Jacques van Tol
(Klik op figuren om ze te vergroten)
Jacobus Francisus van Tol werd op 22 november 1897 geboren in Aalsmeer. Hij was de zoon van Adrianus van Tol en Cornelia van den Berg.
De later in Nederland zeer verguisde tekst- en liedjesschrijver Jacques had één broer en drie zussen. Maar eigenlijk waren er in het gezin vijftien kinderen geboren. Daarvan stierven er echter tien toen ze nog geen jaar oud waren. Vader Van Tol werkte eerst op een boerderij, later werd hij schillenboer en olieboer. Jacques had het talent had hij waarschijnlijk toch een beetje van zijn vader. Zijn vader schreef namelijk als hobby al gedichten.
Aanvankelijk wilde Jacques priester worden. Daarin werd hij gestimuleerd door de plaatselijk kapelaan, die hem zelf ook les gaf. Maar de kapelaan maakte daar ook misbruik van. Als hij op huisbezoek ging moest Jaques de paarden voor de wagen spannen en mee naar het bezoek. Daar mocht hij echter niet mee naar binnen en dan zat hij op de wagen met zijn studieboeken zijn huiswerk te maken. En dat werd Jaques op den duur zat en hij stopte met zijn studie.
Toen hij de roeping om priester te worden had opgegeven wilde hij de kost gaan verdienen met het schrijven van teksten. Hij begon met het schrijven van teksten voor plaatselijke winkeliers. In de jaren twintig schreef hij onder het pseudoniem Paulus de Ruiter een kroniek “Dagboek van een Aalsmeerder” voor de Aalsmeerder Courant en hij schreef onder de titel “Duizend-en-een-dagjes” stukjes voor De Telegraaf.
Het schrijven van stukjes voor de krant gaf Jacques niet de bevrediging die hij wilde. Liedjes schrijven vond hij veel leuker. Op een keer ging hij naar Amsterdam waar op maandag op het Rembrandtsplein altijd een beurs werd gehouden waar je liedjes kon kopen en verkopen. Daar kwamen ook veel artiesten die in die tijd al bekend waren. En daar ook bood Van Tol zijn liedjes aan. Als hij volledig afstand deed van de rechten op de tekst kreeg hij contant betaald. Omdat hij het geld hard nodig had deed hij dat ook. En zo zijn er artiesten geweest die onder hun eigen naam teksten uitbrachten die in werkelijkheid door Jacques van Tol geschreven waren.
Van Tol met Louis Davids
(klik op figuur om te vergroten)
Een van de eerste artiesten die liedjes kocht van Van Tol was Louis Davids. Het duurde niet lang of Van Tol schreef liedjes voor meerdere artiesten. Vaak bediende Van Tol zich van een schuilnaam: Cor v.d. Berg, Bert van Eyck, Jip Feldman, Paulus de Ruiter, Bram van Staveren of Jan G. Toonder, maar ook schreef hij ook onder zijn eigen naam. Hij verhuisde naar Amsterdam want zo kon hij besparen op de reiskosten. De liedjes waarmee Davids bekend werd zijn vrijwel allemaal geschreven door Jacques van Tol: De olieman, Weekend in Scheveningen, Ome Thijs, Naar de bollen, Weet je nog wel oudje, De voetbalmatch, Als je voor een dubbeltje geboren ben en De kleine man. Van Tol was dik bevriend met Louis Davids. Hij schreef liedjes voor hem vanaf 1923 tot aan zijn dood in 1939.
Op 14 januari 1931 trouwde hij met Henriëtte Margaretha Tas. Uit het huwelijk werden geen kinderen geboren. In oktober 1934 scheidde hij van haar en hertrouwde op 23 december 1936 met Adriana Maria Koopman. Ze kregen twee dochters en één zoon. De zoon heette Hans. Deze zoon was ook artiest en hij scoorde onder de naam Tol Hansse in 1978 een klassieke hit met het nummer “Big City”. Overigens trad Hans van Tol niet op onder zijn eigen naam omdat de naam Van Tol door het oorlogsverleden van zijn vader besmet was. Hans van Tol stierf in 2002 op 62-jarige leeftijd.
Naast Louis Davids schreef Jacques van Tol ook liedjes en teksten voor Lou Bandy, Willy Derby, Fien de la Mar, Kees Pruis, Wim Sonneveld, (Herman) Tholen en (Albert) van Lier, Willy Walden en Piet Muyselaar (Snip & Snap). Er staan ook twee filmscenario’s op zijn naam: “Op Stap” en “‘t Was 1 April”, beide uit 1935. In 1937 verscheen bovendien zijn boek over het artiestenleven: “Een meisje duikt onder”, met een voorwoord van Louis Davids.
Het gebeurde regelmatig dat er meerde revues in Amsterdam werden opgevoerd die allemaal van de hand van Jacques van Tol waren. Eén van de bekendste revues waarvoor hij schreef was de Snip & Snap revue.
In 1936 schreven Louis Davids en Jaques van Tol “Het Revue-Boek”. In het boek stonden 52 “amusante sketches”, die gebruikt konden worden door amateurverenigingen. In het boek staat een korte sketch over Juffrouw Snip en Juffrouw Snap. Deze sketch moest gespeeld worden door “Twee Heeren”.
In 1937 meldde Louis Davids zich ziek voor een radio-uitzending van “De Bonte Dinsdagavondtrein”. Aan Willy Walden en Piet Muyselaar werd gevraagd om dit gat op te vullen. Op verzoek van Jacques van Tol speelden ze de sketch van Snip en Snap. Het was zo’n succes dat het 40 jaar lang een hoofdnummer werd in de revue van Sleeswijk. Van Tol schreef 35 jaar lang de teksten voor dit legendarische duo.
Toch vond Van Tol dat hij eigenlijk niet genoeg gewaardeerd werd en dat er te veel eer ging naar de artiesten waarvoor hij de liedjes en sketches schreef. Hij sloot zich daarom waarschijnlijk uit ontevredenheid in 1939 aan bij de NSB. De artiesten waarvoor hij schreef waren hiervan op de hoogte maar omdat zij van zijn teksten en liedjes afhankelijk waren voor hun succes bleven ze die van hem afnemen.
In mei 1940 werd ook Nederland bezet door de Duisters. In de loop van 1940 en 1941 vaardigden de Duitsers strenge maatregelen uit die ook golden voor de artiesten. Eerst schreef Van Tol nog voor de “goede” kant. Willy Derby zong namelijk in 1940 nog het lied “Op de Grebbeberg”, een gedachtenis aan de soldaten die vochten bij de Grebbeberg. Niet lang daarna werden de platen uit de handel genomen en werd Willy Derby gearresteerd.
Maar dan wordt Van Tol leider van het beruchte “Zondagmiddagcabaret”, van Paulus de Ruiter. Paulus de Ruiter was Jacques van Tol. Paulus de Ruiter was het pseudoniem dat hij ook al gebruikte toen hij voor de Aalsmeerder Courant in zijn begintijd stukjes schreef. In dit cabaret werden de standpunten van de Duitsers en de NSB via de radio aan de bevolking overgebracht op een “humoristische wijze”. En daar hoorden natuurlijk antisemitische “grappen” bij. Van Tol schroomde daarbij niet om zijn bekende lied “De Kleine Man”, ooit gezongen door de Jood Louis Davids, te verbasteren tot: Dat was de Jodeman, de dikke Jodeman, die uitgekookte, gaargestoofde, vette Jodeman.
In 1944 schreef hij het, door Willy Walden vertolkte, prachtige lied “Als op het Leidscheplein de lichtjes weer eens branden gaan”. Een lied dat de mensen weer hoop gaf op een leven na de Tweede Wereldoorlog. Hij schreef het lied onder het pseudoniem Bert van Eyck en het publiek wist niet dat dit lied geschreven was door dezelfde man die Paulus de Ruiter was van het “Zondagmiddagcabaret”, Jacques van Tol.
Zijn tweeslachtige gevoelens uit die tijd blijken ook uit het volgende. Hij was intussen woonachtig in Laren. Hij woonde daar midden in een bos. In zijn huis had hij een schuilkelder gemaakt. Daar heeft hij gedurende de hele oorlog Joodse onderduikers verborgen gehouden. Verder werd na de oorlog bekend dat hij één van zijn klanten van voor de oorlog, Jan Hahn die bekend was als de komiek Peter Pech, van een lijst voor het transport naar Buchenwald had weten te krijgen.
Toen het noorden van Nederland bevrijd werd in 1945 dook Van Tol onder. Op 11 oktober 1945 werd hij echter opgepakt en op 19 december 1947 werd hij door het Tribunaal voor het arrondissement Amsterdam veroordeeld tot drie jaar internering. Verder werd het actieve en passieve kiesrecht hem ontnomen vanwege zijn lidmaatschap van de NSB, de Nederlandsch-Duitsche Kultuurgemeenschap en zijn deelname aan het “Zondagmiddagcabaret”. Als verzachtende gold het feit dat hij hulp gegeven had aan onderduikers en andere vervolgden. De Hoge Raad vond een internering van drie jaar echter te kort en weigerde zogenaamde fiat-executie. Hij werd echter, voordat het tot een nieuwe zaak kwam, door een besluit van het Ministerie van Justitie in september 1948 in vrijheid gesteld. Alles bij elkaar heeft hij zo’n drie jaar vastgezeten.
Na zijn gevangenneming kreeg Van Tol geen “Berufsverbot”, in tegenstelling tot vele anderen. Dus ging hij door met het schrijven van teksten en liedjes.
Van Tol met Heintje en Louis Davids
(Klik op figuur om te vergroten)
En de artiesten maakten weer gretig gebruik van zijn diensten. Zo maakte hij onder andere liedjes voor Heintje (Henriëtte) Davids, de broer van Louis. Onder het pseudoniem Pinkhof (naam van de echtgenoot van Henrëtte) schreef hij in 1954 zelfs haar afscheidslied. Veel schreef hij onder zijn pseudoniem Bert van Eyck. Ook werd hij door Sleeswijk gevraagd om weer te schrijven voor de Snip & Snap revue. Hij deed dat onder het pseudoniem Jip Feldman. Onder die naam schreef hij ook vele liedjes, onder andere “Mijn ideaal”, gezongen door Corry Brokken en “Koe op zolder”, waarmee Cees de Lange veel succes had.
Onder zijn eigen naam Van Tol verschenen ook talloze liedjes, zoals “Hoe je heette dat ben ik vergeten”, “Scheiden doet lijden” en “Jans Pommerans uit Nieuweschans”.
Eind vijftiger jaren verdween hij langzamerhand van het toneel. Hij overleed op 24 juli 1969 in Amsterdam.
Eigenlijk had Jacques van Tol een merkwaardig leven. Door zijn foute beslissing om voor de NSB te kiezen en aan het “Zondagmiddagcabaret” mee te werken werd hij verguisd. Toch maakten ook na de oorlog nog veel, zelfs Joodse, artiesten gebruik van zijn talent. En tot op de dag van vandaag kennen we veel van de liedjes die hij geschreven heeft.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.