’t Is geschied vóór onze tijden
dat Sint Joris kwam te rijden
naar een stad in ’t heidensch land
waar men weinig Christ’nen vand.
Deze stad was Tarentéche
was in volle zee gelegen
en, zoo m’in de Schriftuur leest,
was de draak een giftig beest.
Klein en groot die kwamen klagen
bij den koning alle dagen,
wien van hen allen tegaêr
wilder stellen in ’t gevaar.
De koning die sprak zonder spotten
“Wij zullen te zamen lotten:
dat is mijne beste raad
Om te keeren meerder kwaad.
En als het lot zal vallen
op de een van ons allen
die zal zonder tegenspraak
zich laten eten van den draak.”
Eind’lijk kwam het lot te vallen
op de een van hun allen,
op het konings eenig kind
van zijn vader teer bemind.
Toen moest deze dochter scheiden,
waar de vader zeer om schreidde,
naar den oever van de zee,
waar zij kreeg een schaap of twee.
Sint Joris, die was kloek van zeden,
kwam daar spoedig aangereden.
En hij sprak deez’ juffrouw aan,
waarom dat zij daar kwam staan.
“Edele jonkman, wilt ’t getuigen
wil hier van deez’ plaats af rijden,
want hier zal komen eene draak,
die mij zal slikken in zijn kaak.”
“Ed’le juffrouw, wil niet schrikken,
dat de draak u op zal slikken.
ik zal gaan in Christus’ naam
maken hem als een lam zo ta(a)m.”
Sint Joris, die was kloek van zeden,
reed de draak kloekmoedig tegen
en hij ook kloekmoedig sta(a)k
met zijn lans(s)e in den draak.
Toen was deze dochter gebleven
onbeschadigd in haar leven
en zij wierde Katholijk,
ja, geheel het koninkrijk.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.