’s Keizers kleermaker, mijnheer Grijs,
had zijn zaak naast het paleis.
Zo kon de keizer wel twaalf keer
elke dag naar hem heen en weer.
Want hij was verzot op kleren:
pakken, mantels, hoeden, veren,
gestikte vesten van rode zij,
paarlen knoopjes op een rij.
Het paleis was vol goud en pilaren,
en lakeien en kamerdienaren,
die de hele dag niets anders deden
dan persen, strijken en de keizer kleden.
Maar kleren kunnen gevaarlijk zijn
voor ’n keizer met ’n minibrein
.
Bij hem kwamen op de eerste plaats
zijn kleren, en de mensen ’t laatst.
Neem nou de lakei die per ongeluk
iets morste op een kledingstuk.
Hij werd dadelijk in het openbaar
opgehangen aan zijn haar.
Een andere lakei, die jammer genoeg
bij het borstelen ’n pluisje oversloeg,
werd levend gekookt, net als een kreeft,
iets wat men maar zelden overleeft.
De dienaar die wat snuif had gemorst
op de gouden mouwrand van de vorst
werd vermalen in een machine
tot eersteklas dieetmargarine.
’t Volk had hem ’t liefst zelf gepakt,
gevierendeeld en in mootjes gehakt.
Dus kwamen twaalf slimme mannen,
stiekem bijeen voor snode plannen.
Hun bedoeling was die grote
smeerlap van de troon te stoten.
De slimste van hen riep op een nacht:
“Ik heb een prachtig plan bedacht!
Ga met mij mee tot op de hoek
bij ’s keizers kleermaker op bezoek
om hem haarfijn uit te leggen
wat te doen en wat te zeggen.”
Het plan werd heel goed voorbereid,
de samenzwering was een feit.
’t Werd winter, met veel sneeuw dat jaar.
De wrede keizer ging dagelijks naar
de heuvelrug. Daar skiede hij
in haute couture ski-kledij.
Op weg daarheen ging hij heel vaak
even langs de kleermakerszaak.
Heer Grijs riep uit: “O majesteit!
U komt vandaag precies op tijd!
Eindelijk, na jaren, heb ik het:
een stof, geweven in Tibet,
zo goddelijk mooi, zo rag- en ragfijn
als stoffen maar hoogstzelden zijn!
Iets uit een fabel of sprookje misschien.
Zoiets moois hebt u nog nooit gezien!”
“Wat een geluk!” riep de tiran.
“Ik koop er iedere meter van!”
De kleermaker boog diep en zei:
“O sire, ’t lijkt tovenarij.
Ook bij strenge vorst houdt deze stof
u net zo lekker warm alsof
u binnen audiëntie houdt
in een bedje van gesmolten goud.
Bij ’n noordenwind als een orkaan
behoeft u niets eronder aan.”
De keizer zei meteen: “O dan
wil ik er wel een skipak van.
En jassen, twee: één lang, één kort.
’t Maakt niet uit hoe duur het wordt.
Laat zien dat spul. Ja, haal ’t maar.
Ik ben er heel nieuwsgierig naar.”
De kleermaker deed heel verbaasd:
“Maar sire, kijk! U staat ernaast.”
De keizer riep: “Waar is het dan?”
“Hier, sire, ik heb het in mijn hand.”
De keizer rukte aan zijn haar
en gilde: “Waar dan? Waar? Waar? Waar?”
De kleermaker zei: “Niet zo snel,
wacht tot ik u over de stof vertel.
Hij is onzichtbaar voor idioten,
voor stommelingen en malloten.
Voor een dwaas, een hypocriet,
bestaat de stof eenvoudig niet.
Maar u, zo slim, zo wijs en goed,
glimt hij ongetwijfeld tegemoet!”
Op dat moment ging de voordeur open
en kwamen de twaalf binnenlopen
en riepen: “Mooie stof is dat,
ik wou dat ik daar een pak van had!”
Heer Grijs met ’n gespeelde zucht,
hief lege handen in de lucht, en zei:
“Nee, heren. Tot mijn spijt
is dit slechts voor zijne majesteit.”
Om niet te verraden hoe stom hij was
deed de keizer uitzinnig in zijn sas.
“Is het niet goddelijk,” jubelde hij.
“En dat is allemaal voor mij!
Ik wil er graag een skipak van
en alles wat er nog meer uit kan.”
De slimme mannen riepen in koor:
“O majesteit, u was ons voor!
Wat zult u warm zijn in dat spul
bij twintig graden onder nul.”
De dag erop kwam kleermaker Grijs
het pak laten passen in het paleis
vergezeld van de twaalf man
ter ondersteuning van het plan.
“Sire,” zei Grijs, “trek alles uit,
dit pak is zo warm op de huid
er hoeft niets onder, grote vorst,
zelfs geen haren op uw borst.”
De kleermaker maakte volgens plan
er een compleet toneelstuk van
de blote keizerlijke oen
helemaal niets aan te doen.
“Goed zo, sire. Hier uw arm.
Nu de rits. Voelt dat niet warm?
Trekt het niet? Zit het hier goed?
Of vindt u dat ’t wijder moet?”
Vóór de kleermaker zo bezield
de domme keizer bezighield
hadden de slimme mannen net
de verwarming extra hoog gezet.
Al had de keizer buiten kijf
geen ene draad meer aan zijn lijf,
hij begon te zweten en te hijgen.
“Dat ik ’t zo heet zou krijgen,
had ‘k nooit gedacht, ’t is speciaal
voor in de sneeuw echt ideaal.”
Toen plots verscheen de keizerin
met haar gehele hofhouding.
Ze staarden stil met open mond
naar des keizers blote kont.
Hij draaide rond zo naakt als wat
zonder zelfs een vijgenblad,
en riep koket: “Kijk, Albertien!
Zo’n pak heb jij nog nooit gezien!”
De hofdames slaakten hoge kreetjes,
knepen hun ogen toe tot spleetjes
terwijl hun gretige blikken gleden
over des keizers heerlijkheden.
“Kijk nou!” riep een brutaal wicht.
“Wat een vorstelijk gezicht!”
De keizerin verliet de zaal.
Zij kende het al allemaal.
De keizer riep hun na: “Zeg hé!
Ik ga skiën. Wie gaat mee?”
Zij schudden hun hoofd en hup daar ging
de keizer naakt naar de skihelling.
Hij deed zijn ski’s aan en skiede vlug
in de richting van de heuvelrug.
Zo kon het gebeuren dat alras
de keizer stijfbevroren was.
Het hele land jubelde blij.
“Nu zijn we eindelijk vorstvrij!”
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.