
Toen ik in de Congo was, leerd’ ik van dat zwarte ras,
Hoe zo’n Congopaar vrijt daar met elkaar,
’t Is voor ons een beetje raar!
’t Opperhoofd Bimbamboela was verloofd met Alala,
’t Avonds kwam die vent, schreeuwend uit zijn tent.
Refrein:
Die verliefde Bimbamboela
Schreeuwt des avonds ‘Hoela! Hoela!”
En dan rent ie naar zijn zwarte Troelala, oei! oei!
Als een stel verliefde duiven
Gaan ze dan elkaar bekluiven.
Met hun biefstuklippen smakken zij nog na, foei!, foei!
Zo heeft ieder diertje, zijn pleziertje hier op aard,
Voor ieder ras is hun manier van vrijen alles waard!
Die verliefde Bimbamboela,
Schreeuwt des avonds: ‘Hoela! Hoela!”
En dan rent ie naar zijn zwarte Troelala, oei!, oei!
Alala dat bruin geval, had de oogjes van een kwal,
’t Neusje een pijpje drop, ’t mondje ’n kolenschop!
Bimbamboela vrat d’r op!
Zit zo’n kwattakleurig paar, in het donker bij elkaar,
Kun je hen niet zien, maar j’ hoort die zwarte Trien
Gillen als een stoommachien!
Refrein
Bimbarnboela was verliefd, daarom heeft hem gegriefd,
Dat ik op zijn schat, ook een oogje had.
Woedend zei hij mij toen dat,
Hij mij vast in mootjes sneed, als ‘k hem in de wielen reed.
‘k Maak van jou, sprak die barbaar, biefstuk a la Tartaar.
‘k Vreet je op met huid en haar!
Refrein