Op het gras vlak bij de plas
Waar de kikkers lustig sprongen
Wijl de vogels lenteliedjes zongen
Zaten Jan en Antje, handje in handje
Met zijn beien, een beetje te vrijen.
Ze zaten over de toekomst te soezen
En zijn hoofd lag op haar witte blouse
Ze zoenden elkaar telkens eens lekker
En je weet, dan wordt het hoe langer hoe gekker
Maar toen werd Antje poëtisch
En ze sprak er pathetisch
O Jan, mijn Jan, ach Jan, mijn Jantje
En Jan zei, ben je niet lekker Antje
Maar Antje sprak toen diep bewogen
Met van liefde rollende ogen
Ach Jan, ik denk aan latere tijden
Als we eenmaal moeten scheiden
Maar Jan sprak toen zeer benauwd
Wou je nou al scheiden, we zijn nog niet eens getrouwd
Nee sprak Antje, dat is niet mijn bedoeling
Maar ik kan me soms zoo akelig voelen
Als ik denk dat eens de tijd zal komen
Dat jij van mij wordt weggenomen
Of ik van jou, en wij misschien
Elkander nooit meer zullen zien
Dat je nooit meer zegt, mijn hondje, mijn poesje
En de tranen rolden over haar bloesje
Eerst keek Jan haar beteuterd aan
Maar toen sprak hij vol autoriteit
Je bent elkaar niet voor eeuwig
De zielsverhuizingsleer, sprak hij geleerd
Zegt dat je op aarde direct wederkeert
Natuurlijk in een andere vorm
Bijvoorbeeld als ezel of een worm
Als een lelie of een beer
En zoo zie je elkander weer
Antje veegde haar ogen af, en snoot haar neus
En zei toen, Gut Jan, is het heusch?
He, weet je wat ik dan zou willen zijn!
Zoo iets heel liefs, zoo iets heel kleins
Als ik weer terug kom zooals je hebt gelezen
Dan zou ik een boterbloempje willen wezen
Zoals ginds in de weide staat
Verliefd keek Jan zijn Antje aan
En zei, als jij als boterbloempje bent herrezen
Ant, dan zou ik een os willen wezen
Graasde ik dan in de wei waar jij stond
Zocht ik net zo lang, tot ik je vond
Had ik je dan, dan boog ik mijn kop
En van pure liefde vrat ik je op
Natuurlijk gaf hij bij al die visioenen
Zijn Antje een paar honderd zoenen
Maar Antje lachte, en zei maffe gek
Ik zie me al zitten in jou bek
Wat zou je dan met mij beginnen
Nou zei Jan, dan slik ik jou naar binnen
Dan kom je in mijn maag, mijn wijfje
Dan heb ik je vast schat, want daar blijf je
Dan ben je bij mij voor altijd
Nee . . . . zei Antje, je raakt me weer kwijt
Wat er in gaat bij de snuit
Komt er aan de andere kant weer uit
En Antje bloosde, en giechelde zacht
En Jan zei, daaraan heb ik niet gedacht
Gut Ant, ’t is eigenlijk een vies praatje
Maar dan werd jij zoo’n plakkaatje
Ja lachte Ant, … en met een zoen
Vroeg ze, zeg Jan wat zou jij doen
Wat zou je dan wel zeggen
Als je mij zo plat op het land zag leggen
En toen zei Jan; als ik zag
Als jij zoo plat op het land daar lag
Dan zei ik, dat is besallemandert
Gut, Gut, wat is die Ant verandert.
Gedicht van Taco Zondervan (1878 – 1966). Geschreven waarschijnlijk ergens in de jaren 30.
In het groene gras
Dicht bij een plas
Waar de kikkers rustig sprongen
En de vogels hun lente liedjes zongen
Zaten Jantje en Antje
Samen hand in handje
Met hun beide
Gezellig te vrijen
Ze zoende elkaar telkens lekker,
En zoals je wwet [weet] dan wor je hoe langer hoe gekker
Op eens sprak ans poëtich
Mijn Jantje mijn jantje Mijn Jantje
En Jan sprak wor je niet lekker Antje
Jawel sprak Antje diep bewogen
Met van liefde rollende ogen
Maar ik denk om latere tijden
Als we eenmaal moeten scheiden
Scheiden sprak Jan benouwd
En we zijn nog niet getrouwd
Och nee sprak Ans dat is niet mijn bedoelen
Maar ik kan me soms zo angstig voelen
Als ik denk dat eens de tijd zal komen
Dat jij van mij wordt weg genomen
Of ik van jou mischien
En wij elkaar nooit wederzien
En jij niet meer zult zeggen Mijn Ansje mijn boesje
En de tranen rolde over haar bloesje
Toen sprak Jan vol Autoriteit
Maar kind in zo’n geval ben je elkaar niet altijd kwijd
De zielsverhuizingsleer beweert dat men op aarde weder keert
Maar in een ander gedaante in een ander form
Bijvoobeeld als leilie of als worm
Of als ezel of als Beer
En zo zie je elkander weer,
Antje veegde haar tranen en snoot haar neus
En zei gut Jan is het heus
Als het waar is wat je daar hebt gelezen
Zou ik een Boterbloempje willen wezen
Zoals daar in de weide staan
En verliefd keek Jan z’n Antje aan
En onder al die sermoenen
Gaf hij haar wel honder zoenen
En als jij dan in een boterbloempje bent herezen
Zou ik een koe willen wezen
En stond ik in de wei waar jij stond
Dan zocht ik net zolang tot ik je vond
En vond ik je dan boog ik mijn kop en uit pure liefde
vrat ik je op
Dan zat je in mijn maag mijn wijfje
En wel voor eeuwig want daar blijf je
Mis sprak Ans wat er gaat in de snuit komt er aan de andere
kant weer uit
En wat zou je dan wel zeggen
Als je me daar zo plat zag legen [leggen]
Wat ik dan zeggen [zou] sprak Jan wat ik dan zou zeggen
Het is toch besalemanderd
Goeie grutte mijn kind wat ben jij veranderd!
Zielsverhuizing
Op het gras vlak bij de plas
Waar de kikkers lustig sprongen
Wijl de vogels lenteliedjes zongen
Zaten Jan en Antje, handje in handje
Met zijn beien, een beetje te vrijen.
Ze zaten over de toekomst te soezen
En zijn hoofd lag op haar witte blouse
Ze zoenden elkaar telkens eens lekker
En je weet, dan wordt het hoe langer hoe gekker
Maar toen werd Antje poëtisch
En ze sprak er pathetisch
O Jan, mijn Jan, ach Jan, mijn Jantje
En Jan zei, ben je niet lekker Antje
Maar Antje sprak toen diep bewogen
Met van liefde rollende ogen
Ach Jan, ik denk aan latere tijden
Als we eenmaal moeten scheiden
Maar Jan sprak toen zeer benauwd
Wou je nou al scheiden, we zijn nog niet eens getrouwd
Nee sprak Antje, dat is niet mijn bedoeling
Maar ik kan me soms zoo akelig voelen
Als ik denk dat eens de tijd zal komen
Dat jij van mij wordt weggenomen
Of ik van jou, en wij misschien
Elkander nooit meer zullen zien
Dat je nooit meer zegt, mijn hondje, mijn poesje
En de tranen rolden over haar bloesje
Eerst keek Jan haar beteuterd aan
Maar toen sprak hij vol autoriteit
Je bent elkaar niet voor eeuwig
De zielsverhuizingsleer, sprak hij geleerd
Zegt dat je op aarde direct wederkeert
Natuurlijk in een andere vorm
Bijvoorbeeld als ezel of een worm
Als een lelie of een beer
En zoo zie je elkander weer
Antje veegde haar ogen af, en snoot haar neus
En zei toen, Gut Jan, is het heusch?
He, weet je wat ik dan zou willen zijn!
Zoo iets heel liefs, zoo iets heel kleins
Als ik weer terug kom zooals je hebt gelezen
Dan zou ik een boterbloempje willen wezen
Zoals ginds in de weide staat
Verliefd keek Jan zijn Antje aan
En zei, als jij als boterbloempje bent herrezen
Ant, dan zou ik een os willen wezen
Graasde ik dan in de wei waar jij stond
Zocht ik net zo lang, tot ik je vond
Had ik je dan, dan boog ik mijn kop
En van pure liefde vrat ik je op
Natuurlijk gaf hij bij al die visioenen
Zijn Antje een paar honderd zoenen
Maar Antje lachte, en zei maffe gek
Ik zie me al zitten in jou bek
Wat zou je dan met mij beginnen
Nou zei Jan, dan slik ik jou naar binnen
Dan kom je in mijn maag, mijn wijfje
Dan heb ik je vast schat, want daar blijf je
Dan ben je bij mij voor altijd
Nee . . . . zei Antje, je raakt me weer kwijt
Wat er in gaat bij de snuit
Komt er aan de andere kant weer uit
En Antje bloosde, en giechelde zacht
En Jan zei, daaraan heb ik niet gedacht
Gut Ant, ’t is eigenlijk een vies praatje
Maar dan werd jij zoo’n plakkaatje
Ja lachte Ant, … en met een zoen
Vroeg ze, zeg Jan wat zou jij doen
Wat zou je dan wel zeggen
Als je mij zo plat op het land zag leggen
En toen zei Jan; als ik zag
Als jij zoo plat op het land daar lag
Dan zei ik, dat is besallemandert
Gut, Gut, wat is die Ant verandert.
Gedicht van Taco Zondervan (1878 – 1966). Geschreven waarschijnlijk ergens in de jaren 30.
Zielsverhuizing
In het groene gras
Dicht bij een plas
Waar de kikkers rustig sprongen
En de vogels hun lente liedjes zongen
Zaten Jantje en Antje
Samen hand in handje
Met hun beide
Gezellig te vrijen
Ze zoende elkaar telkens lekker,
En zoals je wwet [weet] dan wor je hoe langer hoe gekker
Op eens sprak ans poëtich
Mijn Jantje mijn jantje Mijn Jantje
En Jan sprak wor je niet lekker Antje
Jawel sprak Antje diep bewogen
Met van liefde rollende ogen
Maar ik denk om latere tijden
Als we eenmaal moeten scheiden
Scheiden sprak Jan benouwd
En we zijn nog niet getrouwd
Och nee sprak Ans dat is niet mijn bedoelen
Maar ik kan me soms zo angstig voelen
Als ik denk dat eens de tijd zal komen
Dat jij van mij wordt weg genomen
Of ik van jou mischien
En wij elkaar nooit wederzien
En jij niet meer zult zeggen Mijn Ansje mijn boesje
En de tranen rolde over haar bloesje
Toen sprak Jan vol Autoriteit
Maar kind in zo’n geval ben je elkaar niet altijd kwijd
De zielsverhuizingsleer beweert dat men op aarde weder keert
Maar in een ander gedaante in een ander form
Bijvoobeeld als leilie of als worm
Of als ezel of als Beer
En zo zie je elkander weer,
Antje veegde haar tranen en snoot haar neus
En zei gut Jan is het heus
Als het waar is wat je daar hebt gelezen
Zou ik een Boterbloempje willen wezen
Zoals daar in de weide staan
En verliefd keek Jan z’n Antje aan
En onder al die sermoenen
Gaf hij haar wel honder zoenen
En als jij dan in een boterbloempje bent herezen
Zou ik een koe willen wezen
En stond ik in de wei waar jij stond
Dan zocht ik net zolang tot ik je vond
En vond ik je dan boog ik mijn kop en uit pure liefde
vrat ik je op
Dan zat je in mijn maag mijn wijfje
En wel voor eeuwig want daar blijf je
Mis sprak Ans wat er gaat in de snuit komt er aan de andere
kant weer uit
En wat zou je dan wel zeggen
Als je me daar zo plat zag legen [leggen]
Wat ik dan zeggen [zou] sprak Jan wat ik dan zou zeggen
Het is toch besalemanderd
Goeie grutte mijn kind wat ben jij veranderd!