Home / Verhalen / Arie

Arie

Met dank aan Lucy Arends voor het insturen van de tekst

‘Geld is net mest, ’t is niet goed als ’t niet goed verspreidt wordt’, moet m’n moeder gedacht hebben toen ze me er, ondanks dat die dingen een gulden per stuk deden, met m’n vaders zuur verdiende centen voor de 5e keer op uitstuurde voor weer twee ‘Hollandse Nieuwe’.
Vanachter ’t raam op twee hoog keek ze grinnikend toe hoe ik de straat overstak naar de haringkar van Scheveningse Arie. Elk jaar, nadat op vlaggetjesdag de gekleurde vaantjes vrolijk op lijn 11 wapperden en ’t eerste vaatje op Soestdijk was afgeleverd, verscheen hij in ons leven.
Strategisch parkeerde hij z’n bruine houten bakfiets op de hoek van onze straat en ’t drukke Stationsplein. Arie was een forse man van midden dertig met een door de zon gebruinde huid die mooi afstak tegen ’t wit van z’n jasschort. Doordat hij z’n donkere haar fris achterover kamde, had je goed zicht op twee diepe inhammen aan weerszijde van z’n hoofd. Te oordelen naar z’n oogopslag had hij zich behoorlijk verdiept in ’t korte leven van z’n waar want zwom ’t ene bruine oog vrolijk en speels heen en weer in z’n kas, ’t andere staarde doods en glazig voor zich uit.
De eerste keer voelde ik me wat ongemakkelijk toen ik in de kijkers van de visboer staarde, maar dat was zo over omdat Arie een enorme rust uitstraalde. Met z’n grote bruine knuisten voerde hij onder ’t fluiten van: ‘Aan het strand stil en verlaten‘, van De Straatzangers, ontspannen je bestelling uit. Omdat de vis werd schoongemaakt waar je bij stond, vergde dat wel enig geduld. Maar niemand had haast bij Arie.
Zij aanwezigheid had bij ons thuis ook een therapeutische werking tussen m’n moeder en mij, ik zat midden in de ‘publiciteitsjaren’ en was vaak niet te hanteren, ontstond zelfs een zekere verbroedering. Sinds Arie’s komst hielden we onze boze woorden binnen.
Na ’t kreunend verorberen van de vijfde nieuwe, de haring was in 1963 van een kwaliteit die al jaren niet meer gevangen was, zaten we voldaan met vette monden voor ’t eerst weer eens gezamenlijk op de grote stoel voor ’t geopende venster vanwaar we genoeglijk toekeken hoe Arie, met z’n grote jatten liefdevol ’t zilver uit zee ontgraatte. Als hij ons zo met z’n ene zwemmende oog in ’t vizier kreeg stak ie z’n mesje samenzweerderig omhoog als waren we een drie-eenheid.
Twee weken lang hing er tegen vijven bij ons op de hoek een stemming die grensde aan geluk. Zienderogen zag je de mensen opknappen na een bezoekje aan z’n kar. Vermoeide forensen die bij de uitgang van ’t station als een zwerm hongerige spreeuwen uitwaaierden over ’t plein op weg naar tram, bus of fietsenstalling om zo ’t laatste stuk dagelijkse sleur af te leggen. Taxichauffeurs, de chauffeurspet nog op die, vanaf hun standplaats: de Koffiekeet onder de kap bij lijn 11, langzaam aan kwamen slenteren. Buschauffeurs, zeulend met een tas vol stempels, kaartjes en wisselgeld. Tramconducteurs en stoffige kruiers met spoorwegpetjes op, zij allen vervolgden na hun dagelijkse dosis weer verkwikt hun weg. Ook Mandy, een hooggehakte platinablonde prostituee, die ’s morgens als ’t evenbeeld van Jane Mansfield ’t station uitwiegde op weg naar haar stek: Een kussen voor ’t raam in een van de vele, achter onze straat gelegen bordelen, raakte zichtbaar aan de beterende hand, als ze zich klokslag vijf, met een uitgeputte gelaatsuitdrukking, de pumps verwisseld voor gemaksschoenen, ’t platina bedekt met een sjaal, bij Arie een Hollandse jongen eens echt goed liet smaken.
Het nuttigen van ’t zeebanket vereiste ook een zeker elan. Met de pink elegant omhoog, de haring tussen duim en wijsvinger wierp Arie’s clientèle zwierig ’t hoofd in de nek zodat hun blik die van ons wel moest kruisen. Vanachter ’t geopende venster knikten wij hen dan bemoedigend toe. Vrolijk knikten ze terug, een enkeling zwaaide zelfs met een hand langs een oor. De sfeer onder de mensheid was er sinds Arie’s komst beslist op vooruitgegaan.
Maar zoals alles verveelt op den duur, breekt of voorbijgaat zo werd ook ’t nieuwe weer oud. En op een dag ontgrendelde Arie z’n kar en fietste, ’t mesje geheven in een laatste groet, voor een heel jaar onze straat weer uit. Dagenlang nog zocht z’n clientèle met een doffe blik de straat af om ten einde raad ’t hoofd omhoog te richten. Maar daar was niets te zien.
Door ’t geopende venster bereikte hen slechts ’t geluid van kijvende stemmen daar de bewoonsters zich na z’n vertrek weer hadden overgegeven aan oude gewoontes. Zou hij ooit geweten hebben hoe hij na al die jaren in de hoofden van sommigen is bijgezet: Als Arie, de eerste straathoekwerker die Den Haag rijk was.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten