Home / Verhalen / Moeder

Moeder

Met dank aan Yoka Saris voor het insturen van de tekst

Mijn moeder is mijn vriendin maar ook bij tijd en wijle mijn vijandin geweest. Dit klinkt vreselijk onaardig maar toch denk ik dat mensen, vooral vrouwen, dit wel een beetje herkennen en zo niet dan hoop ik dat u toch kunt genieten van mijn ‘droevig’ verhaal.

Zoals velen onder u al wel weten uit mijn vroegere verhalen ben ik de dochter van een zeeman en een mooie vrouw, die het haar hele leven een ‘beetje hoog in ‘t hoofd’ heeft gehad. Dat wil zeggen zij was ontzettend trots. Haar motto was: ook al ben je straatarm dan nog laat je dat niet aan de buitenwereld zien.
Mijn grootvader (haar vader dus) was een kunstenaar, als hobby maakte hij schilderijen maar hij verdiende de kost voor vrouw en veertien kinderen als glasgraveerder. Ik heb hem nooit gekend, hij stierf toen ik een jaar oud was maar wel heb ik nog wel een foto van hem en daar staat hij op als ‘Meneer de Dokter’ want zo werd hij (volgens mijn moeder) stiekem achter zijn rug genoemd door de mensen in het dorpje vlak bij Rotterdam. Hij heeft een mooi wit overhemd aan, een stropdas om, zwart vest met horloge ketting en prachtig wit-grijs golvend haar. Hij kijkt met een hoogmoedige blik naar de fotograaf, die toevallig zijn zoon was, die net een fototoestel had gekocht en alles wat los en vast zat fotografeerde. Grootvader staat buiten voor zijn toch wel behoorlijk landhuis-achtig uitziende woning naast grootje en een van hun andere zonen, die er nonchalant met sigaret in de mond bijstaat. Grootvaders blik herken ik als die van mijn moeder. Maar ik dwaal af. Dit verhaal zou dus moeten gaan over mijn moeder.

Moeder was door haar huwelijk met mijn vader heel vaak alleen, ook bijna zes jaar gedurende de Tweede Wereldoorlog. Zij droeg de zorg alleen voor haar drie kinderen. In 1944 toen wij, mijn acht jaar oudere broer en ik bijna bezweken aan de honger (mijn oudste broer van 21 zat ondergedoken in het huis van het meisje dat later mijn schoonzuster zou worden) vroeg ze aan de buren om aardappelschillen om ‘het konijn’ te voeden. Dat konijn was ik natuurlijk want de dokter had mijn moeder verteld “Zorg dat ze te eten krijgt want anders is ze er volgende week niet meer.”
Ik heb later gehoord dat de buren zich afvroegen wat mevrouw Saris met dat konijn deed terwijl de rest van Rotterdam zich al vergreep aan ‘dakhazen’ oftewel huis-katten om toch maar een stukje vlees op tafel te brengen. Er was echt geen konijn meer in de hele verhongerende stad te vinden. Hierbij dus een voorbeeld van mijn moeder’s trots. “Je ging toch niet tegen de buren zeggen dat je honger had? Kom nou!”

Eind jaren ’40 als we bij familie of vrienden op visite gingen en moeder belde aan keek ze nog even vlug naar mijn gezicht dat tot lang na de oorlog behoorlijk bleek was. Dan kneep ze heel vlug en venijnig in mijn wangen. Ik protesteerde natuurlijk steeds erg luidruchtig. Later vertelde ze mij dat ze dat deed zodat de familie geen medelijden zou hebben met die kleine bleekneus. Voordat de deur werd geopend had ik dan al een gezonde blos op de wangen al dan niet waar alsnog grote tranen langs biggelden.

In begin jaren ’50 liep ik vaak als puber met moeder door de stad. Zij was petite, donker en zeer aantrekkelijk. Ik een lange, dunne blonde slungel, u kent dat wel: een meisje dat met haar lichaam nog niet echt raad weet. Vele malen als er een knappe jongeman aankwam siste ze door haar tanden naar mij: “Recht op mijn dochter, daar komt een officier aan!” Dat was zwaar overdreven maar ze maakte er toch altijd een punt van om mij op mijn postuur te wijzen. Als ik daar weer eens in opstand tegen kwam en juist overdreven ging slungelen dan wist ze met haar slanke been mij zijdelings een behoorlijk schop onder mijn achterwerk te verkopen. En dan stond mijn wervelkolom direct keurig verticaal en schoten mijn schouders van schrik overdreven naar achteren.

Ze wist me ook altijd te vertellen hoe zeer ze andere meisjes bewonderde om hun fysieke schoonheid en damesachtige manieren. Vaak wilde ik wel dat ik haar gelukkig kon maken en dan deed ik bijzonder mijn best om op mijn manier ‘lady like’ te zijn. Eens vertelde ze me dat een van mijn vriendinnen zulke mooie half ‘geloken’ ogen had. (Ja, heus zulke woorden gebruikte ze altijd). Eerst heb ik snel in het woordenboek gekeken wat het betekende en toen heb ik zeker drie weken door het huis gelopen met half dichte ogen a la Marlene Dietrich, totdat ik genoeg had van overal tegen aan te botsen en het maar opgaf ook al omdat ze toen steeds tegen me zei: “Kind, waarom kijk je toch niet beter uit je ogen!”

Toen ik 19 jaar oud was emigreerde ik naar Nieuw-Zeeland met als enig doel zo snel mogelijk van onder moeders duim te komen. Maar wat miste ik haar voortdurend gemopper over mijn gedrag in dat eerste jaar in dit land. De Nieuw-Zeelanders bewonderden wel mijn beleefd gedrag, het met ’twee woorden spreken’ tegen ouderen werd vaak als voorbeeld gesteld bij de
‘laid back’ jeugd alhier. Mijn bazen vonden het maar wat fijn dat ik ze altijd met ‘Sir’ aansprak. Toen ik iets van mijn verlegenheid begon te verliezen heb ik wel eens verteld aan zo’n vaak vervelende office manager dat het woord ‘Sir’ erg veel lijkt op het Hollandse woordje ‘zeur’ dat dan weer vertaald kan worden in ‘bore’! Van die dag af keek die gladde jongen over het randje van z’n brilletje om te zien wat ik bedoelde als ik enthousiast riep “Yes… Sir!”

Ik zag mijn moeder pas weer terug na 15 jaar toen zij en mijn vader het gekozen land van hun dochter ook wel eens wilden verkennen.
Ik merkte dat ik, met al mijn, met de jaren verkregen, zelfverzekerdheid, toch nog steeds een beetje angstig was hoe mijn moedertje over me dacht. Ik had nu wel drie zonen op de wereld gezet; hield het huishouden behoorlijk in stand (op een akkefietje na waarbij ik ons splinternieuwe huis uit liet branden, maar dat is een ander verhaal); verzorgde de administratie van mijn mans bedrijfje en had daarbij ook nog een behoorlijke verantwoordelijke baan. Maar hoe zou mijn moeder nu mijn ‘uitstraling’ naar de buitenwereld vinden?

Op een dag vroeg ze of ik wat ansichtkaarten naar het postkantoor wilde brengen om te versturen naar vrienden en kennissen in Nederland. Ik ben niet nieuwsgierig (Mmm… wel niet meer dan andere vrouwen!) Dus las ik onderweg toch maar wat mijn moedertje had geschreven aan haar vrienden:
“Anton en ik kwamen aan op het vliegveld in Wellington, (waar ik tussen jou en mij niet veel van dacht, het was net een grote oude schuur) en toen zag ik daar tussen al die mensen mijn mooie, blonde dochter staan, een stralende lach en nog net zo jong en slank als toen ze ons in 1958 verliet…”

Ach… moedertje… nu alweer 30 jaar overleden. Wat ben ik blij dat ik die kaart las want nu weet ik dat ze me toch wel waardeerde. Als ik hier aan terug denk ga ik automatisch meer rechtop lopen!

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten