O foei, wat is het ondraaglijk heet

Gerda van Kruijsbergen - 19-05-2015



Ik ben op zoek naar een oud gedicht, ken er maar een paar regels van,

het begin is: o foei, wat is het ondraaglijk heet, o wee, als je je paraplu vergeet………..ik heb tien kinderen groot gebracht, nooit had ik thuis een vuile boel, geen broek lag zomaar op een stoel.

Meer weet ik er helaas niet van, maar zou graag de hele tekst hebben.

in afwachting teken ik









1 reactie

  1. Jikkie Bouwmeester

    ik kwam ‘m tegen op deze site https://www.seniorplaza.nl/item/detail/Voordracht/de-oude-en-de-nieuwe-tijd

    (Komische voordracht)
    Nieuwe Tijd:
    O foei, wat is ’t ondraaglijk heet.
    Wee die haar parasol vergeet.
    (omziende)
    Maar hemel, wie komt daar toch aan,
    ’t Lijkt wel een schepsel uit de maan,
    Een vrouw in zulk een kleed getooid,
    ‘k Zag zooiets in mijn leven nooit,
    Maar stil, zij komt waarachtig hier,
    Nu, dat belooft ons veel plezier.

    Oude Tijd:
    Ik wensch u goeden dag juffrouw.

    Nieuwe Tijd:
    Dag vrouwtje.

    Oude Tijd:
    Vrouwtje? ‘k Ben Mevrouw.

    Nieuwe Tijd:
    O, ‘k vraag pardon, ik zag u nooit,
    (ter zijde)
    Wat toch bespottelijk opgetooid,
    Gij komt toch zeker ver van hier.

    Oude Tijd:
    Ja, neen zoowat een dag of vier,
    Ik kwam hier met de trekschuit aan,
    Om naar een trouwpartij te gaan,
    Want mijn geliefde nichtje Kee,
    Die zal gaan trouwen, wat uwé.
    Ik ben haar tante de Oude Tijd,
    Maar zeg mij toch wie of gij zijt.
    (zij snuift)

    Nieuwe Tijd:
    De Nieuwe Tijd zoo is mijn naam,
    Bekend ter goeder naam en faam.

    Oude Tijd:
    Ei zoo, komt gij uit Frankrijk hier,
    Daar houdt men ook van zooveel zwier.

    Nieuwe Tijd:
    Uit Frankrijk, mensch, hoe denkt ge er aan,
    Ik woon slechts aan de Zaan,
    Slechts Brussel heb ik eens gezien,
    Ik denk zoo voor een jaar of tien,
    Wij reden toen met ’t spoor daarheen,
    En dachten toen aan ’t verleên,
    Waarin men dagen noodig had
    Tot ’t reizen naar een dorp of stad,
    Terwijl men nu in korten tijd
    Van Amsterdam naar Brussel rijdt.

    Oude Tijd (verbaasd):
    Dan doet de trekschuit niet meer mee,
    Wat blief, wat blief, wat blief uwé.

    Nieuwe Tijd:
    Och, Oude Tijd, schei nu toch uit,
    Wie reist er nu nog met de schuit,
    Die hebben nu voor goed gedaan,
    Men vliegt nu langs een gladde baan.

    Oude Tijd:
    Hoe zegt u, vliegen, groote grut.

    Nieuwe Tijd:
    Ja, vliegen, ja, ’t is of je dut.

    Oude Tijd:
    Nu, nu, bedaar maar Nieuwe Tijd,
    Maar zeg nu zonder malligheid,
    Hoe ben je toch zoo mal gekleed.

    Nieuwe Tijd:
    Als ik die vraag aan u eens deed.

    Oude Tijd:
    Aan mij? Is die japon niet goed?
    Of scheelt er soms wat aan mijn hoed?
    Of zit mijn kraag misschien wat scheef
    Waarvoor ik vijf zesdalven geef?

    Nieuwe Tijd:
    Hoeveel?

    Oude Tijd:
    Wel, vijf zesdalven, mensch,
    Maar voldoe nu aan mijn wensch,
    Hoe ben je toch zoo gek geleed?

    Nieuwe Tijd:
    Ik gek gekleed? och sul je weet,
    Zoo ’t schijnt, niet hoe ’t behoort.
    Men kleedt zich thans zoo in dit oord,
    Het is een dagelijksch gewaad,
    Waarin thans iedere dame gaat.

    Oude Tijd:
    Wat blief, draagt men dit ook in huis?

    Nieuwe Tijd:
    Wat denkt gij schepsel, jas of buis?

    Oude Tijd:
    Maar moet je daarmee werken gaan?
    De wasch dient dan toch ook gedaan,
    En kijk je daarmee naar den pot?
    En boen je daarmee deur of schot?
    En maak je daarmee hoofdkaas, pens?
    Of stop je zoo je worsten mensch?
    En kan je zoo bij ’t stijven staan?
    En in zoo’n kleed aan ’t strijken gaan?

    Nieuwe Tijd:
    Houd toch op, met die malle praat.

    Oude Tijd:
    Ik zeg eenvoudig waar ’t op staat,
    Als jij zoo met die rommel loopt,
    Is ’t of je band of lint verkoopt,
    Is dat nu toch een huiselijk kleed?
    Als jij mijn dochter was, ik smeet
    Die franje dadelijk er af
    En liet je mangelen voor je straf.
    Maar ik ken het liedje wel,
    De huiselijkheid is maar spel.

    Nieuwe Tijd:
    ‘k Verwacht van u geen compliment,
    ‘k Geef voor uw rommelzooi geen cent.
    Is dat nu nog een kleederdracht,
    Geen wonder dat men om u lacht,
    Uw hoed lijkt wel een kolenbak,
    En uw japon een oude zak,
    In ’t kort, je bent een vogelschrik.

    Oude Tijd:
    O hemel sta bij, dat is vreeselijk.

    (zij snuift)

    Nieuwe Tijd:
    Wat stop je daar toch in je neus?

    Oude Tijd:
    Dat raakt je niet, dat is mijn keus,
    ‘k Zal doen en laten wat ik wil,
    En stoor me aan geen nuffengril,
    Maar let eens op wie ’t laatste lacht,
    Ik heb tien kinders groot gebracht,
    Maar nooit had ik een vuilen boel,
    Geen broek lag er ooit op een stoel,
    Maar ik weet wel hoe ’t heden gaat,
    Men danst nu liever op de maat,
    Of zit te tingelen op ’t klavier
    En maakt daarmee een groot getier,
    Maar ziet eens in de hoeken rond,
    De gansche boel ligt langs den grond,
    ’t Is alles rommel wat je ziet,
    En in den keuken komt men niet.

    Nieuwe Tijd:
    Je wordt voorwaar vervelend mensch,
    Loop rond al met je worst en pens,
    Je weet van duur en tijd niets af,
    Ga naar huis of naar je graf,
    Een enkel woordje tot besluit,
    Gericht tot Bruidegom en Bruid,
    Geloof dat schepsel toch maar niet,
    Want dan was ’t leven slechts verdriet,
    Voldoet aan de eischen van den tijd,
    Dan raakt gij nooit de achting kwijt.

    Oude Tijd:
    Ik merk het al, ik kom te laat,
    Maar toch zeg ik waar het op staat,
    Bemint elkander steeds getrouw,
    De vrouw haar man, de man zijn vrouw,
    Want wat er ook op aard verdwijn’,
    De liefde moet er altijd zijn.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten