Home / Versjes / De ooievaar komt

De ooievaar komt

(August de Laat)

In een klas met kleine kleuters,
Kakelende door elkaar,
Want ’t was nog geen negen uren,
Zeiden ze dra tot elkaar:
‘Wat heb jij nu op je boot’ram?’
‘Ik een eitje’, ‘Ik heb worst’
‘En ik heb beschuit met muisjes’
Zei de kleine Lies van Dorst.

De juffrouw in de klas gekomen,
Zag toen Lies al peuz’lend staan,
‘Lies wat ben je weer aan ’t snoepen?
Wacht tot 12 uur voortaan!’
‘Juf, de ooievaar moet komen,
‘k Heb beschuit met muisjes nou.
Stien die zou mij komen halen,
Als de ooievaar komen zou’

Lies lette niet op de lessen,
Van de maag’re schooljuffrouw,
Zat met kleine Ans te kletsen,
Wat de ooievaar brengen zou.
Of een broertje, of een zusje,
’t Was haar alles even wel.
Angstig zat ze maar te luist’ren,
Naar het kling’len van de bel .


‘Lies, krijg je hoedje en je mantel.’
Zei juf, met tranen in haar oog.
‘Je kunt naar huis, Stien staat te wachten.’
Kleine Lies, ze sprong omhoog.
‘Is ’t een broertje, is ’t een zusje?’
‘Neen’, zei toen de juf bedeesd,
‘Maar hoe kan dat nu?’ zei Liesje
‘Dan is d’ ooievaar niet geweest !’


Veertien daag zijn nauw verlopen.
Toen zei Lies weer: ‘Dag juffrouw’,
Kwam ze weer voor ’t eerst naar school toe,
Kleine Lies, was in de rouw.
‘Was d’ ooievaar maar weggebleven’
Zo klonk huilende haar beê,
‘Hij bracht geen broertje, ook geen zusje,
Maar hij nam Mamaatje mee!’

Variant
(met dank aan Marcel Louis voor het sturen van de tekst)

In een klas met kleine kleuters
’t was een geratel door elkaar
Het was nog geen negen uren
En ze spraken tot elkaar
Lies wat heb jij op je boterham
Ik heb kaas en ik heb worst
En ik heb beschuit met muisjes
Sprak Liesje van der Horst

Liesje zit je weer te snoepen
Sprak de magere schooljuffrouw
‘k Heb het je zo vaak verboden
Leg het nu eens weg heel gauw
Juf de ooievaar moet komen
Beschuit met muisjes heb ik al
En de meid die komt me halen
Als de ooievaar komen zal

Liesje neem je hoed en mantel
Sprak de juf met traan in ’t oog
De meid die is je komen halen
Kleine Liesje sprong omhoog
Was ’t een broertje of een zusje
Beiden zijn ze ’t even wel
Kleine Lies die bleef maar luisteren
Naar het klingelen van de bel

Veertien dagen zijn verstreken
Kleine Lies zegt dag juffrouw
Zij was weer voor ’t eerst naar school toe
Kleine Lies was in de rouw
Was de ooievaar maar weggebleven
Zo klonk huilend hare stem
Hij bracht geen broertje en geen zusje
Maar hij nam mijn mamaatje mee

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten