(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)
Humphrey Bogart werd als Humphrey DeForest Bogart geboren in New York City. Over zijn geboortedatum zijn verschillende versies in omloop. Men ging er van uit dat zijn geboortedatum 25 januari 1899 een verzinsel was van de filmmaatschappij Warner Bros, om een romantische geboortedatum voor hem te creëren. In andere publicaties wordt als geboortedatum 23 januari 1900 aangehouden, hoewel daar geen bewijzen voor zijn gevonden in de vorm van een geboorteakte of iets dergelijks. Wel stond er begin januari 1900 een geboorteaankondiging van hem in een krant in Boston. Dat gegeven ondersteunt de datum van 25 december 1899. Bij een volkstelling in 1900 onder de huishoudens van Boston gaf zijn vader aan dat zijn zoon Humphrey in december 1899 geboren was en ook zijn latere vrouw Lauren Bacall hield vol dat zijn geboortedatum 25 december 1899 was.
Humphrey was het oudste kind van zijn vader Belmont DeForest Bogart en zijn moeder Maud Humphrey, die beiden Nederlandse en Engelse voorvaderen hadden.
Zijn vader was een succesvol chirurg en zijn moeder een succesvol reclametekenaar. Zij gebruikte Humphrey als model in een reclamecampagne voor Mellins Baby Voeding. In haar hoogtijdagen verdiende ze $ 50.000 per jaar als tekenaar, een voor die tijd gigantisch salaris. De familie woonde in een modieus appartement en had een huisje in het noorden van de staat New York.
Maud Humphrey was een afstandelijke vrouw en er waren problemen in het huwelijk. Beide ouders waren verschillende keren verslaafd aan alcohol en morfine. Bovendien had moeder Maud vaak aanvallen van migraine. Humphrey zei daarover later: “Ik kan niet zeggen dat ik ooit van mijn moeder gehouden heb, ik bewonderde haar.” Hij werd eigenlijk het meest opgevoed door een Ierse hulp. “Mijn ouders vochten.” zei hij een andere keer “Wij kinderen trokken de dekens over onze oren om het geluid van het vechten buiten te sluiten. Ons gezin bleef alleen bij elkaar vanwege de kinderen en omdat het nu eenmaal zo hoorde.”
Van zijn vader erfde Humphrey de neiging om mensen te plagen, zijn liefde voor het vissen en vooral zeilen. Humphrey was de oudste van drie kinderen. Zijn jongere zussen hadden veel problemen toen ze volwassen werden. Kay stierf toen ze 34 jaar oud was door complicaties bij een buikvliesontsteking die een gevolg waren van haar alcoholgebruik. Frances Bogart Rose was lang, verlegen en aardig, maar mentaal instabiel. Humphrey was goed voor haar en betaalde voor haar zorg. Er waren maar weinig verwanten van de familie en die kwamen zelden op bezoek. Toen hij later verliefd werd op Lauren Bacall en die haar bij haar enorm grote familie introduceerde, zei Humphrey: “Jezus, jij hebt verdomd veel meer familie dan ik ooit heb gezien !”
Als jongetje werd Humphrey gepest vanwege zijn krullen, zijn netheid, de schattige tekeningen waarvoor zijn moeder hem liet poseren, zijn kleding en zijn naam Humphrey. Hij werd ook gepest met zijn slissen (zijn latere handelsmerk). Er werd later een verhaal verzonnen dat hij een klap kreeg met handboeien van een gevangene die hij tijdens zijn diensttijd moest begeleiden. De gevangene zou op het station om een sigaret gevraagd hebben toen ze moesten overstappen in Boston. Terwijl Bogart lucifers zocht zou de gevangene hem met zijn handboeien in het gezicht geslagen hebben om er vandoor te gaan. Daarbij kreeg hij een snee in zijn lip, waaruit een litteken ontstond. En Bogart had de gevangene natuurlijk achterhaald. De werkelijkheid was dat hij als kind een ongeluk had gehad waarbij een splinter in zijn onderlip terechtkwam.
Hij ging eerst naar de Trinity School in New York en vervolgens naar de prestigieuze Philips Academy in Andover (Massachusetts). Zijn ouders hoopten dat hij naar de prestigieuze Yale universiteit zou gaan. Maar Bogart werd van school gestuurd. Zijn studieresultaten waren bedroevend en men denkt dat zijn felle commentaren aan het adres van leiding van de school zijn vertrek bespoedigd hebben. Hij had voor de rest van zijn leven een hekel aan autoriteiten.
Bogart ging wat eenvoudig werk doen om aan de kost te komen, ging vervolgens bij de marine en kwam op den duur uit bij acteren. Hij hield van laat werken zoals acteurs deden en genoot van de aandacht die een acteur op het toneel kreeg. Maar het meest genoot hij ervan om een moeilijke scène zo te spelen dat het publiek er in op ging. Hij groef diep in de karakters van de figuren die hij speelde en vond het een welkome ontsnapping aan zichzelf.
Hij begon zijn acteercarrière op het toneel van Brooklyn in 1921 waar hij een Japanse butler speelde. Hij nam nooit acteerlessen en kreeg ook geen echte andere opleiding dan dat hij steeds meer ervaring opdeed door op het toneel te staan. In zijn begintijd schreef een criticus eens over hem: “om maar zo aardig mogelijk te zijn zullen we alleen maar zeggen dat deze acteur ongeschikt was.” Zelf had Bogart een hekel aan de oppervlakkige rolletjes die hij in het begin van zijn carrière speelde.
Tussen 1922 en 1935 verscheen Bogart in 21 Broadway producties. Hij speelde onervaren jongens en romantische rollen in komedies.
Bogart met Helen Menken
Al vroeg in zijn carrière ontmoette hij zij eerste vrouw Helen Menken. Zij trouwden op 26 mei 1926. Maar anderhalf jaar later, op 18 november 1927, waren ze al weer gescheiden. Zij bleven echter vrienden. Op 3 april 1928 trouwde hij met zijn tweede vrouw Mary Philips. Evenals zijn eerst vrouw was ook zij een heethoofdig persoontje. Ze beet eens in de vinger van een politieman die haar wilde arresteren voor dronkenschap.
Mary Philips
Spencer Tracy was een serieuze acteur op Broadway die Bogart graag mocht en die hij bewonderde. Ze werden goede vrienden en het was Tracy die hem in 1930 voor het eerst “Bogie” noemde, een bijnaam die hij voor de rest van zijn leven hield.
In 1934 speelde Bogart in het stuk “Invitation To Murder”. De producer Arthur Hopkins zag het stuk en liet Bogart bij zich komen toen hij een nieuw stuk van Robert E. Sherwood, “The Petrified Forest”, wilde gaan produceren. Bogart kwam op het kantoor van Hopkins toen Sherwood daar ook aanwezig was. Hopkins zei hem: “Ik heb een goede rol voor je. Een rol als gangster.” Robert Sherwood was ervan overtuigd dat Hopkins het mis had. Bogart zou de rol van een American Football speler moeten krijgen. Bogart zei daar later over: “Ze gingen in discussie en ik dacht dat Sherwood gelijk had. Ik kon het mezelf niet voorstellen, een rol als gangster. Dus wat gebeurde er ?. Ik had groot succes als een gangster.”
“The Petrified Forest” had 197 voorstellingen in New York. Bogart speelde de ontsnapte moordenaar Duke Mantee. Leslie Howard, die de hoofdrol speelde, wist hoe cruciaal de rol van Bogart was voor het succes van het stuk. Hij en Bogart werden vrienden en hij beloofde om Bogart te helpen om dezelfde rol te spelen als Hollywood het stuk zou verfilmen.
Bogart was trots op zijn succes als acteur, maar het feit dat hij dit succes te danken had aan het spelen van een gangster drukte zwaar op hem. Hij zei eens: “Ik kan geen gewoon gesprek voeren zonder dit in een heftig debat eindigt. Er moet iets met mijn stem zijn, of dit arrogante gezicht, iets dat weerzin opwekt bij iedereen. Niemand vindt me op het eerste gezicht aardig. Ik denk dat ze me daarom casten als zware jongen.”
Warner Bros kocht de filmrechten van “The Petrified Forest”. Ze gaven de hoofdrol aan Leslie Howard en testten verschillende Hollywood veteranen voor de rol van Duke Mantee. Uiteindelijk kozen ze Edward G. Robinson voor deze rol. Bogart telexte dit nieuws naar Howard die in die tijd in Schotland zat. En Leslie Howard stond er op dat Bogart deze rol zou krijgen. Omdat ze zagen dat Howard van geen wijken wilde weten gaven ze de rol van Mantee toch aan Bogart. Bogart vergat dit nooit. Hij noemde later zijn enige dochter Leslie.
Robert E. Sherwood bleef een goede vriend van Bogart. In 1936 werd de filmversie van “The Petrified Forest” uitgebracht. Bogart kreeg lovende kritieken. Maar daardoor zat Bogart vast aan een reeks van misdaadfilms, waarin hij een zware jonge speelde en waarbij hij zijn acteertalent niet goed kon ontplooien. In zijn rollen als zware jongen ging hij 12 keer naar de elektrische stoel en kreeg hij in totaal voor meer dan 800 jaar dwangarbeid opgelegd. Jack Warner zag er niets verkeerds in. Zolang de films maar geld opbrachten en de acteurs betaald werden zag hij reden voor iemand om te klagen.
Bogart met Mayo Methot
Bogarts vrouw Mary Philips weigerde om haar carrière op Broadway op te geven en naar Hollywood te komen. Begin 1938 kwam het tot een scheiding. Op 21 augustus 1938 trouwde hij met zijn derde vrouw Mayo Methot. Dit huwelijk was een ramp en het zorgde er alleen maar voor dat zijn frustraties toenamen. Mayo Methot was een energieke en vriendelijke vrouw als ze nuchter was, maar ze werd paranoia als ze gedronken had. Naarmate zij en Bogart verder van elkaar verwijderd raakten ging ze steeds meer drinken en daardoor ging ze steeds vaker als een bezetene te keer. Ze gooide dan dingen naar zijn hoofd, zoals platen en serviesgoed, eigelijk alles wat ze maar kon grijpen. De pers bestempelde hen als “De Strijdende Bogarts”. Tijdens zijn huwelijk met Mayo Methot kocht Bogart een zeilboot die hij “Sluggy” (Slokje) noemde, verwijzend naar zijn vrouw.
In 1938 liet Warner Bros Bogart een rol spelen in een filmmusical “Swing Your Lady” genaamd. Hij speelde hierin een promotor van worstelwedstrijden die manager was van een idiote reus van een vent. In 1939 bereikte hij een nieuw dieptepunt in zijn carrière toen hij een krankzinnige wetenschapper moes spelen in “The Return of Doctor X”. Bogart ontplofte zowat van woede omdat hij in zo’n slechte film moest optreden.
Warner Bros was er eigenlijk niet in geïnteresseerd om van Bogart een ster te maken. En Bogart op zijn beurt vond de rollen die hij kreeg ook eigenlijk maar niets. Niettemin speelde hij tussen 1936 en 1940 iedere twee maanden in een nieuwe film. Hij vond dat Warner Bros goedkope kleding uitzocht en droeg daarom vaak in een film zijn eigen pakken. En in “High Sierra” gebruikte hij zijn eigen hond om de hond “Pard” te spelen.
De betere rollen gingen naar acteurs als James Cagney, Spencer Tracy en Edward G. Robinson en Bogart kreeg rollen die zij niet wilden. De enige betere rollen die hij in die tijd kreeg waren die in “Dead End” (1937) en “Dirty Faces” (1938). De meeste van de films waarin hij speelde zag hij zelf nooit en, hoewel dat wel van acteurs verwacht werd, was hij zelden bij een première.
In 1930 kocht Bogart een 16 meter lang jacht. De zee was zijn toevluchtsoord. Hij was een echte zeeman en werd gerespecteerd door andere zeelui in tegenstelling tot de meeste andere acteurs die er meestal een boot op na hielden vanwege hun status. Zo’n 30 weekends per jaar trok hij het zeegat uit. Hij zei eens: “Een acteur heeft iets nodig om zijn persoonlijkheid te stabiliseren, iets dat hem terugbrengt tot dat wie hij werkelijk is, niet wat hij pretendeert te zijn.”
Zijn leven lang had hij een afkeer aanmatigend en onoprecht gedrag. Hij was gevoelig maar ook sarcastisch, hij walgde van de slechte films waarin hij optrad. Bogart cultiveerde zijn persoonlijkheid als een verbitterde idealist, een man die verstoken was van de beteren dingen in New York. Hij had een grote scherpzinnigheid, dronk veel te veel en voelde zicht veroordeeld tot het moeten leven met tweederangs mensen en projecten.
Zijn rol in “High Sierra”, geregisseerd door Raoul Walsh en geschreven door zijn drinkmaat John Huston, was een kleine stap vooruit voor hem. Hij speelde nog steeds de schurk en ging aan het eind nog steeds dood, maar hij mocht tenminste Ida Lupino kussen en zijn personage had enige diepgang. En in een van de scènes werd hij voor straf van een berghelling gegooid, waarna hij 30 meter naar beneden gleed.
Bogart en Huston mochten elkaar graag. Bogart was maar 1,74 meter groot en Huston 1,86 meter. Bogart had nooit een goede band met zijn vader gehad en Huston wel. Bogart bewonderde en benijdde Huston omdat hij scripts schreef en daarmee zelf een verhaal kon creëren. Huston was snel verveeld en hij bewonderde Bogart niet alleen om zijn acteertalent maar nog meer om zijn concentratievermogen.
Het was Huston die Bogart veel later een van zijn beste rollen gaf, de Psychotische Fred Dobbs in de klassieker uit 1948, “The Treasure of the Sierra Madre”. Eindelijk speelde hij daarin een hoofdrol die werkelijk diepgang had.
Toen de Verenigde Staten gingen deelnemen aan de Tweede Wereldoorlog ontstond de behoefte aan een nieuw soort mannelijke hoofdrollen, niet zo keurig en gladjes en meer bereid tot het gebruik van geweld om de wereld veiliger te maken en te krijgen wat hij wil. En daar was Bogart beter geschikt voor. Bogart speelde een kerel die op straat opgegroeid was, een kerel die wist hoe hij met een pistool moest schieten en hoe hij iemand een slag op zijn kaak kon verkopen om vervolgens te roepen: “Vertel dat maar aan je baas !”
Bogart in Casablanca
Zijn eerste romantische hoofdrol kreeg hij in de film “Casablanca” (1942), waarin hij de nachtclubeigenaar Rick Blaine speelde. Bogart leerde hoe hij met zijn ogen pijn moest overbrengen aan het publiek en hoe hij emotie moest tonen met een subtiele verandering van zijn stem. Hij was nog steeds jong maar zag eruit als een man die een hard leven achter de rug had. Bij de rol van Rick Blaine kon hij zijn personage gestalte geven met zijn eigen houding in het echte leven, een verbitterde idealist, de eenzame, dronken persoon die verstoken was van de betere dingen in New York.
Bogart was een verdienstelijk schaakspeler. Het was zijn idee om Rick Blaine schaak te laten spelen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog speelde hij schaak per brief met Amerikaanse soldaten in Europa.
Bogart met Lauren Bacall
Alleen Bogarts vierde huwelijk met Lauren Bacall was een gelukkig huwelijk. Zij ontmoetten elkaar tijdens de verfilming van “To Have and Have Not” (1944), waarin Bogart de rol van een stoere onafhankelijke zeeman Steve speelde, die door weerzinwekkende personen te pakken genomen wordt en dan later wraak neemt. Op 10 mei 1945 scheidde Bogart van zij derde vrouw Mayo Methot en op 21 mei 1945 trouwde hij met de toen 20-jarige Lauren Bacall in Mansfield (Ohio) op de Malabar Farm, het landhuis dat toebehoorde aan zijn goede vriend en winnaar van de Pulitzer Prijs, de schrijver Louis Bromfield.
De relatie van Bogart en Bacall is het hart van de film “The Big Sleep”. De plot was complex en er zaten zulke grote hiaten in dat zelfs Raymond Chandler, op wiens boek de film gebaseerd was, die niet kon verklaren. Chandler bewonderde het optreden van Bogart zeer: “Bogart kan een harde zijn met een pistool. Maar hij heeft ook een gevoel voor humor met een ondertoon van minachting.”
Bacall gunde het Bogart dat hij vele weekends op zijn boot doorbracht. Ze werd zeeziek aan boord van schepen en Bogart wilde eigenlijk alleen mannen aan boord. Zoals hij zei: “De moeilijkheid met vrouwen aan boord is dat je niet over de reling kunt plassen.” Hij zeilde vaak met vrienden naar Catalina of zette kreeftenfuiken uit.
Bogart stond toe dat Bacall romantische uitstapjes maakte met Adlai Stevenson en Leonard Bernstein omdat hij begreep dat ze jong getrouwd was en ze niet veel mogelijkheden had gehad om te daten. Hij maakte haar echter duidelijk dat hij haar zou verlaten als ze ooit een verhouding zou krijgen en daar begon ze ook nooit aan.
Bogart en Bacall verhuisden naar een groot witstenen herenhuis in Holmby Hills, een exclusieve buurt tussen Beverly Hills en Bell-Air. Ze hadden twee Jaguars en drie honden. Bogart zei: “We verhuisden naar een plek waar al de engerds leven.” Maar hij kon goed met zijn buren opschieten, vooral met Judy Garland.
Toen Lauren Bacall ontdekte dat ze zwanger was, was ze geheel in extase. Bogart kwam thuis uit de studio en zij liep naar buiten om hem het geweldige nieuws te vertellen. Hij werd erg stil, legde zijn arm om haar heen en leidde haar voorzichtig het huis binnen. Hij was nog steeds stil tijdens het eten en na het eten hadden Bacall en Bogart de ergste ruzie die ze ooit gehad hebben. Bogart had eindelijk een vrouw gevonden waar hij werkelijk van hield en hij wilde haar niet delen met een ander. Hij was bang om haar genegenheid te verliezen omdat ze haar liefde aan een baby zou geven ten koste van hem.
Op 6 januari 1949 werd hun zoon Stephan geboren. Humphrey Bogart was toen al 49 jaar oud. Hoewel Bogart maanden de tijd had gehad om aan het idee te wennen bleef hij het maar vreemd vinden om vader te zijn. In 1952 werd hun tweede kind, dochter Leslie (genoemd naar de acteur Leslie Howard) geboren.
Bogart met familie
In 1950 kwamen Bogart en zijn vriend Bill Seeman na middernacht in de “El Marocco” club in New York. Bogart had twee gigantische pandaberen gekocht voor zijn zoon Stephan. Hij en Seeman zeiden tegen iedereen dat dit hun dates waren en ze eisten een tafel voor vier personen. Ze zetten de pandaberen op de twee stoelen en zetten het vervolgens op een zuipen. Twee jonge vrouwen in de club zagen de pandaberen. Eén van hen pakte een van de pandaberen. Bogart werd boos en gaf haar een duw. Ze viel op de grond, haar vriendin pakte vervolgens de andere pandabeer, Bogart zei iets gemeens, haar vriend ging zich ermee bemoeien en begon met borden te gooien. Er volgde een wilde knokpartij en Bogart, Seeman en de pandaberen werden uit “El Marocco” gegooid en hun werd te verstaan gegeven dat ze er nooit meer in zouden komen. Eén van de vrouwen diende een schadeclaim in van $ 25.000. Bogart verscheen voor de rechtbank en de rechter vroeg hem: “Was u dronken ?” Hij antwoordde: “Is niet iedereen dat om drie uur ’s nachts ?”. De zaak werd afgewezen.
Bogart ging graag naar Romanoff’s in Beverly Hills. Een bediende bracht dan zijn Jaguar weg om te parkeren, de maître begeleidde hem dan naar zijn vaste plaats en vrienden kwamen dan langs om zomaar een praatje te maken of om zakelijke dingen te bespreken. Vrienden zoals David Niven, Judy Garland, Richard Brooks, Marilyn Monroe, Swifty Lazar en Spencer Tracy. Bogart beschouwde Romanoff als een aansteller maar rekende hem toch tot een goede vriend. Bogart bewonderde hem onder andere om zijn schaakspel en waardeerde zijn neiging om mensen te plagen. Mike Romanoff was iemand met een gecultiveerd Oxford accent die volhield dat zijn echte naam ” Prince Michael Alexandrovitch Dmitri Obolensky Romanoff” was en dat hij een volle neef was van de vroegere Russische tsaar.
Romanoff begroette Bogart gewoonlijk met de woorden:”Goedemiddag meneer Bogart. Gaat u uw rekening vandaag betalen ? Ik zou dat een plezierige verandering vinden.” Bogart toverde dan een glimlach op zijn gezicht en antwoordde: “Gaat u vandaag wat alcohol in uw drank doen ? Dat zou een plezierige verandering zijn.” Als Bacall Bogart vergezelde richtte hij zich tot haar met de woorden: “Ik zie dat je nog steeds uitgaat met dezelfde acteur op leeftijd.”
In 1951 speelde Bogart een hoofdrol in de film “The African Queen”, samen met Katharine Hepburn en geregisseerd door zijn vriend John Huston. Het waren moeilijke opnames op locatie in Afrika. Op een dag zonk de boot met de naam waaraan de film zijn titel te danken had zelfs. Voor zijn rol als Charlie Alnutt kreeg Bogart in 1952 zijn eerste Oscar voor de beste mannelijke hoofdrol. Aan zijn vrienden had hij beloofd dat, als hij de Oscar won, hij met zijn toespraak met de gewoonte zou breken door iedereen zou bedanken die binnen zijn gezichtsveld zat. Hij zou zeggen: “Ik ben niemand iets verschuldigd ! Ik verdien deze prijs omdat ik hard gewerkt heb en goed met mijn vak bezig ben geweest.” Maar toen hij de Oscar werkelijk kreeg uitgereikt bedankte hij John Huston, Katharine Hepburn, zijn medespelers en de medewerkers aan de film. Hij had altijd gedacht dat de Hollywood mensen hem niet erg mochten en nu was hij geroerd omdat hij zo populair geworden was.
Eveneens in 1951 traden Bogart en Bacall op in een radiofeuilleton “Bold Venture”. Hij kreeg daarvoor $ 4.000 per week ! Hij speelde zijn rol zoals hij Steve had gespeeld in “To Have and have Not”. Zij speelde zijn “beschermer” en hij noemde haar “zeeman”.
Bogart vertrouwde op zijn status om samen met andere acteurs met een delegatie naar Washington te gaan tijdens het hoogtepunt van de heksenjacht van McCarthy tegen het communisme. Ze wilden protesteerden tegen het ” House of Unamerican Activities Committee” voor het lastigvallen van Hollywood schrijvers en acteurs. Bogart was het echter niet eens met de druk uit de filmindustrie om een einde te maken aan deze campagne. Binnen een jaar stopte hij met zijn activiteiten, hield zich enkel weer met acteren bezig en verontschuldigde hij zich over het feit dat hij zich met de politiek bemoeid had.
“The Caine Mutiny” (1954) was Bogarts laatste grote film. Hij liet zijn vraagprijs zakken om de rol van kapitein Queeg te kunnen spelen en ging daar vervolgens met zijn oude verbitterdheid over klagen. Bogart speelde zijn rol als kapitein Queeg briljante zoals zijn rol als Fred Dobbs in “The Treasure of the Sierra Madre”. Bogart speelde ingetogen een paranoïde persoon, vol zelfmedelijden en een beperkt verstand waardoor hij uiteindelijk zichzelf vernietigde.
In 1955 maakte hij drie films: “The Desperate Hours”, “The Left Hand of God” en “We’re No Angels”. In “The Desperate Hours” kreeg hij de kans om voor de derde maal een gijzeldrama te spelen. Bij “The Left Hand of God” kon hij een vriend zijn van Gene Tierney en moedigde hij haar aan om de psychiatrische hulp te zoeken die hij dacht dat ze nodig had. In “We’re No Angels” zorgde hij ervoor dat Joan Bennet een rol kreeg. Zij was al drie jaar zonder werk als gevolg van een familieschandaal.
Midden vijftiger jaren ging zijn gezondheid achteruit. Hij was altijd slecht geweest voor zijn eigen lichaam en als hij niet werkte was hij vaak een zware drinker. Hij rookte Chesterfields zonder filter. Eenmaal, nadat hij een langdurig contract afgesloten had met Warner Bross, voorspelde hij spottend dat zijn tanden en zijn haar uitgevallen zouden zijn voor het einde van het contract. Dat meldde de furieuze Jack Warner aan zijn advocaten.
Bogart kreeg uiteindelijk slokdarmkanker. Hij sprak er nooit over en weigerde naar een dokter te gaan. Dat deed hij uiteindelijk in januari 1956. Maar het verwijderen van zijn slokdarm, twee lymfeklieren en een rib was niet genoeg en kwam te laat.
Bogart was nog maar net 57 jaar oud geworden en woog nog maar 36 kilo toen hij op 14 januari 1957 in Hollywood overleed, nadat hij eerder in coma geraakt was. De begrafenisplechtigheid vond plaats in de “All Saints Episcopal Church”. Er werd muziek gespeeld van Bogarts favoriete componisten Johann Sebastian Bach en Claude Debussy. Bacall vroeg aan Spencer Tracy om een toespraak te houden, maar die was te veel overstuur om dat te doen. In zijn plaats deed John Huston dat. Hij herinnerde de aanwezigen eraan dat, hoewel Bogarts leven veel te vroeg geëindigd was het wel een rijk leven geweest was. Huston zei: “Hij is onvervangbaar. Er zal nooit meer iemand zijn zoals hij.”
Hij werd gecremeerd en zijn urn werd ter aarde besteld in het “Forest Lawn Memorial Park Cemetery” in Glendale (Californië). Bij hem werd een gouden fluit begraven. Die had hij aan Lauren Bacall gegeven voordat ze getrouwd waren. De fluit had de inscriptie: “Als je iets wilt fluit je maar.”
Humphrey Bogarts hand- en voetafdrukken zijn vereeuwigd in het voorplein van het Grauman’s Chinese Theater en hij heeft een ster in de Hollywood Walk of Fame.
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Allmovie
Answers
Classic
Geocities
IMDb
Reel Classics
The Biography Channel
Wikipedia
(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)
Marlene Dietrich werd op 27 december 1901 geboren als Maria Magdalene Dietrich in het plaatsje Schöneberg vlak bij Berlijn (later een wijk van Berlijn). Ze was de jongste van twee dochters van haar vader Louis Erich Otto Dietrich en Wilhelmina Elisabeth Josephine Felsing. Haar vader was een politieluitenant in Berlijn. Toen ze elf jaar oud was viel haar vader van zijn paard, als gevolg waarvan hij overleed. Haar moeder hertrouwde met Eduard Losch, een legerkolonel, die de twee zusjes Dietrich adopteerde. Hij kwam echter om tijdens een gevecht in de Eerste Wereldoorlog.
Maria Magdalene hield van muziek. Ze studeerde piano en viool en wilde later violiste worden. Maar door een polsblessure moest ze die ambitie opgeven. Ze vond echter een nieuwe roeping, acteren. Daarom wilde ze naar de toneelschool van Max Reinhardt, maar daar werd ze in 1921 in eerste instantie afgewezen. Maar een jaar later, in 1922, werd ze wel aangenomen. Ze veranderde haar naam in Marlene Dietrich. Haar nieuwe voornaam was een samenvoeging van haar eerste en tweede voornaam. Ze begon toneel te spelen in Berlijnse theaters en in datzelfde jaar maakte ze haar eerste film “So Sind die Manner”. In 1923 kreeg ze haar eerste hoofdrol in de film “Der Mensche am Wege” met als tegenspeler William Dieterle, die eveneens de regisseur was.
Tijdens de opnames van “Tragödie der Liebe” (1922-1923) ontmoette ze Casting Director Rudolf Sieber. Ze werden verliefd en op 17 mei 1924 traden ze in het huwelijk. Haar enige kind, dochter Maria Sieber (toen ze getrouwd was heette ze Maria Riva) werd geboren op 13 december 1924. Hoewel ze tot aan de dood van Sieber op 24 juni 1976 (ten gevolge van kanker) met elkaar getrouwd bleven, leefden ze al na een paar jaar niet meer met elkaar samen.
Ze speelde in nog meer films, waaronder het door Alexander Korda geregisseerde “Eine DuBarry von Heute” en “Madame Wunscht keine Kinder” (beiden uit 1926).
Hoewel ze in veel toneelstukken in Berlijn meespeelde, kwam haar echte doorbraak nog niet. Totdat ze werd opgemerkt door Josef von Sternberg.
De van geboorte Australiër Von Sternberg had al een zekere naam opgebouwd in Hollywood. Hij kwam naar Duitsland om daar de eerste Duitse geluidsfilm op te nemen “Der Blaue Engel” (1929). Om de hoofdrol van de film te casten, de sexy Lola Lola die mannen in de naam der liefde extreem kon vernederen, bleek voor Von Sternberg een hele uitdaging, totdat hij Dietrich ontmoette. Als ooit een actrice en een rol bij elkaar pasten was het hier wel. Maar de medewerkers van de regisseur waren niet onder de indruk van haar screentest en beschouwden haar als heel gewoontjes (wilt u deze screentest zien en heeft u een snelle verbinding, klik dan hier, zet het geluid aan). Maar toen de camera’s eenmaal draaiden was er niets gewoons aan Dietrich. Sternberg had haar specifieke eigenschappen herkend en samen creëerden ze de filmpersoonlijkheid die we nu nog kennen. In de film zingt Marlene het bekende nummer “Ich bin von Kopf bis Fuss auf Liebe eingestellt”.
“Die Blaue Engel” was een succes en Paramount bood haar een contract aan. In het voorjaar van 1930 vertok ze per schip naar New York en al snel nadat ze in Hollywood aangekomen was maakte Sternberg, met wie ze intussen een verhouding had, een korte film waarmee hij haar aan het Amerikaanse publiek voorstelde. De eerste film die ze in de Verenigde Staten opnamen was een Engelstalige versie van “Die Blaue Engel” “The Blue Angel” (1930) (“Ich bin von kopf biss fuss” werd in de Engelstalige versie “Falling in Love Again”) maar deze film werd pas uitgebracht nadat haar tweede Engelstalige film onder regie van Sternberg, “Morocco”, in de bioscopen draaide. Het was wellicht het brutaalste debuut van een filmster ooit. Dietrich speelde in “Morocco” de cabaretzangeres Amy Jolly, een onafhankelijke vrouw die zich kleedde als een man, die een vrouw kuste en haar tegenspeler (Gary Cooper) haar “vriendinnetje” noemde. Het toonde haar charisma en straalde het kennelijke verlangen uit dat de regisseur naar haar had. En “Morocco” werd een hit. Dietrich werd in een klap een ster en ze kreeg haar enige nominatie voor de Academy Award voor de rol als beste actrice.
Ook de volgende vijf jaar werkten de regisseur en de actrice samen. Alle films werden opgenomen in een studio, hoewel de verhalen zich afspeelden in verre landen. Sternberg schilderde met behulp van licht en schaduw een vrouw die tegelijkertijd aanbiddelijk en vernietigend was. Of ze nu een spion speelde, gekleed in zwart leer, in “Dishonored” (1931) of een betoverende dame in “Shanghai Express” (1932) of de Russische monarche Catherine de Grote in “The Scarlet Empress” (1934), Dietrich speelde het met een ongekende allure. Midden dertiger jaren vond Sternberg dat hij niet meer voor haar carrière kon betekenen en beëindigde hij hun samenwerking op een punt waarop haar carrière nog steeds in de lift zat.
De volgende filmhit scoorde Dietrich met de romantische komedie “Desire” (1936), geregisseerd door Ernst Lubitsch. Het versterkte haar status als best betaalde Hollywood ster uit die tijd. In hetzelfde jaar 1936 maakte ze haar eerste kleurenfilm “The Garden of Allah”. Maar haar volgende films werden geen commercieel succes. In 1938 werd ze daarom, evenals Joan Crawford, Bette Davis, Katharine Hepburn and Greta Garbo, op een zijspoor gezet. Paramount kocht haar lopende contract af.
Op 6 maart 1937 werd Marlene Dietrich Amerikaans staatsburger.
Maar Dietrich kwam terug met een van haar beste acteerprestaties als Frenchy, een artieste die optrad in een saloon, met het nummer ” See What the Boys in the Back Room Will Have” dat ze zong in “Destry Rides Again” (1939). Nu ze weer aan de top stond werd ze gecontracteerd door Universal, maar de meeste films die ze daar maakte (bijvoorbeeld “The Flame of New Orleans” (1941) en “Pittsburgh” (1942) waren niets bijzonders. De regisseurs bleken niet in staat om haar uitstraling op het witte doek over te brengen. En zij hielp ook niet echt mee door constant te verwijzen naar hoe Sternberg een bepaalde scène opgenomen zou hebben. Tegen de tijd dat de Amerikanen gingen deelnemen aan de Tweede Wereldoorlog overwoog Dietrich om zich terug te trekken uit de wereld van de film.
In plaats van de show business te verlaten ging, de nog steeds aantrekkelijke veertiger, Marlene in 1941 mee met een concert/revue tournee, georganiseerd door de USO (United Service Organisations, een genootschap ten behoeve van het welzijn van Amerikaanse soldaten), om op te treden voor de Amerikaanse troepen in Europa en Noord Afrika. Dietrich stond bekend om haar sterke politieke overtuiging en die stak ze niet onder stoelen of banken. Door Hitler zelf werd ze al voor de Tweede Wereldoorlog gevraagd om terug te keren naar Duitsland, omdat hij haar zag als het toonbeeld van een Duitse vrouw. Maar ze weigerde dat echter omdat zij fel anti-Nazi was en vooral de antisemitische politiek van de Nationaal Socialisten verachtte.
Met haar fondswerving om de oorlog te kunnen bekostigen hielp ze het Amerikaanse thuisfront. Ze nam anti-Nazistische liedjes op, gezongen in het Duits, maar ook de stille aanklacht tegen de oorlog Lili Marleen. Om de troepen te vermaken speelde ze ook op een zingende zaag. Ze zong voor de geallieerde troepen, onder leiding van de generaals James A. Gavin en George S. Patton, in de frontlinies van Algiers, Frankrijk en zelfs in Duitsland. Toen men haar later eens vroeg waarom ze dit gevaarlijke werk op slechts een paar kilometer van de Duitse linies gedaan had antwoordde ze “Aus Anstand” (uit fatsoen). Voor haar verdiensten tijdens de oorlog ontving ze van het Ministerie van Oorlog van de Verenigde Staten in 1947 de “Medal of Freedom”. En door de Franse regering werd ze in 1950 benoemd in het “Legion d’Honneur”.
Na de oorlog werd aangekondigd dat ze een hoofdrol zou spelen, naast Jean Gabin, in “Les Portes de la Nuit” onder regie van Marcel Carne. Maar beide acteurs waren ontevreden over hun rol en besloten een rol te spelen in de niet erg spectaculaire film “Martin Roumagnac” (1946). Ze was geestig als een zigeunervrouw in “Golden Earrings (1946), maar ze was werkelijk goed in haar onderschatte rol als grappenmakende en cynische ex-Nazi zangeres in de door Billy Wilder geregisseerde film “A Foreign Affair” (1948).
Hoewel ze nog steeds een ster was werd ze, nadat haar dochter Maria Riva in 1948 een zoon (Peter) gekregen had, ” ’s werelds meest aantrekkelijke grootmoeder”. De filmstudio’s in Hollywood wisten eigenlijk nooit goed wat ze aanmoesten met ouder wordende actrices, vooral als hun roem gebaseerd was op hun uiterlijk. Maar anders dan haar rivale Greta Garbo, die zich in 1941 teruggetrokken had, bleef Dietrich gewoon doorwerken ondank haar reputatie van lastige ster. Terwijl ze nog steeds forse bedragen ontving verscheen ze in verschillende projecten, met als meest opmerkelijke “Stage Fright” (1950), geregisseerd door Alfred Hitchcock en “Rancho Notorious” (1952) geregisseerd door Fritz Lang. Maar vervolgens kreeg ze bijna geen filmwerk meer aangeboden en midden vijftiger jaren trad ze gedurende vier jaar weer op als zangeres op diverse plaatsen, zoals hotels in Las Vegas en Londense nachtclubs.
Ze was een van de vele sterren die een rolletje speelden in de, met een Oscar voor de beste film bekroonde, “Around the World in 80 Days” (1956), maar de rest van de weinige films waar ze in meespeelde stelden weinig voor. Zo speelde ze een hoofdrol in de weinig indrukwekkende film “The Monte Carlo Story” (1957). Verder speelde ze de chique dame in “Witness for the Prosecution”, geregisseerd door Billy Wilder. In 1958 speelde ze een slechte rol als bordeelhoudster met toekomstvoorspelende gaven in “Touch of Evil” (1957), waarin ze agent Quinlan (Orson Wellis) vertelde “je toekomst is helemaal opgebruikt”. Stanley Kramer strikte haar om de rol van weduwe van een Duitse officier te spelen in het prima rechtbankdrama “Judgement at Neuremberg” (1961). Met uitzondering van een rolletje in “Paris When It Sizzles” (1964), verscheen ze niet meer op het filmdoek tot aan haar laatste film, het nietszeggende romantische “Just a Gigolo” in 1978.
In de zestiger en zeventiger jaren gaf ze inde hele wereld concerten, van Moskou tot Jeruzalem. Haar terugkeer in Duitsland in 1960 ging gepaard met protest. Ze werd zelfs bekogeld met tomaten en eieren. Veel Duitsers voelden zich door haar verraden door haar optreden in de Tweede Wereldoorlog. Toen ze haar toeriepen “Marlene go home”, merkte ze op “Ik denk dat ze een haat-liefde gevoel voor mij hebben.”
Zo trad ze in 1963 ook op in Nederland bij het Grand Gala du Disque (het programma rond de uitreiking van de Edisons), dat jaar gepresenteerd door de schrijver Godfried Bomans. Bomans vertelde over de door hem zeer bewonderde diva een anekdote die eindigde met de beroemde verzuchting: “Had mijn vrouw maar één zo’n been”.
Er gingen geruchten dat ze aan de drank geraakt was en vaak op het podium verscheen nadat ze veel gedronken had. In 1978 kwam een eind aan haar carrière nadat ze bij een van haar optredens in Sidney, Australië, van het podium viel waarbij ze haar been brak.
In 1979 kwam haar autobiografie uit, getiteld “Nur mein Leben”.
In 1984 maakte Maximilian Schell de fascinerende documentaire “Marlene”, waarin ze niet zelf verscheen maar wel te horen was in interviews.
In die tijd leefde ze al een teruggetrokken leven in haar appartement in Parijs waar ze op 90-jarige leeftijd op 6 mei 1992 stierf. Op 16 mei werd ze naast haar moeder in Berlijn begraven. Het komt nog regelmatig voor dat Neo-Nazis haar graf vernielen.
In 1994 werden haar memorabilia verkocht aan de Stiftung Deutsche Kinematik, waar deze in Berlijn het hart werden van de tentoonstelling in het Sony Center op de Potzdammer Platz, niet ver van het plein dat op 8 november 1997 naar haar genoemd werd, het Marlene Dietrich Platz.
Tien jaar na haar door werd ze door haar geboorteplaats Berlijn, een stad die het grootste deel van haar leven vermeden had, benoemd tot ereburger. Op 18 april 2002 kende het stadsbestuur haar deze eretitel toe als “ambassadrice van een democratisch, vrijheidslievend en humaan Duistland”. In de oorkonde werd gezegd dat men hoopte dat dit “symbool zou staan voor haar verzoening met de stad Berlijn”.
Haar liefdesleven is op zijn minst turbulent te noemen. Haar privé-leven werd zo veel mogelijk buiten de publiciteit gehouden. Zoals gezegd trouwde ze met Rudolf Sieber, die later directeur werd van Paramount in Frankrijk. Toen ze niet meer bij elkaar waren had hij voor de rest van zijn leven een onstabiele verhouding met een maîtresse die een beetje op Marlene leek en die uiteindelijk zelf dacht dat ze Marlene Dietrich was.
Het schijnt dat de liefde van haar leven de Franse acteur en militaire held Jean Gabin was. Later kwam naar voren dat ze biseksueel was. “Ein bischen bi schadet nie” en “In Europe it doesn’t matter if you’re a man or a woman. We make love with anyone we find attractive.” zijn uitspraken van haar. Ze had onder andere een verhouding met Greta Garbo, Joan Crawford, Claudette Colbert, Ona Munson, Edith Piaf, Mae West, Hildegard Knef en Mercedes D’Acosta. Maar ze had ook een verhouding met mannen als de generaal George Patton, Frank Sinatra en drie mannen uit de Kennedy clan, Joseph P. Kennedy, Joseph P. Kennedy jr. en de latere president John F. Kennedy.
Dietrich met dochter Maria
Maar in 1993 beweerde haar dochter in haar boek “Mijn moeder Marlene” dat Dietrich een hekel aan seks had en schizofreen was. In het boek zegt ze verder medelijden te hebben met de mannen die verliefd waren op haar moeder, “omdat ze een aversie had tegen seks en een onberekenbare en afstandelijke persoonlijkheid had”.
Luister en kijk naar liedjes van Marlene Dietrich
Where Have All The Flowers Gone
Een aantal teksten van liedjes van Marlene Dietrich
Ich bin von Kopf bis Fuss
|
Falling in love again Engelse verie zoals gezongen in “The Blue Angel” |
Ein rätselhafter Schimmer, Ein je ne sais pas quoi Liegt in den Augen immer Bei einer schönen Frau Doch wenn sich meine Augen Bei einem vis-a-vis Ganz tief in Deine saugen Was sprechen dann sie? Ich bin von Kopf bis Fuß auf Liebe eingestellt, Denn das ist meine Welt Und sonst gar nichts. Das ist, was soll ich machen, meine Natur. Ich bin von Kopf bis Fuß auf Liebe eingestellt, Denn das ist meine Welt Und sonst gar nichts. Das ist, was soll ich machen, meine Natur. Ich kann halt lieben nur Und sonst gar nichts. Männer umschwirr’n mich wie Motten um das Licht. Männer umschwirr’n mich wie Motten um das Licht. |
Why I appeal to men How many times I blunder In love and out again They offer me devotion I like it I confess When I reflect emotion There’s no need to get Falling in love again Never wanted to What’s a gal to do I can’t help it Love’s always been my game Play it how I may I was made that way I can’t help it Falling in love again Never wanted to What’s a gal to do I can’t help it Love’s always been my game Play it how I may I was made that way I cant help it Men cluster to me Like moths around a flame And if their wings burn I know I’m not to blame Falling in love again Never wanted to What’s a gal to do I (just) can’t help it
|
Lili Marlene (Hans Leip 1915)
|
Lili Marlene (Nederlandse versie Herre de Vos, 1940)
|
Vor der Kaserne Wie einst Lili Marleen.
Unsere beide Schatten Wie einst Lili Marleen.
Schon rief der Posten, Mit dir Lili Marleen.
Deine Schritte kennt sie, Mit dir Lili Marleen?
Aus dem stillen Raume, Wie einst Lili Marleen. |
Onder de lantaren, bij de groote poort, Met jou Lili Marleen ! Onder de lantaren, heel dicht bij elkaar… Om ons Lili Marleen ! Onder de lantaren, werd een sein gehoord, Mijn schat Lili Marleen ! Onder de lantaren, loop jij nu mijn kind… Naar jou Lili Marleen! |
Sag mir, wo die Blumen sind
|
Where have all the flowers gone
|
Sag mir, wo die Blumen sind, Sag mir, wo die Männer sind, Sag, wo die Soldaten sind, Sag mir, wo die Gräber sind, Sag mir, wo die Blumen sind, |
Where have all the flowers gone, long time passing?
Where have all the young girls gone, long time passing?
Where have all the husbands gone, long time passing?
Where have all the soldiers gone, long time passing?
Where have all the graveyards gone, long time passing?
Where have all the flowers gone, long time passing?
|
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Absolute facts
Classic Movies
Classic Movies Favorites
Geocities
Hollywood.com
IMDb
Lenin Imports
Stanford
Starpulse
Wikipedia
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.