Begin jaren zestig was de populariteit van de Engelse zangeres Helen Shapiro ook hier zo immens dat zelfs de Libelle het waagde een patroon van haar jurk te publiceren.
Helen Shapiro
Het veertienjarige Londense schoolmeisje dat zich met haar stem als een misthoorn met ‘Queen For Tonight‘, en ‘Walking Back To Happiness‘ hoog in de hitparade had gezongen werd behalve door teenagers ook door de oudere generatie op handen gedragen.
Dat kwam niet in de laatste plaats door de tekst van haar hits die altijd wel een boodschap bevatte, zodat ze ook bij bezorgde ouders de indruk wekte iemand met een groot verantwoordelijkheidsbesef te zijn.
Zo luidde ze in ‘Queen for tonight’ de noodklok voor de avances van het mannelijke geslacht. Met forse stemverheffing waarschuwde ze haar vrouwelijke fans er zorg voor te dragen tijdens een avondje uit met een knul vol hormonale driften, niet slechts een koninginnetje voor één avond te zijn maar ook de dagen daarna het kroontje stevig op het hooggetoupeerde hoofd te houden. “I am a queen for tonight, but will I have a king tomorrow?” baste ze vorsend.
Op mijn moeders: “Kijk eens wat leuk”, wierp m’n vijftienjarige zus op een dag in de zomervakantie, een verveelde blik in het damesblad. Om bij het zien van de fotoreportage die was voorzien van het commando: ‘Moeders maak voor uw dochter een echte Helen Shapiro twistjurk’, met tegenzin toe te geven dat er niets mis mee was.
De mouwloze jurk met opstaande col had vóóòr drie grote knopen en acht platte plooien ter hoogte van de heup. “Wat enig, net een charleston jurk”, kirde ook mevrouw A. van de eerste, die even daarvoor onderaan de trap van onze tweede had geroepen dat de koffie klaar was.
Buurvrouw die onder haar zeskoppige kinderschaar geen enkel meisje telde slaakte bij het zien van de foto’s een verheerlijkte zucht en beweerde dat ze haar jeugdjaren, die al geruime tijd achter haar lagen, weer helemaal voor zich zag.
Na het tweede bakkie troost met cake uit eigen keuken, toverde ze vanachter de ronde toog van het uitgebroken kabinetje, waar het net als in de rest van de etage, naar boenwas geurde, een naaimachinemeubel en blinkend radeerwiel tevoorschijn, waarmee ze zich enthousiast op het ingewikkelde patroon stortte dat met twee nietjes zat vastgeprikt in het midden van het blad.
Mijn moeder, wier apparatuur slechts bestond uit een paar afgebroken naalden en een warrig klosje garen, probeerde haar covert nog op te houden door voor te stellen de jurk anders wel op de hand te willen vervaardigen. Maar mevrouw A. die een diepe affectie voor het model scheen te hebben opgevat leek met geen honkbalknuppel van haar besluit af te brengen.
Het leuke charlestonmodel zou geheel machinaal in elkaar worden gezet besliste ze kordaat. Om vervolgens met blozende wangen en stralende ogen dromerig te ontsteken in een ouderwets danswijsje, zodat ik plotseling een beeld kreeg van het meisje dat ze eens geweest moest zijn.
De dagen daarop droomde mijn zus vanaf haar pastelkleurige wolk onafgebroken over de op hande zijnde creatie, om er twee dagen later met een rotklap weer af te donderen.
De in een krant verpakte lap stof die mijn moeder met een geheimzinnig gezicht onderuit haar boodschappentas diepte, kwam totaal niet overeen met die van Helen. Met geen van haar kledingstukken trouwens zagen we in de door ons naarstig in het boekhandeltje op de Hoefkade geraadpleegde Tuny Tunes, waarin de donkerharige scholiere in het gezelschap van Cliff Richard met een enorme frequentie stond afgebeeld.
De slappe, gladde stof die dezelfde vaalblauwe kleur had als m’n naar rubber stinkende badtas, die ik een keer per week met tegenzin onder m’n snelbinders propte om deel te nemen aan het verplichte schoolzwemmen in de Mauritskade, was in verband met onze precaire financiën duidelijk weer een couponnetje.
Pas toen haar hartsvriendin Truus – een altijd aanwezig meisje, met haar uit een shampooreclame en een felle oogopslag onder geplukte wenkbrauwen – opperde dat de gore kleur vast wel kon worden opgehaald door middel van een paar witte pumps en dito tas, keerde de opgewonden stemming onder ons terug. Want ook bij mij had de feestroes toegeslagen toen m’n zus grootmoedig had toegezegd dat ik, na Truus, in aanmerking kwam de jurk te lenen.
Op onze zolderkamer waar de zachtgele, roze en lichtblauw geschilderde houten wanden vol hingen met filmsterrenplaatjes, stond op het nachtkastje, onder het afgeladen glazen planchet van de toiletspiegel, het draagbare radiootje dag en nacht afgestemd op Radio Luxemburg. In navolging van Cliff had de jeugdige ‘Queen of Pop’ er haar eigen programma.
Gewapend met een lichtblauwe plastic haarborstel van de Hema zong m’n zus tijdens de uitzendingen het: ‘Queen for tonight’ met akelige precisie mee. Om bij het refrein: ‘Will I have a king tomorrow’, vanwege een onverwachte invitatie van ene Rudy voor een op handen zijnde dansavond, een gebeurtenis die een paar weken eerder nog haar voorstellingsvermogen te boven ging, met een wijd uitzwaaien van haar petticoat uit te barsten in zulk jubelend vreugdegezang dat ik, eeuwig ongeruste van aard, me bezorgd afvroeg of ze Helen’s boodschap wel begrepen had.
In die lange snoeihete zomer waarin door het wijd geopende zolderraam zelfs de muren van de achterliggende uitbouwen leken te glinsteren en te bewegen, kwam nichtje Gerda voor een logeerpartij de gelederen versterken. Na een lange dag tussen de golvende mensenzee aan het Scheveningse strand, toen we sloom van de hitte op de bedden hingen tuurde mijn zus, onder de loodzware last van haar groengeschilderde oogleden, alweer in de spiegel.
Hardop fantaseerde ze hoe Rudy haar vanwege de nieuwe creatie vurig zou zoenen. Want de door alle meisjes uit de buurt begeerde prooi had de reputatie het alleen aan te leggen met modieus geklede types.
Alleen al om z’n hevig in zwang zijnde puntschoenen en bruine suède jas, die ie tot hun grote vreugde ter hoogte van de schouderparty nonchalant naar achteren gooide, zodat het net leek of ie gevochten had, werd de adonis hevig aanbeden. Ook Truus deelde haar vreugde over zijn knappe verschijning. Hun eeuwige gesmiespel over films en jongens werd nu vervangen door het gedweep over de uiterlijke kwaliteiten van Rudy.
Na een fikse regenbui die de lucht klaarde en de stad weer fris en schoon maakte, togen we dankzij een illegale gift van mijn moeder, waar mijn vader geen weet van mocht hebben, op zaterdagmiddag gevieren naar de stad voor de aanschaf van de accessoires.
We hadden geen idee waar te kijken maar daar de slogan: ‘Voor uw schoensel naar van Woensel en voor de blaren naar van Haren,’ook tot ons was doorgedrongen, omzeilden we de laatste en begaven ons linea recta naar eerstgenoemde zaak.
Na drie uur passen, verzenuwde verkoopsters en een lange tocht langs andere schoenwinkels, slaagde ze toch nog onverwacht bij de firma Huf in de Spuistraat, die behalve de gewenste witte pumps ook een bovenmaatse skaitas in de aanbieding had.
De straatstenen van onze stad moeten ons die dag vast herkend hebben. We hielden stil voor iedere etalage die we tegenkwamen. Op de roltrap bij V&D waar de klanten naast ons langzaam naar beneden daalden, gleden we omhoog naar de platenafdeling.
Nadat zelfs de caissière uit haar hokje was gekomen om te kijken wat er loos was, verlieten we vergezeld van de vuile blik van de getergde verkoopster, na twee uur pas, hinnikend de muzikale afdeling waar we haar Helen’s nieuwste hit: “Not responsible,” wel twintig keer hadden laten opzetten.
Het centrum was prettig vol en we banjerden net zo lang rondjes tot de winkelmeisjes door de personeelsuitgangen van de warenhuizen dodelijk vermoeid naar buiten kwamen. Men schreef begin jaren zestig en in elke etalage lag de moderne kleurige waar voluit geëtaleerd. Ook al kon je niets kopen er naar kijken was al een feest.
Nog herinner ik me hoe we vanaf de drukbeklante patatkraam aan de Boekenmarkt – waar het tussen de oliewalm geurde naar piccalilly en zure bommen – gewapend met de gloeiende frites -, gevieren door het centrum liepen. Om bij de etalage van de firma Voss zwijmelend stil te houden voor een jurk in rood-wit nopdessin, en eensgezind tot de conclusie kwamen, dat die van Helen mooier was.
Op de avond van het door Rene and the Alligators ondersteunde dansfestijn, dat plaats had in de Spiegelszaal van de oude Dierentuin, was mijn moeder vanwege een faux-pas van mijn vader al een aantal dagen gehuld in een ijzige stilte. Ze zat met haar armen stijf over elkaar op de bank in de woonkamer en zei ze geen boe of bah. “Doodzwijgen,” noemde ze dat.
Het onderwerp van haar toorn zag zich genoodzaakt zich op te houden in de echtelijke slaapkamer, waar m’n zus met ons als rugdekking, voorzichtig haar vertrek aankondigde. Mijn vader die in die dagen niks moest hebben van uitgaande dochters, zat vanwege een typecursus achter de grote wagen van een ouderwetse Remington die temidden van verfrommelde papieren levensgroot op zijn stalen bureau stond uitgestald en zette zijn preek: ‘Vroeg rijp, vroeg rot,’ ongemerkt om in alleenspraak, toen we op een teken van haar, langzaam achteruit slopen om af te dalen naar de eerste, waar zoals altijd een gezellige, ongedwongen sfeer hing.
In de huiskamer, legde mevrouw A., die in verband met eerdere bak- en braadwerkzaamheden haar permanent onder een geruite theedoek had gestopt, de laatste hand aan de creatie, en voor de wijd geopende vensters oefenden de gekuifde buurjongens ‘Bye, bye love’ van the Everly’s op hun gitaar. Met een mond vol spelden mompelde de ijverige naaister plotseling iets over een vergeten schaar en een uitbouw.
Gerda, die behalve over een goed gehoor ook over een enorme behulpzaamheid beschikte, sprong meteen van haar stoel.
“Kijk gelijk even waar Siertje blijft,” commandeerde een van de gitaristen, doelend op zijn vriend.
Siertje die zijn naam geen eer aandeed, was behept met de gestalte van een hazenwindhond en had zo’n bleek emotieloos gezicht dat Gerda vermoedde dat ie vast wel debiel moest zijn.
Via de keuken en een nauwe gang met een raam dat uitzicht gaf op krakkemikkige balkons van de buren, bereikten we de uitbouw, waar we bij binnenkomst meteen tegen het smalle achterwerk van Siertje botsten. Vooroverhangend boven het half uitgeklapte opklapbed maakte ie vreemde hijgende geluiden. Na enig moeizaam navragen bleek hij bij het zoeken naar z’n plectrum, die van de houten ombouw was gegleden, met de uiteinden van z’n rock en rollveter verstrikt geraakt in het bedspiraal.
Het kostte me moeite de anders zo behulpzame Gerda, die bij het horen van het gehijg meteen voorbarig “vuile viezerik,” kijfte, te overreden het wit gekuifde slachtoffer uit zijn benarde positie te bevrijden. Terwijl ik moeizaam probeerde de goudkleurige metalen frutsels die aan de uiteinden van het touwtje bengelden, tussen de bedrand en het spiraal uit te trekken, worstelde ze met de zware kapokmatras, vanwaar haar gedempte stem het slachtoffer toe bitste om in het vervolg maar een dropveter om z’n nek te hangen.
Siertje, die het zwarte wurgkoordje ter compensatie van zijn uiterlijk, dagelijks om het boord van z’n witte overhemd droeg, toonde eenmaal bevrijd, voor het eerst enige emotie. “Bijdehand” siste ie met een van nijd vertrokken kop. Achter me, in het gangetje antwoordde Gerda: dat ie wat haar betrof kon stikken in z’n vette veter.
In de huiskamer, waar m’n zus in het uitgebroken kabinetje met behulp van een nylonsjaaltje voorzichtig het nieuwe kledingstuk over haar hoog getoupeerde hoofd omlaag sjorde, gaf nichtje, die door haar aanvaring met Siertje haar koppige gezicht had opgezet, met een blik op de opengeslagen Libelle, onomwonden haar mening: ‘Wat een lijpe jurk, die plooien hangen veel te laag. Hij lijkt helemaal niet op het plaatje,” kreet ze hilarisch.
‘Ssst,” deed ik zachtjes met een angstvallige blik op mevrouw A.
Maar ook mij was niet ontgaan dat die haar jeugdherinneringen uit de ‘Roaring twenties’ wel heel ver had doorgevoerd. De heupband bedoeld als aanzet voor de platte plooien, was een halve meter verlaagd en knelde de genylonkousde dijen van de draagster lelijk af. In niets deed ie nog denken aan Helens twistjurk.
De feestgangster, druk met het zwaaien naar Rudy, die al een tijdje ongeduldig vanaf de overkant met de koplamp van zijn Puch naar boven stond te seinen, leek zich nergens van bewust. In de spiegel bewonderde ze het door de kapper vervaardigde Helen Shapirokapsel, trok de ceintuur van haar donkerblauwe nylon regenjas nog eens extra aan en liep aan de arm van Truus, die de met bussen haarlak en make-up verzwaarde tas torste, als een invalide de trap af.
‘Enig die charlestonjurk,’ kirde mevrouw A. vanonder de scheefgezakte theedoek, terwijl ze opgetogen haar handen ineen sloeg.
Voor het raam hadden ook de lachende buurjongens zicht op haar witte sjarretels, toen mijn zus, met de jurk opgeschoven tot aan haar navel, moeizaam achterop het bagagedrager van haar begeleider klom, die met de blik van een verwend prinsje, meteen zijn Puch startte.
Met een fietsende Truus, die een modern bloesje in BB-ruit droeg, en voor de gelegenheid haar eeuwige Grace Kellyrol had verruild voor een enorme pompoen, reden ze, nagezwaaid door de achterblijvers, langzaam de straat uit.
Ook de echtgenoot van mevrouw A., een voormalige bokser wiens gedachten door de zware klappen naar zijn vuisten waren gezakt, deed geheel onverwacht een duit in het zakje. Omlaag turend door de glazen van zijn bril keek ie het verdwijnende groepje na en brulde met gebalde vuisten: ‘ Als die lampedanser ’t lef heb om een hand naar die meid uit te steken dat krijgt ie me een jetser.’ Waarop mevrouw B. haar man een minachtende blik toe wierp en ik wijselijk voor me hield dat die meid niets liever wilde.
Uit de slaapkamer van de tweede klonk het driftige geransel op de schrijfmachine, en in de keuken waar Gerda en ik zingend aan de afwas gingen floot de fluitketel vrolijk mee. Met een kop dampende thee en een bord vol mariakaakjes besmeerd met boter en suiker, togen we even later naar de zolderkamer waar we de tijd vulden met het vermalen van de lekkernij en het praten over de aankomende kermis op het Malieveld die in september weer onze stad aandeed. Maar het meeste nog speculeerden we over het afspraakje dat volgens ons vast en zeker zou resulteren in verkering.
Ach, die toekomst hield nog zoveel fijne dingen in, wisten we, terwijl we hangend op de bedden, tevreden naar radio Luxemburg luisterden.
We sprongen verbaasd op toen we tegen tienen een gestommel hoorden op de altijd donkere zoldertrap. In de smalle deuropening waar Gerda en ik elkaar bijna verpletterden zagen we het slanke silhouet van mijn zus opdoemen en riepen ademloos: ‘En.. wat zei Rudy’?
“Wat die schele zei,’ brieste de feestgangster die ondertussen de drie-armige schemerlamp aanknipte, waardoor we zicht kregen op haar van woede vertrokken hoofd.
‘Wie of d’r nou naar een feest gaat in de jurk van z’n opoe. Om vervolgens de hele tijd met die stomme pompoen te dansen. Oehh! Ik trek dat rot ding nooit meer aan.’
En terwijl ze zich moeizaam uit de vaalblauwe creatie wurmde en met haar wit genaaldhakte voet de oorzaak van haar nederlaag zo’n trap gaf, dat ie als een vodje op de gekleurde kapjes van de schemerlamp terechtkwam, weigerde Helen alle verantwoording.
“Not, not, not responsible”, zong de misthoorn op besliste toon vanaf het nachtkastje.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.