Een gure storm beukt op de oude gevel,
de kou trekt door ’t gesteente heen.
Ik kijk naar buiten in de regennevel,
en zag de man die in het niets verdween.
Wat later zat hij met mij aan het vuur,
we zeiden niets, hij had geen echt verhaal.
En in de grijze schemer van het late uur,
brak hij met mij het brood aan ’t avondmaal.
Met zielsverlangen wie hij toch kon zijn,
keek ik naar zijn bedekt gelaat.
Hij lachte slechts en dronk de wijn,
als vrienden zaten wij tot ’s avonds laat.
De ochtend blijft van storm verschoond,
de witte wolken ijzig van de kou,
De zon schijnt helder en vertoont
het scheppingswonder van het hemelsblauw.
Zacht voel ik dan zijn handen op mij rusten,
ik moet nu gaan vanwaar ik ben gekomen .
Gegroet mijn vriend ik trek naar verre kusten,
ik was vervuld van duizend schone dromen.
Pakte zijn hand hij toonde geen verwijt,
u gaat langs onbegaande wegen.
Ik ben een dienstknecht tot uw wil bereid,
ik laat u nimmer gaan zonder uw zegen
En hij vertrok en groette met een lach,
in schaduw zijn gezicht nog steeds verborgen.
Een ganzentrek bekroonde toen de dag,
die nacht, die dag ligt in mijn ziel geborgen
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.