Een mevrouw (94 jaar) in het rusthuis zegt telkens dit versje op, is het compleet? En juist?
Als grootmoeder trouwde dat jaar ben ik kwijt,
toen was het voorzeker
een andere tijd,
heeft het mij honderden keren gezegd,
toen was men zo zeer aan dat geld niet gehecht.
Toen hield men voor het huwelijk niet altijd in ’t oog,
hoe zwaar de beurs van de schoonvader woog,
men zocht toen een vrouwke dat braaf was en spon,
dat naaien en breien en huishouden kon,
en was men op ’t spoor van dat vrouwtje geraakt,
in bijzijn beider ouders wierd kennis gemaakt.
Toen zat in de vrouw geen ijdelheid en ze kenden geen poefen of krinolin.
Ze waren niet zot op gedans of gedruis maar leerden hun kinderen en bleven thuis,
ze vierden geen maandag maar werkten altijd
en dronken op zondag een pintje of vijf,
meer keerden op klokslag terug bij hun wijf.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
Lied van grootmoeder.
Bezien wij de wereld, wij vinden ach heer
Geen trouw of geen deugd bij de mensen meer
Als mijn grootmoeder trouwden,- het jaar ben ik kwijt
Toen was het voorzeker een andere tijd.
Zij heeft wel honderd keren gezegd
Toen was men zozeer aan het geld niet gehecht
En men hield niet altijd voor ’t huwelijk in ’t oog
Hoe zwaar ook de beurs van grootvader woog
Toen zocht men een vrouwke dat braaf was en spon
Dat naaide en breidde en het huishouden kon
En was men op ’t spoor van zo’n vrouwke geraakt
In ’t bijzijn van de ouders werd kennis gemaakt.
Zij kookten, zij schuurden, zij deden de was
Zij droeg geen haar of ’t was eigen gewas
Eenvoudig gekleed en een zedig gelaat
Was toen voor de vrouwkes het schoonste sieraad.
Toen stak het vrouwke geen ijdelheid
Zij kenden geen poeven of crinolin
Maar waren zo zot niet op dans of grdruis
Ze leerden hun kinderkes en bleven thuis.
Toen waren de mannen wat meer voor het profijt
Zij vierden geen maandag en werkte altijd
En dronken op zondag een pintje of vijf
En keerden op klokslag van tien bij hun wijf.
Toen waren de kinderen voor de ouders geen kruis
De dochters die bleven des s’avonds in huis
En de jongens die gingen tot ouders verdriet
Van 17 jaar op hun pintje nog niet.
Men gaf toen nog geen geld aan een fonds of een smous
Het ging in een rent of het ging in een kous
De winst was maar klein en de rente maar kaal
Maar niemand ging lopen met hun kapitaal.
Van gas of petrol werd toen niet gehoord
Men was al tevree met een kaars van een oort
Al was het toen veel minder verlicht
Toch werd er niet zoveel brand gesticht.
Zo was het in mijn grootmoeders tijden gesteld
En zij heeft het mij wel honderd keren verteld
Hoe rustig en schoon was het leven weleer
O, tijden van grootmoeder, kom nu nog eens weleer.
(Een oort was een koperen geldstukje ter waarden van twee duiten, het vierde deel van een stuiver)
Als Grootmoeder trouwde.
Bezien wij de wereld, wij vinden, och Heer!
Geen trouw of geen deugd bij de mensen hier meer,
Als Grootmoeder trouwde (het jaar ben ik kwijt),
Dan was het voorzeker een andere tijd!
Zij heeft het mij honderden keren gezegd ,
Toen was men zo zeer nog aan ’t geld niet gehecht,
Toen hield men voor ‘t huwelijk niet altijd in ’t oog,
Hoe zwaar wel de beurs van de grootvader woog.
Men zocht toen een vrouwke dat braaf was en spon,
En naaien en breien en ’t huishouden kon.
En was men op ’t spoor van dit vrouwke geraakt,
In ’t bijzijn van ouders werd kennis gemaakt!
Toen stak in de vrouwen geen ijdelheid in,
Zij kenden geen poeien of geen crinolin!
Zij waren niet zot of op gedans en gedruis,
Maar leerden hun kinderen en bleven in huis.
Zij kookten, zij schuurden, zij deden de was,
Zij droegen geen haar of ’t was eigen gewas,
Eenvoudig gekleed en een zedig gelaat,
Was toen voor de vrouwen het schoonste siraad!
Toen waren de mannen wat meer voor ’t profijt,
Zij vierden geen maandag, maar werkten altijd,
En dronken op zondags een pintje of vijf,
En keerden op klokslag terug bij hun wijf.
Toen waren de kinders voor de ouders een kruis,
De dochters die bleven des s’avonds in huis,
De jongens die gingen tot ouders verdriet,
Van zeventien jaar op hen praten nog niet
Toen werd men nog niet door bedriegers geluist
Eenieder was eerlijk en recht voor de vuist,
Men ging naar de winkel en kocht er op ’t woord,
En nooit werd er toen van bakroeten gehoord.
Men vond in die tijd van die kalaarden niet
Die kopen en kosten doen, maar… op krediet,
Men droeg maar katoen dan fluweel of dat zij,
Maar als men iets kocht, waren de oorden erbij.
Men gaf toen zijn geld aan fonds of geen ???
Het ging op een rent of het ging in een kous
Hun intrest was klein en de winst was maar kaal
Maar niemand ging lopen met hun kapitaal!
Van gas en petrool werden toen niet gehoord,
Men was toen tevree met een kaars van een koord,
Het was daarmee zeker veel minder verlicht,
???
Men vond toen geen liberaal of geen
Gedurig met een Jezuiet op de neus
Men leefde lijk broeders gerust en content,
En dolle partijschap was nergens bekend.
Toen werd er niet met je regie gespot,
Men eerde de priesters als dienaars van God
Men was met geen miske des zondags tevree
Maar lof en sermoen, als ‘t kon zijn, mannen mee,
Zo was het in grootmoeders tijden gesteld,
Zo heeft ze ’t mij menige keren verteld,
Hoe rustig en schoon was het leven weleer,
O tijden van grootmoeder, kom nog eens weer!
Het is vermoedelijk een gedicht van 1877
Criolin = hoepelrok
Kaalaard = minder goed, berooid zijn
Poeien = vermoedelijk poederen (zich opsmukken)
Oord = geldstuk
Beste Anita,
Aan dit gedicht ontbreekt een zin en enkele woorden.
Ik heb een verzoekje: zou je wat ontbreekt en eventuele correcties aan mij willen doorgeven?
Hartelijke groet