Home / Verhalen / Uit

Uit

Met dank aan Lucy Arends voor het insturen van de tekst

Mijn moeder greep alles aan wat haar enigszins kwellende relatie met m’n vader kon doen verlichten. Dus toen Rocco, de verloofde van m’n zus, na zes maal slaags te zijn geraakt met de examinator, dankzij een flesje valium bij de zevende keer wel z’n rijbewijs behaalde, ging ze gretig in op z’n voorstel er eens met z’n allen op uit te trekken.
Maar m’n vader, die bij thuiskomst van z’n werk de nieuwbakken chauffeur aantrof onder de restanten van een ouwe Oost-Duitse Wartburg, voelde d’r niks voor. Hoewel van origine geen Hagenees, had ie zich, zoals een goed gast betaamt, het oud Haagse dialect snel eigen gemaakt. En in gevallen waarin ie eens extra wilde sneren maakte hij daar dan gebruik van. Met een spottende blik op de enorme dof grijze spatborden van de Wartburg, die als stille getuigen na een ramp over de hele stoep verspreid lagen vroeg ie sarcastisch: ‘Bij Lou Lap geweest?’ En wat zeit ie: ‘Als ie bevalt zet je ‘m thuis maar in malkander? Kum ik la me niet vermeure. Mijn niet gezien in dat karrekas’. Maar de van trots glimmende eigenaar liet zich niet ontmoedigen en schroefde ’t bouwpakket onder ’t zingen van :’Buona notte, bambino mio’, liefdevol verder in malkander.
Een week later, op een snikhete zondag, was het zover. Nagekeken door besmuikt lachende buren stapten we in het logge grijze gevaarte, dat als een dolgeworden tank voor de deur stond te ronken.
M’n onwillige vader, die zich alleen had laten overhalen door het vooruitzicht dat z’n dochters nu weer eens gezonde lucht in zouden ademen in plaats van die smerige rokerige lucht in dancings, had zich voor de gelegenheid getooid met een jolig wit zomerpetje. En met een grote leren voetbal onder z’n arm geklemd stapte ie, argwanend kijkend, voor in naast de chauffeur. M’n zus plofte op de achterbank, vanwaar ze onmiddellijk aan het zorgvuldig door Rocco afgestelde autospiegeltje begon te rukken om te controleren of haar hoog opgekamde haardos nog wel op z’n plaats zat.
Dat was kennelijk niet het geval. Van onder een grote stapel beeldromans toverde ze een zilverkleurige bus haarlak te voorschijn en begon in het wilde weg een smerige nevel CFK’s in ’t rond te spuiten. M’n vader die de aanval niet had zien aankomen reageerde alsof ie zenuwgas toegediend kreeg. Wild sprong ie op en schreeuwde: ‘Hè joh, lazer op met die atoombus,’ en begon naar lucht happend als een wildeman aan de hendel van ’t autoraampje te zwengelen. Maar ’t raampje gaf niet mee. Vanaf de stoep zag ik dat z’n mond ’t woord: ‘Godsklere,’ vormde.
M’n moeder nam, gewapend met haar uitpuilende rieten boodschappentas, onhandig plaats in het midden waar ze meteen haar nagels in het leer van de voorbank klauwde, alsof ze zich zo schrap zette voor een dodemansrit in de bolide van een Formule-1rijder. Toen ik, met een knalrooie kop van schaamte, op de overgebleven vijftien centimeter wilde plaatsnemen werd ik pijnlijk verrast door twee breinaalden die, door het riet van de boodschappentas heen, gemeen m’n linkerbeen doorboorden.
De rit ging richting Meijendel. We waren de hoek nog niet om of m’n moeder begon aanwijzingen te geven. ‘Kijk uit, voor je’, schreeuwde ze. ‘Rij niet te dicht op die auto. Vlak achter je zit ook al iemand’. Wat onzin was want de smerige blauwe rookpluim die uit de uitlaat walmde hield iedere automobilist op afstand.
De zwetende Rocco, die de goede verstandhouding met z’n a.s. schoonmoeder niet onmiddellijk wilde bederven, trapte een paar maal zenuwachtig op de rem, beet z’n witte, rechte tanden hard in z’n onderlip maar zei niets. ‘Tja joh, dat krijg ie, ze halen ’t bloed onder je nagels vandaan,’ schamperde m’n vader, terwijl ie tevreden keek hoe Rocco zich zat te verbijten.
Bij het Rijswijkseplein, toen we door m’n moeders aanwijzingen bijna onder een tram belandden hield Rocco ’t niet meer. Z’n fluweelbruine ogen met de mooie lange meisjeswimpers kregen een waanzinnige flikkering toen ie vol plankgas op ’t water van de Pletterijkade afreed waar aan de overkant de boot naar Drievliet, afgeladen met dagjesmensen, klaar lag voor vertrek. Met overslaande stem schreeuwde ie, m’n moeders angst voor boten en water kennende: ‘U kan ook met de boot, ik rij u d’r zo in als u niet ophoudt’.
M’n vader, die Rocco nooit zo hoog had zitten, omdat ie, eenmaal in de familie, openlijk de kant van ’t vrouwelijke kamp had gekozen, bekeek ‘m ineens met hernieuwde belangstelling. Want binnen een minuut kreeg de overspannen chauffeur voor elkaar wat hem in al die jaren huwelijk niet gelukt was. M’n moeder hield d’r mond.
In Meijendel werd de tank op een bospad geparkeerd en iedereen stapte opgelucht de snikhete cabine uit. Alleen m’n zus bleef, met de ramen potdicht, met een stoïcijns gezicht haar stapel beeldromans doorwerken. Hoe we ook soebatten:’Kom nou, leuk badmintonnen.’ Of: ‘De Japanse tuin is anders ook prachtig.’ Ze kwam d’r niet uit.
M’n vader die bij de aanblik van m’n zus in die bedompte cabine in een klap z’n jarenlange opvoedingsprincipe: ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam’ in duigen zag vallen gaf de voetbal een knoert, zoog z’n longen vol zuurstof en ging er met Rocco in z’n kielzog als een speer achteraan. M’n moeder en ik togen met de loodzware boodschappentas tussen ons in, richting Japanse tuin.
Twee uur later, toen op de picknickruimte de bodem van de tas in zicht kwam was er nog steeds geen spoor van m’n zus. Rocco, die door het partijtje voetbal even van z’n hevige jaloezie verlost was, besloot nu met veel gekrakeel polshoogte te gaan nemen en een eventuele rivaal onmiddellijk uit te schakelen.
Na z’n vertrek viel er een serene stilte en gaf ieder zich over aan z’n eigen gedachten. Ik vulde m’n verpestte dancinglongen vol zuurstofrijke lucht. M’n moeder vleide zacht haar vermoeide hoofd op de rieten boodschappentas, waar de breinaalden nog steeds doorheen staken, zodat ze net leek op een gepermanente geisha. En m’n vader neuriede, zoals altijd als ie weemoedig werd en dacht aan z’n jonge vrijgezellenjaren die ie doorbracht over zee, zachtjes Bing Crosby’s: ‘Far away place’s over the sea’s.’
De rust was echter van korte duur want in de verte kwam Rocco al weer aanrennen terwijl ie gilde: ‘Brand, m’n auto staat in brand.’ Bij de geparkeerde auto aangekomen zagen we dat de cabine vol rook stond. Vlak voordat m’n vader, die een EHBO-diploma bezat, de auto wilde bestormen om zo z’n oudste dochter van de verstikkingsdood te redden, werd het autoportier opengesmeten en verscheen het verbaasde gezicht van m’n zus die, met een sigaret in de mondhoek, door een gordijn van rook, kattig vroeg: Wat of er was.
Vanaf een afstandje zag ik m’n vader vol walging naar het asbakje in ’t autoportier kijken dat volgestouwd was met smeulende peuken om vervolgens m’n moeder beschuldigend toe te roepen: ‘Wat mot je nou met zo’n portret.’
Op de terugweg toen we met een slakkengangetje ter hoogte van de Wagenbrug reden hoorden we een vreemd getik. Nog voor m’n moeder kon gillen dat de auto aan de kant moest zagen we het wiel, dat met een vaartje voorbij rolde.
Met een klap maakte de auto slagzij tegen de stoep. M’n vader, die met tegenwoordigheid van geest uit de auto sprong schreeuwde: ‘Straks raakt ie een kind,’ en hinkte, stapte en sprong, achter het wiel aan dat, van de brug af, steeds meer vaart maakte. Zwabberend vloog het langs de Spoetnikbar waar de vaste bezoekers zich voor het raam bezorgd afvroegen of dat nou een delirium was. Het suisde langs Dick’s automatiek waar een groepje ijsetende mensen kermend twee bolletjes tegelijk verzwolgen. Totdat het eindelijk met een klap tot stilstand kwam tegen een grote reclamezuil halverwege het Huygenspark.
M’n vader die inmiddels zag dat er geen kinderleed berokkend was, bleef keihard doorrennen terwijl ie ondertussen met z’n hand een afwerend gebaar in onze richting maakte.
Later, toen we bepakt en bezakt naar huis sjokten, m’n zus met de tas en de stapel beeldromans, ik met het wiel, omdat Rocco m’n in shock verkerende moeder moest ondersteunen, en we op de Stationsweg het café van Gijsje van Elshout passeerden, zag ik ‘m zitten achter een groot glas bier, naast de spelende jukebox.
Door het opengeschoven raam keek ie ons beschuldigend aan terwijl ie op de achtergrond Bing Crosby weemoedig liet bezingen waar ie zonder ons had kunnen zijn: ‘Far away places over the seas.’

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten