Nostalgie



Nostalgie

(uit Jongens en Wetenschap, Speybrouck en Fillet, België, met dank aan Marcel Willems voor het sturen van de tekst)VriendenBelgie.jpg (16969 bytes)

(klik op de afbeelding om die te vergroten)

Heb jij je onlangs zelf nog eens de vraag gesteld: “Hoe ben ik zo oud kunnen worden?”

Als kind reden we mee in wagens zonder veiligheidsgordels of airbags …. Onze bedden waren geschilderd in vrolijk gekleurde, op lood gebaseerde, verven. We hadden geen kindveilige afsluiting op geneesmiddelen, deuren of kasten. En als we fietsten deden we dat zonder helm. We dronken water van de tuinslang, van de put, nooit uit een fles – verschrikkelijk !

We brachten uren door in het monteren van een gocart uit rommel en lieten ons dan van een helling afbollen, om tijdens de afdaling vast te stellen dat we de remmen vergaten. Nadat we enkele keren in de struiken waren beland, bedachten we een oplossing. We experimenteerden met het uiteenhalen en opnieuw in elkaar steken van radio’s en andere elektrische toestellen, om enkel te worden verraden door de zwart geblakerde muur boven het stopcontact …. want we hadden kortsluiting veroorzaakt.

We gingen ’s morgens van huis weg en speelden de hele dag …. Zo lang we er maar voor zorgden terug thuis te zijn bij valavond. Niemand kon ons daarbij bereiken. Geen GSM’s. Nooit zijn we gewaarschuwd tegen pedofielen. Onvoorstelbaar ! We sneden ons en braken botten en tanden, nochtans gaf dit geen aanleiding tot rechtszaken. Het waren ongevallen. Niemand viel iets te verwijten, behalve onszelf. We vochten en sloegen elkaar bont en blauw, en leerden daarmee om te gaan. We aten slecht snoepgoed, brood en “goede” boter, spek met eieren en dronken frisdrank, maar we hadden nooit overgewicht, we waren altijd buiten aan het spelen. We deelden onze drank door samen van dezelfde fles te drinken en niemand is hier ooit aan overleden. Niemand ontsnapte aan courante kinderziekten en we gaven ze grif aan elkaar door. Zo bouwden we zelf onze immuniteit op, zonder antibiotica. We hadden geen Playstations, Nintendo 64, X-boxes, video spelletjes, 40 televisiezenders, video, surround sound, GSM, P.C., internet chat-rooms etc. …. maar we hadden vrienden.

We gingen naar buiten en maakten daar vrienden. We reden op onze fiets of wandelden naar een vriend thuis, belden aan of gingen zelfs gewoon via de achterdeur naar binnen. Stel je dit voor. Zonder de ouders hier eerst om te vragen ! En even later zaten wij mee aan tafel aan een boterham met stroop of spek te smikkelen. Helemaal alleen ! Helemaal alleen in die koude afgrijselijke wereld ! Zonder oppasser – hoe deden we het toch ? We vonden spelletjes uit met stokken, tennisballen, katapulten, bogen … en – hoewel we ervoor werden gewaarschuwd – niemand verloor een oog. Niet iedereen mocht mee voetballen, en zij die geen team vonden, moesten leren omgaan met de ontgoocheling …. Moesten leren een andere coalitie te sluiten.

Onze daden waren die van onszelf. Gevolgen werden verwacht. Niemand of niets om zich achter te verbergen. De idee van ouders die ons automatisch in bescherming namen, als we de wet overtraden of in aanraking kwamen met een gezagspersoon, was ongekend. Ze steunden zelfs de wet, hadden respect voor de regelgeving ! Een tot twee maanden (en langer) internaat werden voor velen overbrugd met één worst, 2 potten zelfgemaakte confituur, een weckpot uitgebakken spek, en een pakje karamellen om de eerste dagen onze heimwee te “versnoepen” en 2 tot 4 brieven van “ma”.

Niettegenstaande hun ongezien gevaarlijke jeugd, hebben de bovenvermelde generaties de beste risiconemers, probleemoplossers en ontdekkers ooit voortgebracht.

De voorbije 50 jaar heeft een explosie gekend aan innovaties en nieuwe ideeën.  We kenden vrijheid, mislukking, succes en verantwoordelijkheid, en leerden hiermee om te gaan.

Terug naar Nostalgie


Koken vroeger (bijdrage van Betsy van Dijk)

(klik op de afbeelding om ze te vergroten)

PetroleumstelB.jpg (16687 bytes)

Vroeger toen we nog geen gas hadden, werd er gekookt op een petroleum. Bij ons thuis hadden we vroeger twee petroleumstellen in de keuken staan, daar werd alles op gekookt, ook de koffie werd er op gezet, daar werd dan extra een half schepje surrogaat koffie (Buisman) bij in gedaan, (over sterke koffie gesproken!)

Mijn moeder was dus uren bezig om het eten op tijd klaar te hebben. Dat viel niet mee, met een gezin. Dus werden de pitten eerst op de hoogste stand gezet, (resultaat: zwart bewalmde muren) en als je niet uitkeek, je handen en kleren erbij.

Maar als m’n moeder aan het koken was, dan was het nog een beetje warm in de keuken, want andere verwarming was er niet, vooral ’s winters was het daar steenkoud en dan moest je ook nog afwassen!

Eén keer in de week kwam de petroleumboer langs met z’n hondenkar met petroleumbussen. Ik weet nog dat het een klein mannetje was met een kromme rug, volgens mij van het altijd maar gebogen staan. Als kind vond ik het heel erg zielig, dat die hond altijd maar die kar moest trekken, in weer en wind. Mijn moeder moest wel zorgen dat ze thuis was  als de petroleumboer langs kwam, anders kwam ze zonder petroleum te zitten.

Veel later kregen we Butaangas, dat kwamen ze ook wel bezorgen aan de deur, maar toch gebeurde het wel eens dat net op zondag de gasfles leeg was. En dan werd één van de kinderen op pad gestuurd om een nieuwe te halen, want het gebeurde geregeld dat, als ze net aan het koken was, het gas op was. We moesten dan de lege gasfles meenemen, want daar stond statiegeld op. Dat kon nog allemaal in die tijd, zelfs op zondag.

In de kamer stond de kolenkachel. M’n ouders lieten hem ’s avonds uitgaan maar ’s morgens moest eerst de asla leeggemaakt worden, voor hij weer aan ging. De kachel werd eerst aangestoken met kranten en dan gingen de kolen erop. Het duurde dus wel een tijdje voor de kamer warm werd. In mijn herinnering stond op de kachel altijd een grote ketel met water, (voor de afwas) of als er onverwachts bezoek kwam, koffie van te zetten.

Als het ’s winters heel hard vroor, kregen we een kruik mee naar bed, maar vóór we naar bed gingen, eerst een lepel levertraan, gelukkig met een beetje suiker erdoor, want ik werd al misselijk als ik het róók!

Er was veel armoe in die tijd, maar voor mij blijft het onvergetelijke nostalgie. En ik denk dat dit bij heel veel mensen ook bekende herinneringen zijn!

Betsy van Dijk

Bijdrage Els van der Land

Wij woonden in Zuid Limburg en ik heb als kind, geboren 1954, nog bewust meegemaakt dat mijn moeder kookte op een groot kolenfornuis. Ik herinner mij nu nog het geluid van de zware ijzeren ringen bovenop het blad. Als mijn moeder die, met een speciale tang iets optilde en opzij schoof, om hout bij te vullen of omdat ze er een grotere pan op zette (dat weet ik niet precies meer). Ik weet ook nog dat ik er absoluut niet met mijn handjes aan mocht komen.Ergens in de jaren ’60 werd het fornuis vervangen door een gasfornuis.

Terug naar Nostalgie


De telefoon

(klik op de afbeeldingen van deze pagina om ze te vergroten)

Op 7 maart 1876 patenteerde Alexander Graham Bell (3 maart 1847 –  2 augustus 1922) zijn uitvinding, de telefoon. De utvinding werd geregistreerd onder Patentnummer 174.465 en dat is waarschijnlijk het meest succesvolle patent ooit. De naam telefoon (of telephone in het Engels) is afgeleid van het Grieks. Tele is ver en phono is geluid. Als afgeleide van de naam van uitvinder van de telefoon, Bell, noemen we het gebruiken van de telefoon nog steeds “bellen”.

TelefonieBell.jpg (59067 bytes)

Alexander Graham Bell

Toch moet er een kanttekening geplaatst worden bij deze uitvinding. Bell was weliswaar degene die het patent kreeg maar was niet de eigelijke uitvinder van de telefoon. Dat is Antonio Meucci. Hij was een immigrant in de Verenigde Staten, afkomstig uit Italië. Hij vond de telefoon al uit in 1849. In 1871 liet hij een voorlopige patentaanvraag (dat is nog geen echt patent) registreren.

Meucci was in 1808 geboren in San Frediano nabij Florence. Hij had techniek gestudeerd en werkte jarenlang als technicus in theaters. In 1835 vertrok hij naar Havana op Cuba om daar te gaan werken als decorontwerper en technicus in het Theatro Tacon. Hij deed daarnaast nog veel wetenschappelijke experimenten. Zo had hij een methode ontwikkeld om met behulp van elektrische schokken ziektes te genezen. Op een dag, terwijl hij de behandeling van een vriend voorbereide, hoorde hij een schreeuw van zijn vriend, die zich in de kamer ernaast bevond, via een koperdraad die tussen de twee kamers liep. Meucci had direct in de gaten dat hij zijn beste ontdekking ooit gedaan had. De volgende tien jaar besteedde hij eraan om het principe dat hij ontdekt had om te zetten in een praktische toepassing. De tien jaar daarna verbeterde hij voortdurend het oorspronkelijke toestel en probeerde het aan de man te brengen.

Daarom verliet hij in 1850 Cuba en vestigde hij zich op Staten Island bij New York. Afgezien van zijn financiële problemen had hij ook taalproblemen. Omdat Spaans toch wat leek op Italiaans had hij die taal wel onder de knie gekregen. Maar in het Engels kon hij nauwelijks communiceren. Verder woonde hij op Staten Island temidden van Italianen, waardoor zijn Engels ook niet echt verbeterde. Intussen werkte hij aan de verdere ontwikkeling van de telefoon.

Toen zijn vrouw in 1855 verlamd raakte, zette hij een telefoonsysteem op dat verschillende kamers in zijn huis verbond met zijn werkplaats die zich in een ander gebouw bevond. Dit is in feite het eerste telefoonnetwerk.

TelefonieMeucci.jpg (8061 bytes)

Antonio Meucci

In 1860, toen het toestel wat handzamer werd, organiseerde Meucci een demonstratie om financiële middelen te verkrijgen voor de verdere ontwikkeling van het toestel. De toehoorders hoorden duidelijk de stem van een zanger die zich op een flinke afstand van hen bevond. Er werden artikelen over het apparaat gepubliceerd in Italiaanse kranten in New York. En een zekere meneer Bendelari nam een apparaat, samen met een beschrijving, mee naar Italië met het doel om daar de productie van het apparaat te starten. Het leidde allemaal tot niets en Meucci vond na de demonstratie ook geen financier.

 

Een vreselijke gebeurtenis, waarbij Meucci ernstige brandwonden opliep bij de explosie van het stoomschip “Westfield” toen hij van New York terugkeerde, maakte zijn situatie nog dramatischer. Terwijl Meucci, die de ramp op miraculeuze wijze overleefde, in het ziekenhuis lag verkocht zijn vrouw voor zes dollar veel prototypes van zijn uitvindingen, inclusief die van de telefoon, aan een handelaar in tweedehands goederen. Toen Meucci zijn spullen wilde terugkopen zei de handelaar dat hij die doorverkocht had aan een onbekende jonge man. Tot op de dag van vandaag weet niemand wie dat was.

Aangeslagen, maar niet verslagen, werkte Meucci dag en nacht om zijn uitvinding te reconstrueren en met nieuwe ontwerpen en specificaties te komen. Ongerust als hij was dat iemand hem voor zou zijn bij het patenteren van het apparaat.

Toch was hij niet in staat om het voor die tijd enorme bedrag van $ 250 op te brengen om de zaak te patenteren. Hij viel terug op de registratie van zijn voorlopige patentaanvraag van 28 december 1871, die vernieuwd was in 1872 en 1873 maar daarna niet meer.

Direct nadat hij een certificaat van de nieuwe registratie van zijn voorlopige patentaanvraag had ontvangen wilde hij weer de enorme mogelijkheden van zijn nieuwe apparaat demonstreren. Daarom stuurde hij een prototype van zijn toestel, samen met technische details, naar de onderdirecteur, Edward B. Grant, van de pas opgerichte Western Union Telegraph Company. Hij vroeg om toestemming om zijn “Sprekende Telegraaf” te mogen demonstreren met gebruikmaking van de lijnen van Western Union. Maar iedere keer als hij met deze Grant in contact probeerde te komen zei men dat er geen tijd was om zo’n test op te zetten. Na twee jaar aan het lijntje te zijn gehouden vroeg Meucci zijn apparatuur en documenten terug. Maar Western Union meldde doodleuk dat de apparatuur en documenten zoekgeraakt waren. Dit speelde in 1874.

In 1876 registreerde Alexander Graham Bell zijn patent. Daarin werd geen beschrijving van de telefoon gegeven, maar er werd alleen naar verwezen.

Toen Meucci dit ter ore kwam gaf hij opdracht aan zijn advocaten om te protesteren bij het Patentbureau (US Patent Office) in Washington, iets wat nog nooit iemand gedaan had. Maar een vriend nam contact op met het Patentbureau en vernam dat alle documenten van Meucci met betrekking tot de registratie van de “Sprekende Telegraaf” verdwenen waren.

Een later onderzoek toonde aan dat er een illegale relatie bestond tussen mensen van het Patentbureau en het bedrijf van Bell. En weer later bleek, tijdens een proces tussen Bell en Western Union, dat Bell ermee ingestemd had om gedurende zeventien jaar twintig procent van zijn winst die hij zou behalen met het commercieel op de markt brengen van “zijn uitvinding”, aan Western Union zou afdragen. Hiermee waren miljoenen dollars gemoeid.

In 1886 volgde een proces van Meucci tegen Bell. De advocaten van Bell deden hun best om de zaak tegen hun klant te winnen. Meucci kon echter zo veel details over zijn uitvinding geven dat er weinig twijfel was over zijn geloofwaardigheid. Toch verloor hij het proces tegen het veel rijkere bedrijf van Bell. Ondanks de publieke uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken dat er voldoende bewijs was dat Meucci de telefoon had uitgevonden en ondanks het feit dat de Verenigde Staten vervolging wegens fraude tegen Bell’s patent in gang zette, werd de zaak jaar na jaar uitgesteld. Toen Meucci in 1896 overleed werd de hele zaak stopgezet.

Dus eigenlijk deed niet Alexander Graham Bell, maar de arme hardwerkende Italiaan Antoinio Meucci, een van de belangrijkste uitvindingen ooit.

Ook anderen hadden zich met zoiets als de uitvinding van de telefoon beziggehouden.

In het tijdschrift L’Illustration van 26 augustus 1854 beschreef de Franse telegraafbeambte Charles Bourseul al hoe spraak over een telegraaflijn getransporteerd zou kunnen worden: “Stelt u zich voor dat men tegen een beweegbare plaat spreekt, die flexibel genoeg is om niets van de geluidstrillingen verloren te laten gaan: dat deze plaat de verbinding met een batterij afwisselend verbreekt en herstelt, dan is het mogelijk dat eenzelfde plaat op een andere plaats die bewegingen exact volgt.” Bourseul probeerde ook om zijn theorie in een praktische toepassing om te zetten. Dat lukt niet. Volgens zijn eigen verklaring kon hij met zijn toestel wel muziektonen overbrengen maar geen spraak.

Een ander die aan een dergelijke ontwikkeling werkte was de natuurkundeleraar Philipp Reis, die in 1862 voor een lezing voor de Physikalischer Verein in Frankfurt een typisch apparaat meebracht. Hij noemde het een “telephon”. Het apparaat bestond uit een opnemer en een weergever die via twee draden met elkaar verbonden waren. In de opnemer bevond zich een strak gespannen stukje perkament waarop een gevoelig elektrisch contact was gemonteerd. Door in een soort trechter te praten ging het perkament trillen en werd het contact in het ritme van het geluid geopend en gesloten.

En ook de uitvinder Elisha Gray werkte zijn zogenaamde “harmonische telegraaf”. Zijn apparaat bestond uit een glazen beker gevuld met een zoutoplossing. De beker was afgesloten met een membraan, waaraan een stalen naald was vastgemaakt die in de vloeistof stak. Het membraan bewoog door geluidstrillingen waardoor de naald dieper of minder diep de vloeistof in ging.

Hierdoor veranderde het elektrische stroompje, dat via de vloeistofkolom en de stalen naald liep. In de ontvanger – een dynamische telefoon – werd het elektrische signaal weer omgezet in geluid.

De ironie van het lot wil dat Gray zijn octrooiaanvraag twee uur na die van Bell indiende. Dat heeft een jarenlange juridische strijd tussen beide uitvinders tot gevolg gehad, waarin ze elkaar over en weer van plagiaat en diefstal beschuldigden.

Uiteindelijk won Bell ook deze strijd werd de uitvinding van de telefoon definitief aan hem toegewezen.

TelefonieBellTelefoon.jpg (10285 bytes)

De telefoon van Bell

Particuliere bedrijven introduceerden in 1881 de openbare telefonie in Nederland. De gemeenten en het rijk verkochten concessies die de bedrijven voor bepaalde tijd een monopolie verschaften voor een lokaal net. Vanaf 1888 werden deze lokale netten onderling verbonden en vreemd genoeg zorgde dat voor een toenamen van het telegraafverkeer. Van en naar kleine plaatsen werden telegrammen overgebracht met behulp van een telefoontoestel. Dit was veel goedkoper dan met een telegraaftoestel en er was geen duur opgeleide vakman voor de bediening nodig. Vanaf dat ogenblik nam het aantal telegraafkantoren met sprongen toe.

Steeds meer van de particuliere telefoonnetten raakten verouderd en overvol. Dat kwam vooral omdat de exploitanten investeringen achterwege lieten. Het gevolg waren slechte verbindingen en lange wachttijden. Vanaf 1896 besloten de grotere steden, zoals Amsterdam en Rotterdam, de lokale telefonie na afloop van de concessieperiode over te nemen. Elders bleef de exploitatie in particuliere handen.

Na België en Duitsland nam de Nederlandse staat in 1897 de interlokale verbindingen in beheer. De lokale netten niet, want die vergden hoge investeringen. Dat bleek een spijtige beslissing, want de lokale netten werden vervangen door een totaalnet met lokale uitlopers. En in veel plaatsen kon dat niet vanwege de lokale concessiehouder. Eind 1927 waren alleen nog de kostbare netten van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag in beheer bij de gemeenten. Pas in 1940 gingen ook deze netten naar het rijk.

De werking van de latere telefoon was als volgt. Als een abonnee aan de kruk of zwengel van zijn toestel draaide viel er in de centrale een klepje bij zijn nummer of ging er een lampje branden waardoor de telefoniste werd gewaarschuwd. De telefoniste vroeg dan vervolgens de naam en het nummer van de gewenste gesprekspartner. Met een koord werd de verbinding tot stand gebracht en een weksleutel zorgde voor een rinkelende telefoon bij de ontvanger. Als zij het gewenste contact tot stand had gebracht trok ze zich terug onder de standaardwoorden “Voorwaarts meneer”. Dan kon het gesprek beginnen.

telefonieTelefoniste.jpg (11891 bytes)

In 1915 had Amsterdam al meer dan 10.800 aansluitingen. De telefonistes werkten in diensten van 8.00 tot 22.00 uur. Op het platteland waren de telefonistes meestal op zondag vrij en kon er dus niet gebeld worden. De telefonistes zaten in rijen in een zaal. Op een verhoging zat dan in de hoek van de zaal de chef van de telefonistes en dat was meestal een man. Vanuit zijn verhoogde positie kon hij de zaal overzien. Dienstpantoffels en speciale stemtrainingen moesten voorkomen dat de abonnees te veel overlast hadden van de drukte in de telefoonzaal.

De eerste telefoons hadden niet echt een hoorn. Ze hadden een microfoon op het toestel en een los oorstuk als hoorn. Een microfoon was om in te praten en met het oorstuk kon je de persoon aan de andere kant van de lijn horen. Dan was er ook nog een haak voor het oorstuk. Later werden de microfoon en het losse oorstuk samengevoegd in één hoorn.

 TelefonieOude.jpg (6630 bytes)

Tot ver in de jaren veertig en zelfs nog in de vijftiger jaren van de twintigste eeuw hing bij de meeste huisgezinnen het toestel nog aan de muur in de gang. Het idee was dat de telefoon alleen voor korte, zakelijke gesprekken en niet voor het voeren van langere persoonlijke gesprekken gebruikt zou worden. En zeker interlokaal waren de gesprekskosten te hoog om zo maar even te blijven kletsen. Het was ook een hele belevenis om te bellen. Huisvrouwen deden hun schort uit als ze gingen bellen, want dat stond netter en er kon natuurlijk ook iemand aan de deur komen. Tot ver in de vijftiger jaren was het niet ongebruikelijk dat er in een straat maar één of een paar telefoons waren. Buren die dan geen telefoon hadden en naar een familielid moesten bellen kwamen dan langs om te vragen of ze mochten bellen. Na afloop legden ze dan geld naast de telefoon voor de gemaakte belkosten.

In Nederland werd deze pas later toegepast, maar al in 1891 was de zogenaamde Strowger-kiezer in de Verenigde Staten al een begrip. De uitvinder was de begrafenisondernemer Almon B. Strowger. Hij was woedend over het feit dat de telefoniste (het bleek later de vrouw van de concurrent te zijn) zijn telefoonlijn weken bezet had gehouden. Daarom besloot hij dat de telefonistes moesten verdwijnen. Hij vond een automatische schakelaar (kiezer) uit met een groot aantal standen. Afhankelijk van het getal dat men op een kiesschijf draaide werden er één of meer stroomsignaaltjes naar de telefooncentrale gestuurd. De kiezer draaide daarop, afhankelijk van het aantal stroomstootjes, in een stand waarop deze contact maakte met een volgende kiezer. Als het tweede getal gedraaid werd deed de tweede kiezer weer hetzelfde. En zo ging dat door tot de verbinding tot stand gebracht werd. Het vormde de basis voor alle latere elektromechanische telefooncentrales.

 TelefonieStrowger.jpg (16107 bytes)

Almon Strowger

Het nadeel van zulke directe telefooncentrales was dat ze in grote steden weinig efficiënt waren, omdat er veel dure verbindingen tussen wijkcentrales nodig waren. In de Verenigde Staten werd vervolgens door Western Electric Company het veel snellere zogenaamde rotary-systeem uitgevonden. De kiezer had nu een platte vorm en kreeg al snel de bijnaam pannenkoekkiezer. Het grootste verschil met het systeem van Strowger was de toepassing van een register, een tussengeheugen waarin de cijfers die de abonnee koos, werden opgeslagen. Pas als het hele nummer ontvangen was, bouwde de centrale de verbinding op.

In Nederland werden pas na de eeuwwisseling de eerste handbediende centrales vervangen door automatische. Het beroep van telefoniste verdween langzamerhand steeds meer. Eind van de jaren twintig was Nederland een lappendeken van geautomatiseerde en niet-geautomatiseerde telefoonnetten. De PTT wilde uiterlijk in 1945 volledige automatisering, maar de crisis in de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog gooiden roet in het eten.

Toen de centrale van Purmerend in 1950 werd geautomatiseerd, werd van de telefonistes (de dames die alles van ons weten) in de lokale krant “Loont den Bode” afscheid genomen met een gedicht:

Leuke lieve meiskes

 

Deze leuke, lieve meiskes

Zaten op het postkantoor.

Als U nummer zeven draaide,

Lispelden zij in Uw oor:

“Hier lokaal, wat wilt U hebben?”

-Negen-zeven-dubbelacht-

Even wachten, kraken, bellen,

En ’t nummer werd gebracht.

 

Maar als U dan stond te praten

Met de slager of met “haar”….

Kwam de juffrouw U wreed storen

Met de woorden: “Is U klaar ?”

Of als vrouwlief luid vertelde,

Dat U wat vergeten had,

Vroeg beleefd de telefoniste:

“Eh….mijnheer….hoort U al wat?”

Soms moest je wel driemaal draaien

Eer de juffrouw eind’lijk kwam.

Als ze zich tenslotte meldde,

Grauwde je in vuur en vlam:

“Zeg, juffrouw, zat U te slapen,

Ben ik soms geen goede klant ?”

Maar dan kreeg je prompt ten antwoord:

“Gunst mijnheer, is er soms brand ?”

 

Dat wordt nu een brok historie,

Alle juffers, die gaan weg.

‘k Weet er zijn wel jongemannen,

Die beschouwen dat als pech!

Ik ben blij, dat ‘k kan draaien,

Automatisch ligt mij wel.

Maar ik dank die leuke meiskes

Voor hun hulp en bel-gekwel!

 

Pas in 1962 ging het laatste handbediende telefoonnet, in het Groningse dorp Warffum, over op een automatische centrale. Nederland was (na Duitsland) het tweede land ter wereld met een volledig automatisch telefoonnet.

In 1972 kwam de computergestuurde telefooncentrale. Sinds 1994 zijn alle Nederlandse centrales digitaal.

Bronnen:

Het blad Loont den Bode

NRC/Handerlsblad 1997

Encarta 2001

KPN

Italian Historical

Terug naar Nostalgie


De kristalontvanger

In de vijftiger jaren had een gezin meestal maar één radio die stond opgesteld in de huiskamer. Deze was vaak voorzien van een plaatje met namen erop van de plaatsen waar de zenders stonden: Hilversum, Brussel, Hamburg enz. Door de wijzer met een draaiknop naar het streepje dat voor de plaats stond te verschuiven stemde je op de betreffende zender af. Je ouders bepaalden dan waar naar geluisterd werd. En dat was vaak niet naar de muziek die jij wilde horen.

Er was echter een uitvinding die je hele wereld op zijn kop zette, de kristalontvanger. Dat was een radiootje dat je op je slaapkamer kon zetten. Het was een wonder!! Dat radiootje kon je zelf bouwen. Daar had je maar een paar dingen voor nodig: Een soldeerbout met soldeer (kon je natuurlijk ook wel even lenen), een klein kwartskristal, een stuk koperdraad, een lange metalen draad, een aardklem met een stuk metaaldraad en een (voor de kenner hoogohmige) koptelefoon. Het koperdraad wond je bijvoorbeeld om een leeg kokertje van het toiletpapier. Daardoor ontstond een spoel. De ene kant van de spoel verbond je met het kwartskristal. De koptelefoon werd geplaatst tussen het andere uiteinde van de spoel en de andere kant van het kwartskristal. Tenslotte werd met de lange metalen draad een antenne gemaakt en de aarddraad klemde je met de klem vast aan bijvoorbeeld de sifon van een wasbak of je stak hem zonder klem tussen het kozijn van je raam en de muur. De antennedraad en aarddraad werden eveneens met de koptelefoon verbonden. Door wat te bewegen met het contact van de spoel en het kwartskristal was het mogelijk om af te stemmen op een radiozender. Hoe dat precies ging weet ik niet meer. Vaak hoorde je zenders door elkaar omdat er geen filter aanwezig was om de naastgelegen frequenties weg te filteren. Stroom had je niet nodig. De energie werd opgepikt via de antenne, die je dan ook zo lang mogelijk moest maken om zo veel mogelijk energie op te pikken.

Nu kon je na veel gepriegel afstemmen op je eigen zender zonder dat je ouders daar zeggenschap over hadden. Het was in een tijd dat de Nederlandstalige uitzendingen van Radio Luxemburg (met veel muziek) door de Nederlandse overheid verboden was en dat de bisschoppen door middel van een mandement het luisteren naar de VARA ontraden hadden!! Het was geweldig om zelf te mogen kiezen waar je naar luisterde.

Pas in 1957 werd de transistorradio geïntroduceerd. De jeugd stortte zich er massaal op. Het gaf de vrijheid om ook op andere plaatsen dan in huis naar je favoriete programma’s te luisteren.

Eigenlijk was de kristalontvanger voor de jeugd in de jaren vijftig wat nu het internet is voor deze generatie jongeren, maar dan wel zeer ongevaarlijk.


Hippies van de Dam geveegd

(klik op de figuren om ze te vergroten)

Eind vijftiger jaren werden de mensen langzamerhand een beetje mondiger. Hoewel het conservatisme nog hoogtij vierde was men voorzichtig het pad van de vernieuwing ingeslagen en niet meer klakkeloos getrouw aan de overheid en de kerk.. De bewegende beelden die men de huiskamer binnenkreeg via het nieuwe medium televisie droegen ertoe bij dat informatie over andere landen en streken en andere ideeën toenam. Daarvóór was men aangewezen op de radio en het filmjournaal in de bioscoop.

Dam4.jpg (26421 bytes)

In de zestiger jaren ontstonden bewegingen die zich afzetten tegen de maatschappij. Het was de tijd van de Provo’s, Kabouters, de huizenkrakers en hippies. Veel jongeren met lang haar en gitaar trokken naar Amsterdam. Veel geld hadden ze niet, dus overnachtten ze op de Dam, gewoon in de buitenlucht. Dat werd ook internationaal bekend en in de tweede helft van de zestiger jaren trokken ook steeds meer buitenlandse jongeren naar Amsterdam. In de winter als het te koud was trokken ze weg om in de zomer daarop weer terug te keren. Toevallig waren de zomers van eind zestiger jaren erg zwoel, zodat het niet zo erg was om buiten te bivakkeren. Het enige dat deze jongeren deden was blowen, muziek maken, discussiëren en de liefde bedrijven in hun meegebrachte slaapzak. Men bevond zich veelal op en rond het Nationaal Monument op de Dam, dat is opgericht voor de Nederlandse soldaten en leden van het verzet die tijdens de Tweede Wereldoorlog omgekomen zijn. Deze hippies beschouwden Amsterdam als een “vrijstad” waar ze elkaar konden ontmoeten en als een plaats waar nieuwe ideeën geboren konden worden. Door de grote hoeveelheid mensen liep het uit de hand. Het gemeentebestuur van Amsterdam wist eigenlijk niet goed wat ze met deze jongeren aanmoest. De beelden van deze “Damslapers” werden over de hele wereld verspreid. In de Nederlandse huiskamers werd er veel over gediscussieerd. Terwijl veel jongeren het vaak met enige of volledige instemming aanzagen waren veel ouderen het met deze anarchistische groep volstrekt oneens. Oud-strijders spraken van het ontheiligen van het Nationaal Monument.

Dam2.jpg (41599 bytes)

In augustus 1970 vond de gemeente Amsterdam het welletjes. Er werd een slaapverbod ingesteld voor de Dam. Toen dit door de politie in drie talen aan de aanwezigen werd medegedeeld, braken heftige rellen uit die drie dagen duurden. Politievoertuigen werden omgegooid, de banden werden lekgestoken of de ruiten werden eruit geslagen. Kortom de zaak was ernstig uit de hand gelopen. Onder het motto dat hun vriendinnen en verloofdes lastiggevallen werden als ze na het afscheid van het Centraal  Station naar huis gingen, kwam een groep van jonge mariniers de politie “te hulp”. Op 25 augustus 1970 sloegen de mariniers de hippies met knuppels en koppelriemen van de Dam. Ook deze beelden gingen weer de hele wereld over via de televisie. Velen waren geschokt bij het zien van deze beelden, maar bij anderen kon de actie op sympathie rekenen.

Dam1.jpg (34371 bytes)

Het is een voorbeeld van die tijd waarin het conflict tussen twee groepen burgers centraal staat. Aan de ene kant was er de “nette burgerij” die achter de mariniers stonden en aan de andere kant een groep van “vrijdenkers” die voor de hippies waren.

De hippies durfden niet meer terug te keren naar de Dam en vestigden zich voortaan in het Vondelpark. En hoewel ze ook daar voor de nodige overlast voor de omwonenden zorgden, werden ze verder met rust gelaten.

Terug naar Nostalgie


Nina & Frederik

N&F3.jpg (44818 bytes) N&F2.jpg (13516 bytes)

(klik op de figuren om ze te vergroten)

Met hun naar volksmuziek neigende pop en calypso muziek veroverde dit aristocratische duo eind vijftiger jaren tot halverwege de jaren zestig Europa en Noord Amerika.

De Nederlandse Frederik van Pallandt (volledige naam Frederik Jan Gustav Floris Baron van Pallandt) werd op 4 mei 1932 in Kopenhagen geboren als zoon van de Nederlandse ambassadeur in Denemarken. De Deense Nina Magdalene Møller werd eveneens geboren in Kopenhagen en wel op 15 juli 1932.

Vanaf 1957 traden ze samen op als het duo Nina & Frederik. Eerst alleen in Denemarken maar al snel ook in andere landen. Met haar mooie altstem en zijn prachtige bariton verwierven ze de bewondering van veel fans. Ook het feit dat ze in verschillende talen zongen droeg bij aan hun populariteit.

In september 1960 trouwden ze. Ze kregen drie kinderen. Het leek wel een sprookjeshuwelijk. De mooie blonde Nina die getrouwd was met haar Nederlandse baron. Ze traden op in veel shows en op de televisie en gaven concerten in Europa en Noord Amerika. Hun muziek was erg geliefd en hun grootste hit werd “Listen to the ocean”.

Listen to the ocean

There’s a world of sun and sand

Full of sky and far from land

Where evening breezes caress the shore

Like a gentle comforting hand

 

Fragrant blossoms, honey bees

Careless laughter upon the breeze

And lovers fading to pools of deep

Purple shadows among the trees

 

Listen to the ocean, echoes of a million seashells

Forever it’s in motion

Moving to a rhythmic and unwritten music

That’s played eternally

 

The sound of a seagull’s distant cry

His wings like parentheses drawn in the sky

And two white birds clinging like foam

To the crest of a wave rolling by

 

The silence of noon, the clamour of night

The heat of the day when the fish won’t bite

These are the things that remind me of

The day you sailed out of sight

 

Listen to the ocean, echoes of a million seashells

Forever it’s in motion

Moving to a rhythmic and unwritten music

That’s played eternally

Halverwege de zestiger jaren begon hun populariteit af te nemen. Frederik was al een welgesteld mens en wilde een eind aan hun zangcarrière maken. Dat gebeurde ook, namelijk  in 1967. Maar Nina had niet willen stoppen en hun huwelijk kwam daardoor onder spanning te staan. In 1976 scheidden ze van elkaar.

Frederik verhuisde naar Ibiza en leefde daar een teruggetrokken bestaan. Toch bleven Nina en Frederik bevriend en ook Nina kocht een woning op Ibiza. Maar in tegenstelling tot het kalme bestaan van Frederik besloot zij haar carrière als zangeres voort te zetten in de Verenigde Staten. Ze behield daarbij de achternaam van haar ex-man en trad dus op als Nina van Pallandt.

In de Verenigde Staten haalde ze nog de voorpagina’s van de kranten met de zogenaamde “affaire Irving”. In 1972 had de schrijver Clifford Irving een reeks interviews met de Amerikaan Howard Hughes. Howard Hughes (geboren in 1905) was een man die maar weinig interviews gaf. Op zijn achttiende jaar nam hij de gereedschappenfabriek “Hughes Tool  Company” over van zijn vader. Het bedrijf beschikte over verschillende patenten op gereedschappen. Dit was een grote inkomstenbron voor Hughes en dat geld gebruikte hij onder andere om films te produceren. Verder regisseerde hij films en ontwierp en bouwde hij vliegtuigen. Het was dus heel bijzonder dat hij de interviews aan Irving gaf. Na publicatie van de interviews werd echter beweerd dat hij de interviews verzonnen had. Irving bezwoer dat de interviews echt waren maar Nina gaf hem de doodsteek door te vertellen dat zij een verhouding hadden en dat hij gedurende de tijd dat hij de zogenaamde interviews met Hughes had met haar samen op vakantie was geweest in Mexico.

En terwijl Clifford Irving in de gevangenis werd gezet bereikte haar zangcarrière grote hoogtes. Ze besloot echter om haar zangcarrière in te ruilen voor die van filmster. Hoewel ze in veel films maar een bijrolletje had of de films van slechte kwaliteit waren gaf ze in 1973 blijk van haar kunnen in de film “The Long Goodbye” waarin ze schitterde naast Elliot Gould. In 1980 speelde ze in een andere bekende film, “American Gigolo”, waarin Richard Gere de hoofdrol speelt.

Eind tachtiger jaren bracht Frederik steeds meer tijd door op zijn jacht dat in de Filippijnen lag. Het is waarschijnlijk dat hij daar in duistere zaakjes terechtgekomen was. Op 15 mei 1994 werd hij doodgeschoten in Puerto Callera op het eiland Mindoro. En ook zijn toenmalige vrouw, de Portugese artieste Maria de los Rios Coello, werd dood aangetroffen. De moordenaars zijn nooit gepakt. Frederik ligt begraven in Nederland op het kerkhof van IJhorst (O).

Nina van Pallandt leeft nog.

N&FNina.jpg (5710 bytes)

Terug naar Nostalgie


De oliecrisis van 1973/1974

(Bekijk een filmpje over de autoloze zondag hier, zet het geluid aan)

Op 6 oktober 1973, Jom Kippoer (de Grote Verzoendag), de heiligste dag van de joodse kalender, deden troepen van Egypte en Syrië onverwachts een gecoördineerde aanval op Israël. Aanvankelijk hadden ze succes, maar op 15 oktober keerden de kansen. Na een zware strijd zag Israël kans de aanvallers te verdrijven en te verslaan. Israël ging zelfs verder en veroverde op de tegenstanders de hoogte van Golan en hield tot de vrede met Egypte in 1979 eveneens de Sinaï bezet.

De Arabische landen die deze actie van Egypte en Syrië gesteund hadden waren zeer teleurgesteld over het verlies. Ze besloten daarom een ander wapen in de strijd te gooien waarmee ze een groot deel van de wereld onder druk konden zetten, de beperking van de levering van ruwe aardolie (zogenaamde crude). Op 18 oktober 1973 besloot de OAPEC, de vereniging van alleen Arabische olieproducerende en exporterende landen, om op eigen houtje de olieprijs met 70 procent te verhogen. Daarnaast werd besloten om de productie van ruwe olie met telkens 5 procent per maand te verlagen totdat Israël zich uit alle bezette gebieden teruggetrokken zou hebben.

Op 19 oktober 1973 zegde Nixon, de toenmalige president van de Verenigde Staten, omvangrijke militaire steun toe aan Israël. Daarop zetten op 21 oktober 1973 Saoedi-Arabië, Libië en Abu Dhabi alle olieleveranties aan de Verenigde Staten stop. Ook Nederland dat zeer sympathiseerde met Israël viel ten prooi aan een boycot. Hoewel de toenmalige premier Joop den Uyl nog aangaf dat Nederland Israël niet financieel gesteund had, besloot Algerije op 20 oktober 1973 om de olietoevoer naar Nederland volledig stop te zetten. Direct volgden Koeweit en nog zes andere Arabische landen dit voorbeeld. Op 30 oktober 1973 volgde ook Saoedi-Arabië.

De oliecrisis was geboren en de gevolgen waren desastreus voor de wereldeconomie omdat veel sectoren afhankelijk zijn van olie. In veel landen ontstond binnen enkele weken na het begin van de oliecrisis een olietekort, waardoor de overheden maatregelen afkondigden tot beperking van het energieverbruik.

Ook voor Nederland leken de gevolgen niet te overzien. Niet minder dan 54 procent van de Nederlandse olie kwam namelijk uit Saoedi-Arabië en Koeweit. Op 30 november nam de regering Den Uyl het besluit om het verbruik van benzine aan banden te leggen door het instellen van een aantal autoloze zondagen en de uitgifte van benzinebonnen.

Op 1 december 1973 hield Den Uyl zijn beruchte toespraak, via radio en televisie, tot het Nederlandse volk om de maatregelen uit te leggen. Met zijn bekende sombere stem en gezichtsuitdrukking gaf hij aan dat er reden was voor zorg, maar dat daarbij niet overdreven moest worden. Hij wees erop dat er niet kon worden doorgegaan met het verbruik van brandstoffen en grondstoffen, zoals dat sinds 1945 was gebeurd en dat we ons moesten instellen op een levensgedrag met een zuiniger gebruik van energie. “Zo bezien, keert de wereld van voor de oliecrisis niet terug” sprak hij. En Nederland stond achter het kabinet om niet aan de Arabieren toe te geven. Nederlanders waren zeer pro-Israël en men was bereid om de consequenties daarvan te dragen.

De paar autoloze zondagen die er begin 1974 geweest zijn waren echter voor velen een openbaring. Het bleek dat het prima mogelijk was om de zondagen zonder het gebruik van een auto leuk door te brengen. Op de snelwegen werd gewandeld en door de kinderen gerolschaatst. Dat was overigens wel gevaarlijk want een beperkt aantal automobilisten had een ontheffing en snelheidsbeperkingen waren er toen nog niet. Dus de automobilisten die wel mochten rijden gebruikten de snelweg als een racebaan.

Benzinebonnen.jpg (296470 bytes)

Benzinebonnen, klik op de figuur om te vergroten)

Ook de uitgifte van benzine via het bonnensysteem werd een fiasco. Iedereen had een paar velletjes benzinebonnen gekregen. En velen hebben deze nu nog. Wat was namelijk het geval. Het advies om een bonnensysteem in te voeren was afkomstig van de benzinemaatschappijen. Al snel kwamen er geluiden van mensen die bij de raffinaderijen werkten en het dus konden weten dat er helemaal geen tekort aan brandstofvoorraad was. Kort voor de oliecrisis hadden de oliemaatschappijen namelijk de opslagtanks volgeladen met toen nog goedkope olie. Toen op 10 januari 1974 voor het eerst getankt moest worden met bonnen bleek al snel dat men bij veel pomphouders ook gewoon zonder bonnen kon tanken. En dat bleef zo, dus al snel kon je gewon overal zonder bonnen tanken. De oliemaatschappijen hadden het tekort sterk overdreven. Dat bleek wel toen Shell het bericht uitgaf dat de voorraad aan olieproducten tussen 23 november 1973 tot 11 januari 1974 met 300.000 ton was toegenomen tot 5,8 miljoen ton in totaal. Toen de regering de oliemaatschappijen om opheldering vroeg schoven zij de schuld van het mislukken van het bonnensysteem in de schoenen van de houders van de benzinepompen. Maar die waren contractueel volledig gebonden aan één van de oliemaatschappijen en stonden dus volledig onder hun controle. Dat gold zelfs voor zelfstandige garagehouders met een benzinepomp.

Op 10 juli 1974 werd de olieboycot van de Arabische landen tegen Nederland officieel beëindigd.

Cabaretiers gebruikten de olieboycot in hun conferences. Bij zij oudejaarsconference van 1973 gebruikte Wim Kan dit gegeven bij zijn conference over de olieboer die langs de deur ging. Hij woonde boven, er werd aangebeld en een olieboer, gekleed als sjeik, vroeg of hij nog olie nodig had. “Nee, vandaag niets nodig”.

En ook het team van Farce Majeure had een carnavalshit met het liedje “Kiele kiele Koeweit”. Het eerste exemplaar werd aangeboden aan de heer Rabbani, honorair consul van Koeweit in Nederland. Dat leidde tot een diplomatiek relletje. De regering van Koeweit werd boos en de Nederlandse zaakgelastigde werd bij de sjeiks ontboden om de inhoud van het liedje te verklaren.

FarceMajeureKoeweit.jpg (6180 bytes)

(klik op figuur om te vergroten)

Refrein:

Koeweit, Koeweit, Koeweit

Kiele kiele Koeweit

Kiele kiele hopsasa

Koeweit, Koeweit, Koeweit

Kiele kiele Koeweit

Kiele kiele hopsasa

 

Op ’t carnaval geen centje pijn

Kun je nog volop in de olie zijn

Word je voor de lol geflest

Het Arabier is er weer best

Plak je zorgen naast je neer

Dat beziene, ziene we, ziene we, ziene we

Morgen dan wel weer, hey

 

Refrein (2x)

 

Op ’t carnaval wel wis en drie

Barst een mens van energie

Hoe zo’n Sjeik ook zeikt (pardon)

’t Pils komt toch nooit op de bon

Al stijgen prijzen al maar meer

Dat beziene, ziene we, ziene we, ziene we

Morgen dan wel weer, hey

 

Refrein (6x)

Terug naar Nostalgie


Pendule Pendule1.jpg (35465 bytes) pendule2.jpg (20663 bytes) (klik op de figuren om ze te vergroten)

Boven de kachel stond in de 50-tigger jaren op de schoorsteenmantel vaak een pendule om de tijd aan te geven. In mijn geval was dat een strak gelakte houten kast zonder enige versiering, die aan de bovenkant in een soort golfbeweging liep met de top van de golf in het midden. In deze golf zat een groot uurwerk.

Het getik van de pendule gaf je een geruststellend gevoel, zeker als het wat begon te schemeren en er stilte heerste in de kamer. De lampen werden in die tijd nog niet zo snel aangedaan. Eenmaal per uur sloeg de pendule. Dat was eigelijk wel een hels kabaal dat je tot bij de buren in huis kon horen.

De pendule moest je vaak opwinden. Voor het opwinden moest je aan de voorkant het glazen deurtje dat, voor het uurwerk zat, openen. Maar onze pendule liep vrijwel nooit gelijk. Als moeder hem afgestoft had was hij al van slag. En zeker als de schoorsteenmantel gestoft moest worden en de pendule van de schoorsteen gehaald moest worden. Al deed je het nog zo voorzichtig, het ding liep daarna niet meer gelijk. Dan moest je weer aan het prutsen. Aan de achterkant zat namelijk nog een deurtje. En daar hing een gewichtje aan een soort beugeltje. Dat kon je eraf halen en met een schroefje kon je het gewichtje hoger of lager laten hangen. Soms moest je dat wel een aantal keren doen voordat de klok weer gelijk liep.

Natuurlijk had je naast deze eenvoudige uitvoering van de pendule ook exemplaren die fraai versierd waren met ornamenten. Zo erg zelfs dat het gebruik van de pendule, die bedoeld was om de tijd aan te geven, van ondergeschikt belang werd. Maar als je geluid van een pendule hoort lijkt het of de vijftiger jaren weer zijn teruggekeerd. Een tijd waarin alles een beetje minder jachtig was.

Terug naar Nostalgie


Zilverpapier voor de zending en missie

Tegenwoordig worden derdewereld landen geholpen met ontwikkelingshulp, al dan niet voortkomend uit particulier initiatief. Dat had je vroeger niet. Zendelingen en missionarissen werden erop uitgestuurd om die “onderontwikkelde” mensen te bekeren tot het Christelijke geloof. Dat ging dan onder het mom dat de volken in bijvoorbeeld Afrika daardoor verder ontwikkeld zouden raken. Hoewel dat natuurlijk voor een deel waar is, ging het er waarschijnlijk meer om dat er zieltjes voor de kerk gewonnen moesten worden.

Om de zending of de missie te ondersteunen werd er door kinderen van alles gespaard en verzameld dat geld kon opleveren, zoals zilverpapier, de aluminium capsules van melkflessen (u weet wel zo’n fles met volle melk waar bovenop een dikke laag room zat) en afgestempelde postzegels, die eerst zorgvuldig moesten worden losgeweekt. Dat deed je fanatiek want het was immers voor een goed doel, namelijk om de arme mensen te helpen. Om niet te vergeten dat je dit moest doen stond er thuis een soort spaarpot. In mijn geval was dat een stenen kopje van een jong negertje met gitzwarte lokken en een gleuf in zijn hoofd. Bij de katholieken was het vaak een missiebusje; eigenlijk was dat een goedkope uitgave van een offerblok. Al het verzamelde goed nam je mee naar school of naar de zondagsschool. Daar werd het in een grote doos gedaan. Het was ons niet helemaal duidelijk hoe het geld er dan kwam. Zilverpapier werd omgesmolten om er nieuw zilver van te maken zeiden ze. Maar hoe afgestempelde postzegels geld zouden kunnen opbrengen weet ik niet.

Op de zondagsschool hadden we een zwarte pop die het zilverpapier in ontvangst nam. De pop had het hoofd van een creool, een bosneger. Het cabaret van Gerard Cox en Frans Halsema had een onvergetelijke parodie op deze inzamelingsdrift: “Hartelijk dank voor het zilverpapier, het smaakte heerlijk…”.

Terug naar Nostalgie


Ik Jan Cremer  Cremer.jpg (15976 bytes) (klik op de figuur om te vergroten)

Begin 1964 verscheen het boek “Ik Jan Cremer” in een eerste oplage van 5.000 exemplaren. Er is in Nederland waarschijnlijk nooit een boek uitgegeven dat zoveel stof deed opwaaien. Op de omslag stond een afbeelding van Jan Cremer die wijdbeens op zijn Harley Davidson zat. De eerste oplage was al snel uitverkocht en in totaal gingen er in het eerste jaar zo’n 100.000 exemplaren over de toonbank.

Het succes was te danken aan een combinatie van zaken. In het boek werd op een tamelijk platte manier over seks gesproken. We stonden aan het begin van de seksuele revolutie. De hoofdfiguur van deze schelmenroman was zogenaamd Jan Cremer zelf, die over zijn leven vertelde in een de vorm van zogenaamde waargebeurde gebeurtenissen. Jan Cremer afficheerde zichzelf als een vrijbuiter die vanaf zijn prille jeugd een verschoppeling was geweest die opgroeide voor galg en rad. Hij vertelde in zijn boek dat hij kermisbokser was geweest, lichtmatroos, marinier, strijder in het vreemdelingenlegioen, abattoirhulp en fabrieksarbeider. Verder verhaalde hij erover dat hij hoeren naaide, plattelandsdochters, gravinnen en ballerina’s. Het imago dat hij daardoor kreeg dikte hij graag aan. De keurige Harry Mulisch wilde graag de aandacht op zich vestigen en liet soms in het Americain in Amsterdam omroepen “telefoon voor de heer Mulisch”. Maar Jan Cremer reed langs het terras in een open sportwagen, omringd door mooie meiden, claxonneerde en riep luid. “Ik Jan Cremer”.

En Nederland vrat het. Kinderen lazen het boek met rode oortjes in bed onder de dekens bij het licht van een zaklantaarn. Volwassenen lazen het ook, maar wilden er niet voor uitkomen.

Een golf van verontwaardiging ging door Nederland. Bibliotheken weigerden het boek in hun collectie op te nemen. Over Jan Cremer gingen verhalen de ronde doen dat hij kinderen bij verschillende moeders had. Het huis van zijn moeder in Enschede werd in brand gestoken! En toen deed Mies Bouwman zelfs een oproep op de televisie: “Mensen, pak Jan Cremer aan, maar laat in godsnaam zijn familie met rust”. Dit alles droeg bij tot de mythevorming. Mede daardoor werd het een boek dat je gelezen moest hebben om erover te kunnen meepraten. Maar mensen hadden er ook een mening over zonder dat ze het boek gelezen hadden. De bekende politicus Boer Koekoek van de Boerenpartij sprak de historische woorden: “Ik heb het boek van Jan Cremer niet gelezen, maar ik vind het een vuil, vies en smerig boek”.

Maar zelf was Jan Cremer er ook niet vies van om de publiciteit nog verder aan te wakkeren. Het verhaal ging dat de Amsterdamse recherche bij een inval in de kluisjes van het Amsterdamse Centraal Station op honderden exemplaren van het boek stuitte. Die waren daar door forenzen ingelegd die voor hun vrouw wilden verbergen dat ze “Ik Jan Cremer” lazen. Het verhaal ging ook dat het lezen van “Ik Jan Cremer” tegen mannen gebruikt werd bij een echtscheiding. Een Hengelose politieagent verwijderde een exemplaar van het boek uit de kiosk van het station en kreeg voor zijn optreden veel bijval. De verhalen over de kluisjes in het Centraal Station en het verhaal dat het lezen van “Ik Jan Cremer” tegen je gebruikt kon worden bij een echtscheiding, ze werden door Jan Cremer zelf in de wereld gebracht. De ingezonden brieven die bij het Parool binnenkwamen als bijval voor de agent die een exemplaar van het boek uit de kiosk verwijderd had bleken, na analyse van het handschrift, van Jan Cremer zelf afkomstig te zijn. De fictieve ondertekenaars waren leraren van de Arnhemse kunstacademie waar hij van af was getrapt.

Hij vertrok naar Amerika omdat Nederland hem te klein werd. Daar was hij nog een half jaar de verloofde van de filmster/sekssymbool Jayne Mansfield.
Van de vertaling van zijn boek werden in de Verenigde Staten binnen een jaar zes miljoen exemplaren verkocht.

Zorgvuldig cultiveerde hij het imago dat hij a-cultureel was en zij dat hij alleen een Prisma woordenboek had en zelf nooit las. Onder het motto: “Ik lees niet, ik word gelezen” werden er in totaal meer dan twaalf miljoen stuks van het boek verkocht.

En zo werd het “de onverbiddelijke bestseller” zoals op de kaft van het boek al werd aangegeven.

Terug naar Nostalgie


Gaseuze limonade

Als klein kind werd je niet al teveel verwend met drankjes om de dorst te lessen. Water uit de kraan was daar goed genoeg voor. Als moeder het goed naar de zin had of op een verjaardag kreeg je limonade. Dat was dan limonadesiroop, siroop van een bepaalde vrucht meestal citroen of sinaasappel, die aangelengd werd met water. Limonade werd ook wel Ranja genoemd, maar dat was eigenlijk een merknaam. U kent het liedje van Johnny Lion nog wel: “Zij dronk ranja met een rietje, mijn Sofietje, op een Amsterdams terras …. “. De naam limonade is overigens afkomstig van gezoet citroensap, oftewel limoenade.

Pas na de Tweede Wereldoorlog werd priklimonade populair. De eerste priklimonade die ik mij herinner was van het merk Wemco. Dat was priklimonade die in een beugelfles van een liter zat. Het werd ook wel gaseuze limonade genoemd. Dan kon je pas echt lekker de dorst lessen. Als ik eraan terugdenk neem ik aan dat ik het nu wel erg zoete limonade zou vinden. In elk geval zat er erg veel koolzuur in, te vergelijken met Spa Rood. Veel koelkasten waren er nog niet in die tijd, en dus stond deze priklimonade in de kelder om koel te blijven. Maar midden in de zomer was de priklimonade niet altijd goed gekoeld. Als je dan plotseling de beugel van de fles opende spoot de limonade eruit. Het merk Wemco bestaat volgens mij al lang niet meer. Limonade, al dan niet met koolzuur, is er nu in veel fruitsmaken. Maar of kinderen een glaasje prik nog zo waarderen als je dat vroeger deed denk ik niet. Het is nu allemaal heel gewoon geworden dat er verschillende soorten frisdrank in de koelkast staan waar ze zoveel van mogen drinken als ze willen.

Terug naar Nostalgie


We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten