Versie 1
(met dank aan Moena de Koning voor het sturen van de tekst)
Er waren twee aardige mensen, nog zonder verstand maar gezond.
Die hielden zoveel van elkander, alsof er geen wetboek bestond.
Er waren twee aardige mensen, nog zonder verstand maar gezond.
Die hielden zoveel van elkander, alsof er geen wetboek bestond.
De een die studeerde voor dokter, pappa had de centen ervoor.
De ander verdiende haar broodje, als schrijfstertje op een kantoor.
De een die zat rijk in zijn kleren, droeg hemden en dassen van zij.
De ander had nauwelijks een hemd aan, maar toch was ze vrolijk en blij.
Hij wachtte haar ’s avonds na achten, dan kwam ze van haar kantoor.
Dan vielen ze elkaar in de armen en gingen er zingend vandoor.
Dan kocht hij een ruikertje rozen, een doosje met zeep of wat reuk.
En eens gaf hij haar een verrassing, een olijke hoed met een deuk.
Toen werd het hoe langer hoe mooier, voor werken hadden ze geen tijd.
Hij was zijn schoolboeken verloren en zij was haar penhouder kwijt.
Toen huurden ze samen een kamer, omdat er geen uitkomst meer was.
Toen kregen ze samen een kindje en dat kwam nou net niet van pas.
Pappa die sprak: ‘Aap van een jongen, kom gauw bij dat schepsel vandaan
En geef haar een bankje van honderd, dan is er de zaak afgedaan.’
Toen bleef zij alleen met haar kindje, geen mens die haar hielp in de nood.
Ze beefde van angst en van schande en maakte haar kindje toen dood.
Er waren twee aardige mensen, nog zonder verstand maar gezond.
Die hielden zo veel van elkander, alsof er geen wetboek bestond.
De een is gevestigd als dokter, en leidt nu een deftig bestaan.
De ander die zucht in een spinhuis, maar daar denkt nu niemand meer aan.
Versie 2
(J.H.Speenhoff – 1869-1945)
(met dank aan Jeanne Albers voor het sturen van de tekst)
Het waren twee aardige mensen die dachten van niemendal kwaad
Ze dachten alleen aan zichzelve, zoals dat gewoonlijk dan gaat
Het waren twee aardige mensen, nog zonder verstand en gezond
Die hielden zo veel van elkander alsof er geen wetboek bestond
De ene die leerde voor dokter, zijn vader had duiten ervoor
De andere zat voor haar broertje als schrijfstertje op een kantoor
De een zat rijk in zijn kleren, droeg vesten en kousen van zij
De ander had bijna geen hemd aan en toch was ze dapper en blij
Hij wachtte haar op tegen achten, dan had ze gedaan op kantoor
Ze sprongen elkaar in de armen en gingen er zingend vandoor
Dan kreeg ze een ruikertje rozen, een doosje met zeep of met reuk
En eens gaf hij haar als verrassing een grappige hoed met een deuk
Zo werd het hoe langer hoe mooier, ze hadden voor werken geen tijd
Haar penhouder had ze vergeten en hij was zijn leerboeken kwijt
Toen huurden ze ergens een kamer, omdat er geen uitkomst meer was
Daar kregen ze samen een kindje en dat kwam volstrekt niet van pas
De vader riep aap van een jongen, ga gauw bij deat schepsel vandaan
En geef een bankje van honderd, dan is er de zaak mee gedaan
Toen bleef ze alleen met haar kindje, geen mens die haar hielp in de nood
Ze beefde van angst en van schande en maakte haar kindje toen dood
Het waren twee aardige mensen, nog zonder verstand en gezond
Die hielden zo veel van elkander alsof er geen schande bestond
De een is gevestigd als dokter en werkt voor een deftig bestaan
De andere zucht in het spinhuis en daar denkt nou niemand meer aan…
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.