Home / Verhalen / Lotgevallen van een thuiskweker (deel 5 België)

Lotgevallen van een thuiskweker (deel 5 België)

Met dank aan Ivan Grud voor het insturen van de tekst

Geen ontkomen meer aan, we moesten er doorheen. Nu is het zo dat indien men de grens passeert weinig problemen ondervindt. Wel is het weer zo, dat men pas weer na een flink aantal kilometers de snelweg kan verlaten. En zo de snelweg terug kan oprijden.

Er vlogen allerlei gedachten door mijn hoofd, vergezeld van afschuwelijke beelden. Het is immers een algemeen gegeven dat het recht en aanverwant vonnis veel strenger is in België dan in Nederland.

Enorme muren doemden voor mij op. Met daarop rollen prikkeldraad tot aan wachttorens grenzend. Te kleine cellen welke ik moest delen met anderen. Kinderlokkers, moordenaars en al die soort van criminelen meer. Ik voelde als het ware de handboeien al klikken. De lange voelde zich ook niet op zijn gemak. Hij sprak geen woord meer. Tuurde onophoudelijk de weg af, om bij de eerste beste verdachte opstelling plankgas een zijweg in te schieten. Of desnoods door het weiland. Ik kon er van op aan dat hij een dodenrit zou aangaan. Dit ter voorkoming gepakt te worden. Al met al duurde het zeker vijftien minuten alvorens wij weer de snelweg op reden richting Nederland.

En wederom had hij geluk. Nu zeg men wel eens de duivel poept altijd op den grote hoop, maar verdomd als het niet zo is. Een kilometer of zes voor de grens was er een controle aan de gang. Nu geen mogelijkheid meer tot ontkomen. Geen zijwegen of door het land te ontsnappen aan deze controle. Zij kwamen steeds dichterbij de douane en politie met de angstaanjagende donkerblauwe bijna zwarte uniformen., waarvan er een op onze rijstrook stond om het verkeer te dirigeren. Deze mannen staan er om bekend ongenaakbaar te zijn. Alles, maar dan ook ‘alles’ binnenstebuiten te keren bij een verdacht voertuig. Wat die Lange op dat moment mompelde, ik weet het niet. Het zou naar ik denk ook niet te vertalen zijn geweest.

Steeds dichterbij kwam het uniform. Steeds benauwder kreeg ik het. De vijf kilo wiet was inmiddels vijftig kilo geworden, de hele auto stonk ernaar. “Dag vogels, dag bloemen tot over vier jaar” zei ik tegen die Lange. Maar ik dacht ‘tien jaar’. Want hij die Lange zou doorrijden ik wist het zeker. Hij zou het uniform opzij laten springen, en zo niet, dan maar plat rijden, ik had het niet meer.

Dan waren wij op een meter of twintig genaderd en ik kon duidelijk het gezicht van de douane controleur zien. Of het nu kwam doordat hij niet geschoren was. Of dat hij een valse grijns van zich zelf bezat, ik rilde. De Lange stopte naast de controleur, draaide zijn raampje open en zei, “hallo alles goed?” “Ah jawel, met uwe ook manneke?” was het antwoord van de ‘Zoro’. De Lange antwoordde hem lachend dat hij het wel eens beter had gehad. Waarop de Belg zei, “wel Zulle rijde ge dan moar rap op huus an, hou doe.” En hij gebaarde ons door te rijden.

Ik had het niet meer. “Aardige mensen die Belgen, dat zijn nu eens echt lieverds”, aldus die Lange met een grijns waarmee hij de duivel uit zijn nest zou jagen. Ik stelde dat ik bij thuiskomst dronken zou gaan worden en dan gelijk mijn nest in. Het alles was mij iets te veel geworden. Bij mijn thuiskomst vond ik een kaartje op de deurmat. Ze waren langs geweest de verwarmingsketel moest gereinigd worden. Ze zouden morgen terugkomen.

Dat betekende vijf uur ‘s morgens opstaan en alles afkoppelen en voorbereiden. De afvoer- en aanvoerpijpen voor verse lucht liepen immers door dat hok. Ook de schakelaars en trafo’s van de Grow lampen moesten dan verborgen worden, een hels karwij. Dus niks dronken worden, nee werken en wel helder zonder foutjes. Alles zeer zorgvuldig checken, het minste foutje kon leiden tot rampzalige gevolgen.

Dan volgde er een dag van lijdzaam afwachten hoe laat het ‘Gevaar’, (titel voor de monteur die komen moest) zou komen. Hoewel de goede man ook maar gewoon zijn werk zou komen doen. Ik stak dan altijd een paar wierook stokjes aan voor mijn Boeddhabeeld op het dressoir. Boven in de douche welke tegenover de tuin was, spoot ik zo nu en dan wat rozen geur. Als hij, het gevaar, ’s morgens kwam kreeg hij verse koffie, en kwam hij ’s middags een glas fris. Het was lijmen en er bij blijven.

Maar ik moet zeggen deze boys wiste genoeg in de wijk en ik denk dat zij onderling een stilzwijgende overeenkomst hadden. Je werk doen en voor de rest niks zien, niet mee bemoeien dus. Ook was het zo dat dit bij sommige tuintjeshouders maar het beste was. Anders was ontslag nemen toch wel de beste optie voor de monteur. Men kwam er altijd wel achter wie of wat tot de ontruiming geleid had. Dat kon tot vreselijke vergelding leiden. Nu was men nooit helemaal zeker van de discretie dus bleef het noodzaak de boven beschreven maatregelen uit te voeren. Ik beruste er maar in, en besloot vroeg op te staan.

De volgende morgen stond de man om half negen al bij mij voor de deur. Hij glimlachte vriendelijk en zei, “vroeg hé?” “Nee, ben je gek kom op, het kan maar gebeurd zijn” antwoordde ik hem. Ik herkende hem, hij was wel meer bij mij geweest voor het onderhoud aan de ketel.

Toen hij boven kwam snoof hij diep, “altijd een stokje wierook aan hé, mijnheer, een overtuigd Buddhist bent u, al heel lang hé?” “Koffie?” vroeg ik hem. “Graag” zei hij en liep de trap op naar de bovenverdieping. “Altijd lekker fris hé mijnheer zo’n rozengeurtje” zei hij nog halverwege de trap. Ik kreeg het een beetje warm van hem dit keer.

Ik besloot hem nu maar twee ‘lange vingers’ (baby koekjes) bij zijn koffie te geven. ‘Nee, geen groene.’

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten