Home / Voordrachten / Mina het weesje

Mina het weesje


(die onschuldig in de stad Parijs misleid is)

Vrienden hoort mij aan
Blijft een poosje staan
’t Is een waar geval,
Wat ik u verhalen zal.
Midden in Parijs,
In een fraai paleis,
Diende een arme wees,
Die men om haar schoonheid prees.
Zij was in ’t bloeien van haar jeugd
En diende met lust en vreugd.

Vlijtig en getrouw
Diende zij daag’lijks haar mevrouw
En volbracht alras,
Hetgeen haar bevolen was.
In datzelfde huis,
Was nog een heer te huis
Die als jong student,
Door zijn loosheid stond bekend.
Hij liet het meisje nooit met rust,
En tracht haar eer met lust.

Eenmaal werd hij haar,
In de keuken gewaar,
Gansch geheel alleen.
En hij sprong er daad’lijk heen.
Hij zoende het meisje stout,
Biedt haar rijk’lijk goud,
Kuste haar nog weer
En helaas, weg was haar eer.
Deugd en onschuld, alles week,
Toen zij voor hem bezweek.

Mina voelde ras
Dat zij van hem zwanger was,
Viel toen voor hem neer,
En riep: “Herstel mijn eer!”
“Gaat weg, gaat weg!” riep hij,
Het is niet van mij,
Snel nu maar spoedig heen
‘k Stoor mij niet aan uw geween.
Ja eindelijk wierp de lage guit
Haar zelfs de kamer uit.

Toen Mevrouw dit hoort,
Jaagt ook zij het meisje voort,
Zonder onderstand
Zwerft nu Mina door ’t land,
Tot het uur genaakt
Dat haar moeder maakt,
En haar teeder wicht
Wreed berooft van ’t levenslicht.
Ach, wie beeft niet voor het woord,
Zij heeft haar eigen kind vermoord.

Een eischelijk gedacht
Had zij het gruwelstuk volbracht,
En haar teeder wicht
Wreed benam het levenslicht.
Thans werpt zij ’t met schroom
In den breeden stroom,
En vlucht verder voort,
Naar een afgelegen oord.
Ja, diep bedroefd zonk Mina neer
En spot met deugd en eer.

Zes jaren vliegen voort,
Dat zij leefde ongestoord,
Eindelijk komt berouw
Dat zij vlucht naar ’t strandgebouw.
Treedt bij een vriendin
De arme woning in.
En verhaalt daar voort:
“Ik heb mijn eigen kind vermoord.”
O ja, die vrienden spoorden aan,
Eens naar den rechter toe te gaan.

Onder droef geween,
Treedt zij naar de rechtbank heen.
Daar wordt zij herkend
Door een jonge president,
“Neen” zoo roept hij luid,
Breng haar de zaal maar uit.
Ik heb die vrouw misleid,
En heb haar leed bereid.
Gansch bewustloos en ontroerd
Werd zij naar huis gevoerd.

Spoedig klinkt een schot,
Hoort eens wat een schrik’lijk lot,
Uit een diepe wond,
Stroomt het bloed nu langs den grond.
Slechts een brief lag daar
Voor zijn Mina klaar,
Waarin hij met recht
Alles klaar en duidelijk zegt
En voor die vrouw vergiffenis bid,
Die daar gevangen zit.

’t Schrift wordt onverwacht,
In de kerker haar gebracht.
Maar zoodra zij ’t ziet
Zegt zij: “Neen vergiffenis niet,
Mijn kwaad is al te groot,
‘k Bracht mijn kind ter dood,
‘k Wil wel ’t verdiende straf
‘k Sta vrijwillig mijn leven af.
Zoo God in den hemel leeft
Mijn zware schuld ooit vergeeft.”

Biddend tot haar God,
Treedt nu Mina naar ’t schavot
En riep na veel geschrei:
“O, spiegel u aan mij.
Zorg dat gij het kwaad,
Heel uw leven laat.
’t Zonnepad is breed,
Wee hem die zijn plicht vergeet.”
En na het spreken van dat woord
Ontving zij ’t doodend koord.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten