Nostalgie



 

Chuck Berry

(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)

Chuck Berry werd op 18 oktober 1926 als Charles Edward Anderson Berry geboren in St. Louis (Missouri). Zijn moeder Martha was een gediplomeerde lerares. Zijn vader Henry was een aannemer en diaken van de Baptistische Kerk in de buurt. Hij was de derde van de zes kinderen uit het gezin en hij groeide op in The Village, een wijk net ten noorden van het centrum van St. Louis, een van de weinige delen van de stad waar zwarten onroerend goed mochten bezitten. Daardoor stond The Village in de jaren twintig en dertig symbool voor de welvaart van zwarte Amerikanen. Hij ging naar de Simmons Grade School en vervolgens naar de Sumner High School, de eerste Middelbare School voor zwarte mensen ten westen van de Mississippi.

 

Op de Sumner High School had hij in 1941 zijn eerste openbare optreden. Hij zong “Confessin’ the Blues” op een avondje waarop de leerlingen mochten optreden. Hoewel men wel van de Blues hield werd het niet passend gevonden om die bij een dergelijke gelegenheid te zingen. Maar Chuck kreeg een daverend applaus voor deze gewaagde keuze. Het lied werd in 1960 opgenomen in zijn album “Rockin’ at the Hops”. Maar hij was in die tijd niet alleen met muziek bezig. Als hij niet voor zijn vader werkte hield hij zich bezig met fotografie, een interesse die hij had van zijn neef Harry Davis en een hobby die hij heel zijn leven bleef beoefenen.

 

Voordat hij eindexamen kon doen op de Middelbare School, kreeg hij zijn eerste probleem met de autoriteiten. Met twee vrienden was hij op weg naar Kansas City toen hun auto pech kreeg. Ze hielden een passerende automobilist aan en Chuck bedreigde de chauffeur met een neppistool. Ze vorderden de auto van de man die, toen ze vertokken waren, via de dichtstbijzijnde telefooncel de politie waarschuwde. De politie had ze al snel te pakken en ze werden gearresteerd. Ze werden alle drie veroordeeld tot tien jaar cel voor een gewapende overval en opgesloten in het Intermediate Reformatory for Young Men in Algoa, vlak bij Jefferson (Missouri). Met zijn Baptistische achtergrond voegde hij zich in Algoa bij een gospel groep. Hij had nog een korte carrière als bokser voordat hij op zijn 21-ste verjaardag in 1947 werd vrijgelaten.

 

Een jaar later, op 28 oktober 1948, trouwde hij met Themetta (Toddy) Suggs. Met haar is hij tot op de dag van vandaag getrouwd. Ze kregen vier kinderen.

 

Duckwalk

Van 1948 tot 1955 had hij verschillende banen. Hij werkte in de Fisher Body autofabriek, hij leerde voor kapper in de Poro School, hij werkte als free lance fotograaf, assisteerde zijn vader en hij begon een carrière als muzikant. Uiteindelijk werd hij gevraagd door het Sir John’s Trio om op oudejaarsavond 1952 hun zieke saxofonist te vervangen. Het trio bestond uit pianist en leider Johnnie Johnson, drummer Ebby Hardy en Chuck. Hij voegde zijn showmanschap en zijn hillbilly muziek toe aan het trio dat voornamelijk Blues en R&B speelde (zijn befaamde duckwalk ontstond ooit bij de uitvoering van een hillbilly nummer). Als snel had Chuck de leiding van het trio.

 

Op een keer bezocht Chuck Chicago waar hij naar een optreden ging van zijn idool Muddy Waters. Na het optreden vroeg Chuck aan Muddy naar wie hij moest gaan om een plaat op te nemen. Hij adviseerde hem om naar Leonard Chess te gaan, eigenaar van Chess Records. Chuck deed dat, maar hij had geen opnames bij zich. Chess beloofde echter om daar naar te luisteren als hij met de tapes uit St. Louis terug zou komen. Dus nam Chuck snel wat nummers op in St. Louis en hij keerde later die week weer terug. Onder de opnames zat het, door Chuck zelf geschreven nummer, “Ida Red” en Chess en zijn producer Willie Dixon waren direct onder de indruk van de upbeat van dit Country nummer. Ze vroegen Chuck, Hardy en Johnson om terug te komen en op 21 mei 1955 werd het nummer onder een andere titel “Maybellene” opgenomen met Willie Dixon op bas. Leonard Chess gaf gelijk een plaat aan de invloedrijke disk jockey Alan Freed, die de single op een avond twee uur lang draaide in zijn show voor WINS radio in New York. Van dit nummer werden er vervolgens meer dan 1 miljoen platen verkocht en het haalde de nummer 1 plaats in R&B hitlijst en nummer 5 in de Amerikaanse Top 100.

 

Chuck’s enthousiasme werd getemperd door de harde realiteit van de showbusiness. Naast zijn eigen naam was het auteursrecht van “Maybellene” onder de namen van Alan Freed en Rus Fratto geregistreerd. De naam van Freed bezorgde hem tenminste nog uitzendingen van het nummer op de radio, maar daardoor werd wel de betaling van zijn royalty verlaagd. Daarnaast ontdekte hij dat zijn eerste road manager, Teddy Reig, geld achterhield van zijn live optredens. Hij leerde van deze valkuilen voor beginners en hij realiseerde zich dat hij zijn zaken in eigen hand moest houden en niet afhankelijk moest zijn van een ander als hij in deze business wilde overleven. Daardoor kreeg hij later de naam als iemand waar maar moeilijk mee te werken viel.

 

Behalve met “Roll Over Beethoven”, dat in mei 1956 de 29-ste plaats in de Amerikaanse Top 100 bereikte, kon hij het succes met “Maybellene” maar moeilijk evenaren. Singles als “Thirty Days”, “No Money Down”, “Too Much Monkey Business” en “You Can’t Catch Me” verkochten wel goed maar haalden de top niet. Met het uitbrengen van “School Days” in maart 1957 veranderde dat. Net als bij “Roll Over Beethoven” ging het nummer over algemene puberproblemen en het kwam tot nummer 5 in de Amerikaanse Top 100. Als gevolg daarvan kreeg hij alleen al in dat jaar 240 boekingen. Met uitzondering van “Beautiful Delilah” (1958) genereerde hij de volgende tweeënhalf jaren een aaneengesloten reeks tophits. “Oh Baby Doll” (nummer 57) en “Rock and Roll Music” (nummer 8) in 1957; “Sweet Little Sixteen” (nummer 2), “Johnny B. Goode” (nummer 8), “Carol”  nummer 10), “Sweet Little Rock and Roller” (nummer 47), en “Merry Christmas Baby” (nummer 71) in 1958; en “Anthony Boy” (nummer 60), “Almost Grown”(nummer 32), en “Back in the USA” (nummer 37) in 1959. Deze nummers behoren tot de grootste uit de geschiedenis van de Rock and Roll.

 

Naast zijn succes met zijn muziek trad Chuck Berry op in een aantal films, zoals “Rock, Rock, Rock” uit 1956, “Mr. Rock and Roll” uit 1957 en “Go, Johnny, Go” uit 1959. In de laatste had hij zelfs aardig wat tekst. Daarnaast ging hij onverminderd door met zijn tournees. Tijdens een zeer succesvolle tournee eind 1957, waarbij hij in 75 dagen 75 steden aandeed, raakte hij bevriend met nieuwkomer Buddy Holly. Hun vriendschap ging verder in 1958 tijdens een tournee onder de naam “Big Beat”. De tournee ging echter kapot aan de controverses. Aan de tournee van Berry en Holly nam nog een andere nieuwkomer deel, Jerry Lee Lewis. In de tijd van de tournee was Lewis erg populair nadat hij in 1957 hits gescoord had met in maart “Whole Lot Of Shakin’ ” , in november met “Great Balls of Fire” en in februari 1958 met “Breathless”. Lewis die toen 22 jaar oud was en zo’n 11 jaar jonger dan Chuck kwam naar New York in de verwachting dat hij iedere avond de slotact zou zijn. Maar door zijn lange relatie met de producer van de show en zijn top 10 nummer “Johnny B. Goode” werd Chuck Berry de finale van iedere avond. Dit zorgde voor een felle rivaliteit tussen de twee die de hele tournee duurde. Maar het meest memorabele van de tournee was wat er op 3 mei gebeurde in Boston met nog maar een aantal shows van deze tournee te gaan. Terwijl Chuck Berry op het toneel stond braken er gevechten in de zaal uit. De politie liet de zaalverlichting aandoen en de producer van de show gaf commentaar op het optreden van de politie. Ze arresteerden hem later voor het uitlokken van relletjes. Dit incident vormde de inspiratie voor het hoogtepunt van de film “American Hot Wax” uit 1978, waarin Chuck Berry en Gerry Lee Lewis beiden speelden.

 

Met het geld dat hij verdiend had kocht Chuck zo’n 120.000 vierkante meter land in Wentzville, een plaats zo’n 50 kilometer ten westen van St. Louis. Elf maanden later opende hij daar Club Bandstand. Het district was ook een bolwerk van witte professionele cultuur. Het was een gebied met de praktijken van witte dokters en tandartsen en de gelijdelijk uitbreidende St. Louis University. Het verschijnen van een raciaal geïntegreerde nachtclub in het gebied, waarvan ook nog eens een succesvolle zwarte artiest de eigenaar was, moet voor de lokale autoriteiten gewerkt hebben als een rode lap op een stier. En het duurde dan ook niet lang voordat de politie van St. Louis een aanleiding vond om de club te sluiten met een schandaal dat bijna een einde aan Chuck’s carrière maakte.

 

Op 1 december 1959 trad Chuck op in El Paso en daar ontmoette hij de veertien jaar oude serveerster Janice Escalanti. Hij nodigde haar uit om voor hem te komen werken. Na twee weken werd ze echter al ontslagen. Nadat ze vergeefs een paar keer gesolliciteerd had bij het lokale hotel belde ze de politie op met de vraag hoe ze weer naar huis kon komen. Dit telefoongesprek leidde voor Chuck tot de beschuldiging dat hij de Mann Wet (genoemd naar James Robert Mann, een Amerikaanse wetgever) had overtreden. Deze verbood het transport van vrouwen van de ene staat naar de andere voor “immorele doeleinden” (zeg prostitutie). Het eerste proces werd ongeldig verklaard omdat de rechter racistische opmerkingen had gemaakt. Het tweede proces in oktober 1961 leidde echter tot dezelfde veroordeling. Hij moest voor 3 jaar naar de gevangenis en een boete van $ 10.000 betalen.

 

Op 19 februari 1962 begon zijn gevangenisstraf, maar zijn muziek was niet verstild. In maart 1963 brachten The Beach Boys het nummer “Surfin’ USA”, een cover van zijn “Sweet Little Sixteen”. Intussen brachten in Engeland de nieuwkomers The Rolling Stones een versie van zijn “Come On” uit, al snel gevolgd door covers van zijn nummers “Carol”, “You Can’t Catch Me” en “I’m Talkin’ About You”. En vijf dagen voor zijn vrijlating op 18 oktober 1963 begonnen The Beatles, die naar de top geklommen waren met zijn nummers “”Rock and Roll Music” en “Roll Over Beethoven” de wereld te veroveren doordat 15 miljoen kijkers keken naar hun optreden in Sunday Night in het Palladium in Londen.

 

De tijd was rijp voor Chuck’s comeback en hij stelde niet teleur. Van februari 1964 tot maart 1965 bracht hij zes singels uit die allemaal de top haalden. De nummers “Nadine”, “No Particular Place To Go”, “You Never Can Tell’ en “Promised Land” worden gerekend tot de beste nummers uit zijn repertoire. Helaas was het laatste nummer uit deze reeks “Dear Dad” het laatste nummer waarmee hij succes had, want de volgende zeven jaar verliep zijn carrière niet zo goed.

 

Zijn mindere succes werd mede veroorzaakt doordat hij in 1966 tekende bij Mercury Records. Omdat Chess Records een klein familiebedrijf was konden ze wel omgaan met zijn vreemde manier van zakendoen, maar bij het grote Mercury Records leidde zijn onafhankelijke opstelling tot ergernis. Constante meningsverschillen met de producers en het zich voortdurend distantiëren van de veranderingen die plaatsvonden in de muzikale smaak resulteerden in een serie matige albums met remakes van zijn oude hits die eigenlijk maar slappe aftreksels daarvan waren. Alleen zijn album “Live at the Fillmore” met de Steve Miller Band was een van zijn wat betere werken uit die tijd.

 

Toen Chuck in 1970 weer bij Chess Records tekende was de sfeer daar ook veranderd. In 1969 was Chess Records verkocht aan GRT, een grote leverancier van muziekbanden. Later in datzelfde jaar, op 16 oktober, was Leonard Chess overleden. Zijn bedrijf ging over in de handen van zijn zoon Marshall en zijn broer Phil. Maar minder dan twee jaar later waren ook zij bij het bedrijf vertrokken. Maar voor die tijd hadden ze weer iets van Chuck’s magie teruggebracht. Het album met de passende titel “Back Home” bevatte “Tulane” en “Have Mercy Judge”, zijn beste nummers sinds 1964.

 

Maar er kwam nieuw succes voor Chuck. Ironisch genoeg kreeg de grootste liedjesschrijver uit de Rock and Roll tijd, zijn enige een nummer 1 hit in de Amerikaanse Top 100 met een puberliedje getiteld “My Ding-A-Ling”, dat ook voorkwam op zijn album “From St. Louis to Frisco” uit 1968 bij Mercure, toen met de titel “My Tamborine”. In juli 1972 werd het zijn best verkocht single ooit. Maar het werd nog ironischer. Zijn grootste concurrent uit de begintijd van Rock and Roll, Elvis Presley, beleefde zijn beste jaar sinds hij terug was van zijn militaire diensttijd in Duitsland, maar zijn single “Burning Love” kwam niet verder dan de tweede plaats in de Amerikaanse Top 100 door “My Ding-A-Ling”, een nummer dat eufemistisch het plezier van masturberen beschrijft. Het nummer werd was volledig eigendom van Chuck, via zijn bedrijf Isalee, waardoor hij er veel meer geld mee verdiende dan met zijn andere, veel betere nummers.

 

Zijn laatste succes had Chuck aan het eind van 1972 met zijn live versie van “Reelin’ and Rockin’ “, een single van zijn album “The London Chuck Berry Sessions”. De opnames die daarna uitkwamen, het halfslachtige “Bio” en het ondergewaardeerde “Chuck Berry” voor het label Chess Records, het matig succesvolle “Rock It” voor het label Atco en het grote aantal Greatest Hits albums toonden aan dat zijn dagen als platenartiest nog niet voorbij waren. Maar Chuck’s hang naar onafhankelijkheid plaatste hem weer tegenover het systeem dat van een artiesten in toenemende mate eiste dat zij zich aan dit systeem aanpasten. “Rock It”, zijn laatste album, dat in 1979 uitkwam, was daar een goed voorbeeld van. Het was geproduceerd door zijn bedrijf Berry Park en aan het label Atco geleverd zonder dat zij zich ermee bemoeid hadden.

 

Na het uitbrengen van “Rock It” werd zijn carrière gekenmerkt door nog meer problemen. Zo zat hij in 1979 korte tijd in de gevangenis wegens belastingfraude, was hij begin 1990 verwikkeld in een langdurig proces dat door een aantal vrouwen tegen hem was aangespannen omdat hij video-opnames gemaakt zou hebben in het vrouwentoilet van Berry Park en zijn restaurant The Southern Air in Wentzville. Daarnaast had hij een aantal wat mindere optredens. Dat alles voedde zijn reputatie als een moeilijke en onvoorspelbare man.

 

Toch is zijn bijdrage aan de Rock and Roll enorm geweest en nog steeds, zoals zijn opname in 1986 in de Rock and Roll Hall of Fame en zijn in 1987 uitgebrachte autobiografie met de bijbehorende film “Hail, Hail, Rock and Roll” bewijzen. Wellicht bracht John Lennon zijn invloed op Rock and Roll het beste onder woorden: “Als je Rock and Roll een andere naam zou geven, zou je het ‘Chuck Berry’ kunnen noemen.”

 

Kijk en luister naar Chuck Berry

Maybelline

Roll Over Beethoven

Rock and Roll Music

Sweet Little Sixteen

Johnny B. Goode

Carol

Nadine

No Particular Place To Go

You Never Can Tell

Promised Land

Tulane

My Ding-A-Ling

Reelin’ And Rockin’

 

Geraadpleegde bronnen o.a.:

Biography.com

Chuckberry.com

Departments.colgate.edu

IMDb

Rockhall

Rocklog

Wikipedia

Terug naar Nostalgie


We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten