
(Uit: Geschreven Gedachten, Deel 1)
Ik ben niet duur maar eenzaam sta ik op een ereplaats.
Mijn huid is zacht, toch kan ik tegen een stootje.
Ik hoor vele verhalen aan en wordt niet moe.
Rust straalt van mij af.
De oogjes vallen toe.
Hij wenst mij ‘goede nacht’.
Maar o wee, als de boosheid nadert, dan ben ik de kwaaie Piet en wordt dan in een hoek gesmeten, maar huilen doe ik niet.
Ik voel geen boosheid of verdriet.
Pijn en tranen ken ik niet.
Zelfs word ik even later weer bemind, omdat ik ben het knuffelbeestje van het kind.
<b