Dit versje stond in taalmethode De Meiboom in de vijftiger jaren. Ik meen in klas 4 of 5. Er stond een tekening bij van een meisje dat aan het raam zit te denken/kijken.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
Dit is niet wat in het methodeboek stond.
Honger
Helder in de kelder,
Boter bij de vis
Kaatje, doe de deur eens open.
Kijk eens wie er is?
Er staat een arm meisje
Ze vraagt een stukje brood
Geef haar maar een stukje.
Anders gaat ze dood.
Zusje peinst
Al denk ik ook tot middernacht,
Ik weet dat in mijn klein gedacht
Niet goed bijeen te rapen,
Waarom U in zoo’n groote kerk
Blijft wonen, waar toch, zerk aan zerk,
Die doode menschen slapen…
En vindt U dat niet heel erg droef
Zoo ’s avonds naar dat vreemd gezoef
Van boozen wind te hooren,
In zulk een groot, leeg huis alleen
Met al die heiligen van steen –
En met dien hoogen toren.
Waardoor die wilde wind maar waait,
Waarop die hooge haan maar draait?
De schrik zou mij bevangen;
Want als ik naar mijn bedje moet
En moeder ’t lampje lager doet,
Laat ik de lip al hangen.[p. 62]
Uw kleine lichtje doet altijd
Zoo treurig of het tranen schreit –
En is dat niet een kruisje,
Dat ’s morgens vroeg en dat ’s avonds laat
Maar ééns het deurtje open gaat
Van Uw verlaten kluisje
Mijn hoofdje is zeker nog te dom
Mijn hartje veel te simpel om
Dat alles wijs te heeten,
Maar als ik eenmaal groot zal zijn
Of later… als ik dood zal zijn,
Dan zal ik alles weten.