(klik op de figuren om ze te vergroten)
Bekend als filmrecensent op televisie was Simon van Collem. Al jong was hij geïnteresseerd in film. Films van Alfred Hitchcock behoorden tot zijn favorieten. In de vijftiger jaren schreef hij voor allerlei bladen over de film. Hij schreef over interviews met allerlei sterren. Vanaf 1954 verschenen in De Volkskrant artikelen, vol met anekdotes en roddels, over de filmgeschiedenis van de Nederlandse film onder de titel “Uit de oude draaidoos”. Onder dezelfde titel verscheen in 1959 een boek dat een bewerking was van de artikelen uit De Volkskrant. In begon 1958 hij voor de VPRO televisie iets dergelijks te maken, weer onder bijna dezelfde titel, “De oude draaidoos”. Maandelijks was er een rechtstreekse uitzending van een half uur. Daarin behandelde hij de geschiedenis van de film aan de hand van filmfragmenten. Daarnaast had hij interviews met sterren van het witte doek. Zijn onhandige manier van presenteren was tevens zijn charme. In elk geval was hij de eerste die aandacht aan de film besteedde op de Nederlandse televisie. Hij was in die tijd mateloos populair. Hij wekte de indruk alsof hij er echt alles van wist, maar soms fantaseerde hij wel eens wat. Op een bepaald moment (1969) was het programma van de buis verdwenen. In 1970 trad Simon van Collem in dienst van het blad van de AVRO, TeleVizier. Daarmee werd hij werknemer van de AVRO en vanaf eind 1970 presenteerde hij voor de AVRO weer een filmprogramma onder de titel “AVROskoop”. De opzet was wel anders dan die van “De oude doos”. Het ging nu niet meer over de filmgeschiedenis maar over actuele films die op dat moment in de bioscopen draaiden. In 1973 kwam er al weer een eind aan het programma. Maar eind 1975 kwam hij weer op de buis bij de TROS met een filmprogramma onder de naam “Simonskoop”. Voor wat betreft de films behandelde hij meestal alleen de kaskrakers uit Hollywood. Wat het echt leuk maakte waren de stunts waarmee hij het programma begon. De “stunts” (achtervolgingen, vuistgevechten, enz.) die hij daarbij deed waren hilarisch, gezien de onbeholpenheid waarmee ze gedaan werden door een klein, dik mannetje met een grote bril. Toch kreeg hij menige grote ster voor zijn camera, die hij dan in zeer slecht Engels interviewde. Hij paaide de sterren door ze Zeeuwse Boterbabbelaars te geven of Deventer koek.
In 1965 verscheen er over die ontmoetingen een boek van zijn hand met de titel “Sterren kijken”. In 1984 ging Simon van Collem met pensioen. Later (1988) verscheen er nog een boek met de titel “De Sterren kunnen me nog meer vertellen”. Bij dit laatste boek zit op de omslag Simon op schoot bij de prachtige Shirley MacLaine. Dat was natuurlijk geen gezicht.
Ook na zijn pensioen bleef Simon van Collem nog af en toe zijn rubriek in de TeleVisier schrijven. Hij stierf in het harnas aan een hartaanval na de filmpremière van de James Bond film “License to kill” in Tuschinski. Simon van Collem was een man die film op televisie een gezicht gaf.
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
(klik op de figuren om ze te vergroten)
(Links interview met debutant Bram Kool in de tour van 1961, rechts cartoon van Dick Bruynestein)
Johannes Hendricus Marie Cottaar, zoals zijn naam voluit was, werd op 6 maart 1915 geboren in Delft als zoon van een kruidenier. Zijn middelbare school tijd bracht hij door in Venray, waar hij een gymnasiumopleiding volgde op het internaat van de paters Franciscanen. In mei 1935 begon hij als leerling journalist te werken voor de Nieuwe Delftse Courant. In 1937 verhuisde hij naar Amsterdam om daar te gaan werken voor het katholieke dagblad De Tijd. Daar kreeg hij begin 1938 de leiding over de sportredactie van die krant. In 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit. In februari 1941 trouwde hij met Coba Meijer. Ze kregen drie kinderen, een zoon en twee dochters. In maart 1941 kreeg hij een bestuursfunctie bij de vakgroep “Sport” van het “Verbond van Nederlandsche Journalisten”. Het was de bedoeling van dit verbond om nationaal-socialistische invloeden op de pers te voorkomen. Natuurlijk werd dit bestuur (na een jaar) ontbonden door de Duitse bezetter.
Jan Cottaar schreef veel sportboeken. In 1947 verscheen een boek met de titel “Het sportboek voor de jeugd”. Het boek was bedoeld om jongeren bekend te maken met de sport om zo kameraadschap, sportiviteit en wilskracht te ontwikkelen. Het leuke is overigens dat hij zelf helemaal niet zo sportief was. De enige sport die Jan Cottaar in zijn leven ooit zelf actief beoefend heeft was hengelen.
Vanaf 1946 hield Jan Cottaar wekelijks een sportpraatje voor de KRO radio. Hij gaf toen ook commentaar bij wielerwedstrijden.
Nadat Cottaar ervaring had opgedaan met het verslaan van wielerwedstrijd “Ronde van Nederland” begon Cottaar vanaf 1950 verslag te doen van de Ronde van Frankrijk. Vanaf 1952 mocht hij dagelijks een verslag doen van de verreden etappe. Vanaf 1953 werd live verslag gedaan vanaf de aankomstlijn, waarna dan later op de avond nog een nabeschouwing volgde.
In die tijd was er natuurlijk nog geen televisie. Een verslaggever kon zijn eigen helden en heldendaden creëren want niemand zag het toch. Met zijn specifieke, wat hese stem vertelde Cottaar dagelijks over de heldendaden van de renners. Er waren ook nog geen verslaggevers die achter op een motor in het peloton meereden. Dus een rechtstreeks verslag van de aankomst was al heel wat. Jan Cottaar ging er prat op dat hij direct zag wie er gewonnen had, wie er tweede werd enzovoort. Als het heel spannend was, en hij verwachtte dat hij niet goed zou kunnen zien wie er als eerste aankwam, wachtte hij gewoon even tot de renners aangekomen waren, keek dan naar de uitslag en begon vervolgens een “live” verslag te doen van de aankomst. Eén keer in 1954 ging het goed mis. Zijn volgwagen had het begeven en hij kreeg een lift van iemand die hem met zijn sportwagen met een noodgang naar de finish reed. Hij kwam echter te laat om de aankomst nog te kunnen zien. Geen nood echter want de uitslag was bekend en hij liet weer in een “live” verslag de renners aankomen. Hij zag echter ook Wout Wagtmans over de finish komen, maar die was in die etappe uitgevallen.
Nadat hij tien keer de tour verslagen had schreef Cottaar het boekje met de vindingrijke titel “10 x tour”.
Van 1952 tot 1970 was Cottaar sportredacteur bij de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC). Voor de krant deed hij ook iedere dag verslag van de etappes in de Ronde van Frankrijk. Iedere avond belde hij zijn verslag door. Maar hij stuurde zijn stukjes ook op met de post, die dan vervolgens vaak pas arriveerden als ze al door de actualiteit van de dag ingehaald waren.
De televisie stond begin vijftiger jaren nog in de kinderschoenen. Slechts een kleine groep kijkers in Eindhoven en omgeving kon drie avonden per week kijken naar de uitzendingen die door Philips verzorgd werden. Maar op 10 september 1950 werd toch al live verslag gedaan van een wedstrijd van PSV. En het commentaar bij de wedstrijd werd gegeven door Jan Cottaar.
Toen de televisie landelijk begon uit te zenden was er in het begin geen echt sportprogramma. Wel werden grote sportevenementen uitgezonden door de Nederlandse Televisie Stichting, NTS. De NTS was de omroep waar alle omroepen in deelnamen. Pas in september van 1957 kwam de AVRO met een specifiek sportprogramma onder de titel “Sportpanorama”. En het jaar daarna begon de KRO met het sportprogramma “Van onze sportredacteur”, gepresenteerd door Jan Cottaar. Beide programma’s werden maar eenmaal in de maand uitgezonden. Omdat de populariteit van sport op televisie toenam begon men vanaf 5 april 1959 met het gezamenlijke programma “Sport in beeld”. Dat werd iedere zondagavond uitgezonden. Menigeen zit nog steeds iedere zondagavond met een bordje eten op zijn schoot naar de sport op zondagavond te kijken. Het programma “Sport in beeld”werd gepresenteerd door Jan Cottaar. Wie herinnert zich niet het wat bolle hoofd en het karakteristieke vlinderdasje. Hij had korte gesprekjes in de studio en er werden filmfragmenten getoond van verschillende sportwedstrijden. De naam van het programma, dat nu “Studio Sport” heet, werd in 1966 veranderd in “NTS Sport”.
In de zestiger jaren schreef Cottaar veel sportboeken. Zo is daar “De troostprijs is een gele trui, dat in 1962 verscheen. Het was een wielerroman over de prestaties van de Italiaans wielrenners Gino Bartali en Fausto Coppi. Eveneens in 1962 verscheen het “Gouden Boek Nederlands Olympisch Comité”. Verder verschenen van zijn hand veel geschiedenis en gedenkboeken, veelal gelardeerd met veel lijsten en getallen. Dat waren in 1965 “Finsh in Parijs De geschiedenis van de Tour de France in feiten en cijfers” en in 1966 “Op gouden voet. Het relaas van 50 vierdaagsen”.
Cottaar had een voorliefde voor de pioniers in de sport die vrijwel zonder financiële middelen een bepaalde tak van sport van de grond trokken.
Zijn grote liefde lag bij de wielersport met al zijn heroïek. Maar ook de Olympische spelen spraken hem erg aan. Daarbij ging het niet om het winnen maar om het meedoen. In 1970 werd hij directeur van het Nederlands Olympisch Comité. Helaas moest hij die functie door ziekte in 1974 opgeven.
In 1980 verscheen nog zijn boek “Olympische Spelen nú”. Hierin behandelde hij het onderwerp of de Olympische Spelen nog wel konden doorgaan in de geest van haar oprichter Pierre de Coubertin. Commercie had toen al haar intrede gedaan in de sport en vaak was alleen meedoen net meer genoeg.
In 1981 verscheen er nog een jeugdboek, getiteld “Gele trui tegen wil en dank”. In dit boek gaat het over een wielrenner die liever zijn kopman helpt dan dat hij zelf wint. Het paste geheel in de gedachte van Cottaar dat sport een goede invloed heeft op het karakter van een mens.
Op 21 juli 1984 overlijdt Jan Cottaar in Leiderdorp.
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
De linker foto kan vergroot worden door er op te klikken
Louis Davids werd op 19 december 1883 geboren in Rotterdam. Zijn ouders waren “kermisgasten”. Ze reisden kermissen af om daar op te treden met onder andere komische duetten. Kleine Louis trad op jonge leeftijd ook al op, als wonderkind. Hij had nog twee zussen (Rika en Heintje) en een broer (Hakkie). Ook die traden op op de kermis, waarbij Hakkie de familie begeleide op de piano. Buiten de kermis trad Louis op samen met zijn beide zussen. Onder andere in het beroemde theater Pschorr in Rotterdam. Uit die tijd stammen de liedjes die hij samen met Rika zong: “Een reisje langs de Rijn” en “We gaan naar Zandvoort”
Wanneer het lekker weer is
De natuur in blijden lach
Haalt pa zijn strooien hoed
En moe haar bloesje voor den dag
De meisjes maken stijve papiljotjes in d’r haar
De jongens koopen ’n zwembroekje dan is het zaakje klaar
Om vijf uur ’s morgens is het heele stel al in de weer
Ze stappen naar ’t station en vader zegt: Ach buurtverkeer
Zandvoort bij de Zee
We gaan naar Zandvoort bij de Zee
Met vader met moeder met broertje en met zusje
Oome Piet tante Griet en het heele familiehusje
Gaat naar Zandvoort bij de Zee
Nemen broodjes koffie mee
Oh het is zoo’n zaligheid
Wanneer je van de duinen glijdt
In Zandvoort bij de zee
Mamma zit in een kuil
Die kleine Kees gegraven had
En vader staat te grinniken
Bij het gemengde bad
Mama zegt dat haar man een ouwe seisieslijmer is
En tante roept: Schei uit nu zus de zee is hier zoo frisch
Ze plast en tilt met breeden zwier haar baaien rok omhoog
Maar plots geeft z’een gil en schreeuwt: De zee zit in mijn oog
Zandvoort bij de Zee
We gaan naar Zandvoort bij de Zee
Met vader met moeder met broertje en met zusje
Oome Piet tante Griet en het heele familiehusje
Gaat naar Zandvoort bij de zee
Nemen broodjes koffie mee
O het is zoo’n zaligheid
Wanneer je van de duinen glijdt
In Zandvoort bij de zee
De snobs uit Amsterdam
In ’t helder wit flanellen pak
De ridders van den kouden grond
Met ’n kwartje in d’r zak
Die prefereren Zandvoort want je vindt er meer natuur
Oostende is te banaal Monte Carlo is veel te duur
Dies gaan ze naar Zandvoort zoo beweren ze met klem
En zingen keurig met hun halve zachte foscostem
Zandvoort près la mer
We gaan naar Zandvoort près la mer
Met papa met mama met broertje en met zusje
Oncle Pierre tante Claire en enfin ’t geheele husje
Gaat naar Zandvoort près la mer
C’est très chique la, ce n’est pas cher
O het is zoo’n zaligheid
Wanneer je van de duinen glijdt
In Zandvoort près la mer
Hij ging samen met Rika optreden in het revuegezelschap van Frits van Haarlem. Ze speelden de hoofdrol in de revue “Koning ‘k Zie-zo-wat” waarvoor Louis ook een deel van de teksten schreef.
In 1909 gingen ze naar de revue van Henri ter Hall. Maar Rika Davids werd verliefd op de Engelse goochelaar John Weil. Ze trouwde met hem en ging met hem mee naar Engeland. Daarom ging Louis optreden met zijn andere zusje, Heintje. Het duo was eveneens succesvol en traden zelfs op in Duitsland (Leipzig, Keulen en Berlijn). Door bemiddeling van Rika’s echtgenoot traden ze in 1911 ook op in Engeland (Liverpool, Glasgow, Manchester, Birmingham en Londen). Dit ondanks het feit dat ze noch Duits, noch Engels spraken.
Over de ontmoeting met zijn latere vrouw Margie Morris (echte naam Margaret Whitefoot) zijn verschillende lezingen. Volgens Van der Kamp en Feith ontmoette Louis in 1911 haar op zijn tournee door Engeland. Ze trad daar op als pianiste. Feith zegt in zijn boek ‘Tingel Tangel’ dat Davids hem vertelde dat hij Margie in Engeland op een intiem kunstenaarsfeest had leren kennen. In ieder geval kwam Margie in 1913 naar Nederland en ging optreden als danseres in het gezelschap van Leon Boedels, directeur van het Flora-theater in Amsterdam.
Aan datzelfde Flora-theater wordt gerefereerd door Luger en Van den Aardweg. Zij vertellen dat Louis Margie ontdekte in de koffiekamer van het theater. Volgens het verhaal speelde haar vader, een Engelse officier, daarbij een rol omdat hij haar carrière als kunstenares in de weg stond. Dat zou de reden geweest zijn dat zij op goed geluk naar Nederland ging. Louis zou vervolgens Heintje opdracht hebben gegeven om het arme kind Amsterdam eens te laten zien. Tot in de jaren twintig vormde Louis een duo met Margie Morris (“He, she and the piano”). Samen schreven ze de bekende liedjes: Nou… tabé dan, In de Jordaan en Sally met de roomijskar. Door haar invloed werden de liedjes van Louis minder banaal en lyrischer. Daardoor begonnen ze een chiquer publiek te trekken. Liedjes waarmee “He, she and the piano” succes oogsten zijn onder andere: “Ik zoek een meisje te trouwen” en “Wordt nooit verliefd”.
Zoodra ik zestien jaren werd
Heeft moeder me gezegd
Mijn kind, vertrouw het manvolk niet
Die kerels zijn zoo slecht
Ze maken al de meisjes gek
Alleen voor tijdverdrijf
Ze hebben allemaal het zelfde
Smoessie an d’r lijf
En hoe meer ik het bekijk
Mijn moeder had gelijk
Refrein:
Wordt nooit verliefd, want dan ben je verloren
Je zeilt er in tot allebei je ooren
Wordt nooit verliefd, meisjes, wat ik zeg is waar
Als je verliefd wordt, dan ben je de sigaar
Mijn moeder zei: ‘De man houdt eerst
Een meisje aan de praat
Je krijgt een advocaatje en
Een stukkie chocolaad
Je zegt op alles ja en je
Bent veilig en vertrouwd
Wanneer je ‘m vijftig centimeter
Van je lijf af houdt
En hoe meer ik het bekijk
Mijn moeder had gelijk
Ik heb mijn moeder eens gevraagd
Mijn vrijer houdt zo aan
Die wil bij avond altijd in ’t
Plantsoentje wand’len gaan.
Toen zei mijn moeder: Ga je gang
Dat wand’len kan geen kwaad
Als het maar altijd wandelen blijft
En je nooit zitten gaat.
En hoe meer ik het bekijk
Mijn moeder had gelijk
In 1919 maakt het duo zelfs een tournee door Indonesië. Herman Bouber had een toneelstuk “De Jantjes” geschreven en vroeg aan Louis om er de liedjes voor te schrijven. Dat resulteerde in beroemde liedjes, die hij samen met Margie schreef, als: “Daar komen de Jantjes”, “Nou tabé dan ik groet je mijn mooi Amsterdam”
Vooruit nou jongens, het is zoo ver
Ik doe het niet voor mijn plezier
Omdat ik mijn poot op papier heb gezet
Ben ik eenmaal Jan Fuselier
Ik ga naar Jan Oost voor een jaar of zes
En ik weet niet, waarom ik het dee
Dag meiden, dag jongens, hou je maar haaks
In mijn hart neem ik Mokum mee
Refrein:
Nou tabé dan, ik groet je, mijn mooi Amsterdam
De kap’tein staat al op de brug
Geef me nog een poot
Aanstonds gaat de boot
Nou tabé, ik kom over zes jaartjes terug
Dag, moeder, ouwe, ik schrijf je gauw
Als jij mijn portretje beziet
Dan mot je niet huilen, het is beter zo
Je zei toch, ik deugde hier niet
En als ik krepeer in het warme land
Als ‘k voorgoed van d’vlakte verdwijn
Mijn laatste gedachte, mijn laatste woord
Zal voor jou, ouwe stakker zijn
en “Als de tros wordt losgesmeten”.
Als de tros wordt losgesmeten
Als de plank wordt weggesjord
Als je onderdrukt hoort snikken
En je oog zoo brand’rig wordt
Als je al je lievelingen
Schreiend op de kade ziet
Voel je voor het eerst hoeveel je
In je landje achterliet
Als je op stoomt langs de kade
Naar de mysterieuse zee
En de menschen aan de oever
Hollen lachend, huilend mee
Als je ’t slanke, ranke puntje
Van de Westertoren ziet
Voel je voor het eerst hoeveel je
In je landje achterliet
Als de K’lonialen zingen
Met een zenuwschor geluid
’t Vaderland gaat nooit verloren
Nou vooruit de haven uit
Als je naast je d’officieren
Trillen en verbleeken ziet
Voel je, o zoo fel, hoeveel je
In je landje achterliet
Als je aankomt in IJmuiden
En de boot ligt even stil
Als de Hofmeester komt vragen
Of je nog wat zenden wil
Als je even later langzaam
Hollands kust verdwijnen ziet
Voel je martelend en sarrend
Wat j ‘in Holland achterliet
Als de vuurtoren nog zwakjes
Uitsteekt boven ’t grijs en bruin
En de lijnen dan vervagen
Van het mooie blonde duin
Als je turend in de verte
Moeders trouwe oogen ziet
Voel je eind’lijk heerlijk huilend
Wat j’ in Holland achterliet
In 1922 gingen Louis en Margie uit elkaar en kwam er een einde aan hun samenwerking. Niettemin ging het ook na het vertrek van Margie nog steeds goed met de carrière van Louis. In september van 1922 werd hij directeur van het Casino Variété in Rotterdam. Hij had veel succes met de revue “Coolsingel-Plaswijk”. Rido (pseudoniem van Philip Pinkhof), echtgenoot van zijn zus Heintje, schreef de teksten. Daarvoor had hij dat ook al gedaan voor “Verboden Toegang” en voor “De eenheidsrevue” Later schreef hij ook de teksten voor “Lach en vergeet”. Daarin zong Louis Davids “De kleine man”.
Het is op ons kleine wereldje een beetje raar gesteld
Want de ene mens neemt veel te grote happen
De een woont in een villa en de ander bij de belt
En die moet zich op z’n teentjes laten trappen
De een slaat z’n slag, doet wat ie soms niet mag
En de andere, dat is een feit, betaalt steeds het gelag
Dat is de kleine man, die kleine burgerman
Zo’n hele kleine man met een confectiepakkie an
De man die niks verdragen kan blijft altijd onder Jan
Zo’n hongerlijer, zenuwelijer van een kleine man
De verkiezingen in Holland zijn altijd een grote pret
Want dan hoor je onze heren kandidaten
Elkaar uitschelden voor leugenaar, voor schoffie enzovoorts
Zoeken gaatjes om hun gifgas uit te laten
En zitten z’op d’r stoel, hoe veilig zo’n gevoel!
Wie moet de rekening betalen voor hun grote …. mond?
Dat is de kleine man, die kleine burgerman
Die doodgewone man met ’n confectiepakkie an
De man met zo een achttien gulden C & A-tje an
Zo’n zenuwelijer, hongerlijer van een kleine man
De minister van Defensie vraagt weer onderzeeërs aan
Mocht een vreemdeling zich met de Oost bemoeien
En als wij die vloot dan hebben en er komt een beetje mot
Kunnen wij er in de Amstel mee gaan roeien
Dat heet voor ’t ideaal, voor Neêrlands grond en taal
Maar wie betaalt het pakkie van de vice-admiraal
Dat is de kleine man, die kleine burgerman
Die doodgewone man met ’n confectiepakkie an
Zo’n ordinaire man met van die Bata-schoentjes an
Zo’n zenuwelijer, minimumlijer van een kleine man
Dempsey gaat weer aan het boksen en krijgt weer ’n dik miljoen
Om zich een kwartiertje suf te laten stompen
En zijn tegenstander, als ie wint, een half miljoentje meer
Want die kereltjes die laten zich niet lompen!
Wie snakt er naar zo’n baan, zou, kreeg ie het gedaan
Voor twee tientjes al zijn kiezen uit zijn kaken laten slaan
Dat is de kleine man, die kleine burgerman
Zo’n doodgewone man met ’n confectiepakkie an
De man met zo een uitgesneden linnen frontje an
Zo’n zenuwelijer, hongerlijer van een kleine man
We verzorgen onze medeburgers tegenwoordig best:
Als je niet werkt krijg je achttien gulden premie
En dan zijn er veel slampampers die zijn liever lui dan moe
Want die denken: nou die achttien piek, die neem ie
Ze schelden allemaal op patroon en kapitaal
En wie is weer de dupe van dat vrijheidsideaal?
Dat is de kleine man, die kleine burgerman
Zo’n hele kleine man met een confectiepakkie an
Eén met zo’n imitatie-jaeger onderbroekkie an
Zo’n minimumlijer, zenuwelijer van een kleine man
Na zijn Rotterdamse directeurschap keerde Louis terug naar Amsterdam. In 1927 deed Davids voor de revue “Van eigen bodem” een beroep op andere schrijvers: Dirk Witte, Koos Speenhoff en Jacques van Tol. De laatste zou als tekstschrijver een belangrijke rol gaan spelen in zijn leven.
In 1931 werd Davids directeur van het Kurhauscabaret in Scheveningen. Daarvoor moest iedere veertien dagen een nieuw programma gemaakt worden. Het hele programma draaide om Louis. Hij was conferencier en cabarettier. Hij haalde er andere mensen bij uit binnen- en butenland. Onder andere Wim Sonneveld debuteerde in zijn programma. Vanaf 1933 begeleide Cor Lemaire hem met de piano en schreef deze zo nu en dan de muziek voor de liedjes. Verder schreef Davids de muziek zelf. Maar Jacques van Tol schreef de teksten voor de klassiekers die Davids in 1932 en 1933 in Londen opnam: “Het lot van de sweepstake”, “De olieman heeft een Fordje opgedaan”, “Naar de bollen”, “Oome Ko heeft radio”, “Weekend in Scheveningen”, “Mammie heeft haar rijbewijs” en “De voetbalmatch”.
Jan de Bakker had mij zondag uitgenodigd
Voor een wedstrijd tussen Ajax en Blauw Wit
Nou die slome heb er eer mee ingelegen
Je wordt koud mens, als je daar te knijsen zit
Ik heb nooit geweten dat ik zo sportief was
Want nou ja, van voetbal wist ik nog niet veel
Maar zo nou en dan docht ik dat ik het aflee
Want de zenuwen die zaten in mijn keel
Twintig knullen in d’r Jansen en Tilanus
liepen los in het midden op een grasveld rond
Wassen beelden mens, om zo rauw in te bijten
Af en toe dan kwam het water in mijn mond
Ik zat zonder erg dat snoepgoed aan te kijken
En ik wist niet dat het al begonnen was
Eensklaps riep de bakker: ‘Goal!’ en van emotie
Vielen al zijn valse tanden in het gras
In de verte sting een goser in een poortje
Met van achteren een soortement van net
Ik zeg: Waarom gaat die vent niet aan de kant staan
Hij krijgt iedere keer die stuiter op zijn head
Jan die heb mij toen de regels uitgelegen
En hij zei: Die vent heet keeper en dat mot
Wie de voetbal in het net schopt heb een goaltje
En wie de meeste goaltjes krijgt die wint de pot
Een brok kifteling floot telkens op een fluitje
En dan riep hij hands, penalty of free kick
En dan moesten ze van voren af aan beginnen
Ik zeg: Waarom krijgt die druiloor niet de hik
Als hij nog eens roet in het eten durft te gooien
Dan maak ik ook hands, maar dan gaat het met geweld
Zal ik hem een penalty op z’n ogen geven
Dat zijn hele middenlinie d’r van smelt
Na een kwartiertje werd de wedstrijd reuze spannend
En de hele klit krioelde op de grond
Jan riep: Corner, dat is een doodschop om een hoekie
En toen kwam er een invalide van het front
Ik zeg: Tjesses Jan, er vallen toch geen dooien
Ik bedoel maar haast, het is zonde dat ik het zeg
Als het zo mot, zoek ik liever met z’n tweetjes
Wat verstrooiing op de Nieuwe Wandelweg
Iedere keer stormde een ploegie weer naar voren
En dan kreeg die bal een mep. Ik riep: Hij leit
Als de bal weer in het netje was gekieperd
Dan floot die lange en dan riepen ze: Off side
Jan die zei me dan: ’t Goaltje is niet geldig
En hij lag in het net, dat komt toch niet te pas
Toen zei Jan: Die spil die had niet maggen schieten
Omdat die in overspelpositie was
Ik hoorde niks meer als Hup Ajax of Hup Feyenoord
Om die scheidsrechter wier ik toch toen zo vals
Dat ik gooide een banaan vlak op zijn ponum
En viel huilende m’n bakker om zijn hals
Nou die smeedde gauw het ijzer toen het heet was
En hij gaf mij een verbouwereerde zoen
Ik weet heus niet wie de wedstrijd heeft gewonnen
Maar mijn Jantje is voor mij de kampioen
Naast zijn eigen theater trad hij buiten het seizoen ook op in het land. Maar optreden werd in die jaren steeds moeilijker. Louis had astma en dat heeft hem heel zijn leven parten gespeeld. Kort voor zijn dood werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Op 1 juli 1939 stierf hij aan een hartaanval. Hij werd in Driehuis-Westerveld gecremeerd. Zijn urn staat nog steeds bij het crematorium aan de Duin en Kruidbergweg in Driehuis.
Als u nog meer liedjes van Louis Davids wilt zien kijkt u dan eens bij het hoofdstuk “liedjes”.
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
(klik op figuren om ze te vergroten)
Antoon Manders (roepnaam Tom) werd op 23 oktober 1921 geboren in Den Haag. Na zijn middelbare school volgt hij een opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunst. Hij werd schilder en ontwerper van affiches en decors. Hij ontwierp vele decors voor theater en cabaretvoorstellingen. Carré behoort tot zijn vaste klantenkring. In de oorlog wordt hij in Duitsland als schilder te werk gesteld, maar hij weet al na een half jaar te ontkomen. Na de oorlog maakte hij weer affiches en decors voor onder andere voor Lou Bandy en Heintje Davids. Een regelmatig terugkomend figuur was een zwerver met een bolhoed en een snor.
In 1953 ging hij optreden voor het publiek. Voor horecaondernemer Carel Kamlag uit Amsterdam ontwierp hij de inrichting van het revuecafé Saint Germain de Prés dat lag aan het Rembrandtplein. Hij trad in deze club op met een streepjestrui, een pruik en een grote snor. Dit personage veranderde langzamerhand in de zwerver met bolhoed die hij vroeger vaak tekende, dus in de Dorus zoals we hem kennen. Hij werd met zijn optredens in Saint Germain de Pres een bekende figuur en de VARA televisie vroeg hem om voor hen te komen werken. Dat gebeurde ook en hij nam zijn Franse decor uit Saint Germain de Prés mee. Zo ontstond dezelfde Franse sfeer ook op televisie.
In 1956 begon hij nauw samen te werken met organist Cor Steyn. Ze traden op in het VARA radioprogramma “De showboat”. Uit deze samenwerking ontstond zijn eerste grote hit: “Twee Motten”.
Zeg meneer Steyn neem me niet kwalijk dat ik even onderbreek maar zou u mij misschien even op mijn rug willen krabbelen.
Zeg Dorus heb je nou niet iets beters voor me ?
Nee, nee, nee, nee, mot je even goed luisteren het is niet wat u denkt maar kijk even in mijn kraag hier moet je opletten.
Refrein:
Er wonen twee motten in mijn ouwe jas
En die twee motten die wonen er pas
Je raakt gewoon weg van je stuk
Als je dat ziet dat pril geluk
Hij vreet me hele jas kapot
Alleen voor haar die dot van een mot
Ik noem haar Charlotte en hem noem ik Bas
Die dotten van motten In me ouwe jas
Ik voelde me eerst een beetje belaagd
Ik dacht er is net of er wat aan me knaagt
Maar toen kreeg ik die gaten in de gaten
Ik dacht nog even hoe heb ik het nou
Maat toen begreep ik het al gauw
Ik zag twee motten in die gaten zitten praten.
Ik greep meteen naar de DTT
Maar daar verwoest je zo’n huwelijk mee
En besloot meteen ik zal dat echtpaar daar maar laten.
Refrein: Er wonen twee motten .
Ik ben een geboren eenzaam mens
Maar dat was me eigen wijze wens
Een echt verbond heb ik steeds kunnen verhinderen
En al zeggen me relaties tegen mij
Ach joh breng toch die jas naar de stomerij
Want dat vod begint al knapies te verminderen
Maar juist zo een vagebond als ik
Die komt pas reuze in zijn schik
Met zo een ouwe jas
Twee motten en die motten kinderen
Een familie motten
Woont er in mijn jas
Ik laat ze ravotten
Als een kleuterklas
Nou zitten ze boven in mijn kraag
En vreten zich een volle maag
Ze vreten me hele jas kapot
Om dat een mot toch leven mot
Die lieve Charlotte
En die mottige Bas
Die dotten van motten
Wonen in mijn jas
Ook op de televisie waren zijn shows een groot succes. Na de eerste hit volgden er nog veel zoals: Bij de marine
Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine, bij de marine
Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine moet je zijn
Het is gezond voor je lijf en je leden
Bij de marine is d’r niemand ontevreden
Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine, bij de marine
Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine moet je zijn
’s Ochtends krijg je scheepsbeschuit en een koppie thee op bed
Dan komt de eerste officier met ze vinger an ze pet
Hij zegt : “Meneer, ik stoor toch niet, hier is uw ochtendblad
Uw handdoek en uw stukkie zeep, nou ken U fijn in bad”
Je hebt een moeder en een vader aan hem (AHOY)
En hij besluit met zachte stem (AHOY)
Dan gaan we naar de fillem
In de kantine, in de kantine
Eten gevulde koeken, in de kantine moet je zijn
Dat is gezond voor je lijf en je leden
Bij de marine is er niemand ontevreden
Refrein Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine
’s Middags gaan we op de wal, dat doene we hand in hand
En worden prettig rondgeleid door de vrouw van de commandant
En niemand zit er krap bij kas, je krijgt honderd gulden mee
’t Mag allemaal in een dag op, zo geldt de wet der zee
Maar niemand wil d’r ’s avonds laat op de wal (AHOY)
Want dan begint pas goed het bal (AHOY)
En hij besluit met een vriendelijke snoet (AHOY)
Als hij tot slot het licht uitdoet (zo zoet)
En verder nog onder andere: De nachtwacht (ik ben de nachtwacht van het Rembrandtplein, maar niet van Rembrandt van Rijn), de crocus en de hyacint. Als ik wist dat je zou komen (had ik de loper uitgelegd, een potje thee gezet en de visite afgezegd) en Bolhoed (M’n bolhoed op me ene oor, zo slenter ik het leven door), Figaro (me mes me mes, waar laat ik nou me mes, niemand de deur uit, niemand de deur uit), De harmonie van Krommenie (de harremonie gaat nooit verlo-o-ren, de harremonie van Krommenie), Met zulke rozen (als op jouw wangen zou ik m’n kamer willen behangen), Hoestbui op vier wielen (In me hoestbui op vier wiele, rij ik daaglijks kielekiel door ’t verkeer).
Cor Steyn was ook aanwezig in zijn televisieprogramma’s. Rond 1962 kwam er een einde aan de samenwerking met Cor Steyn en ging Tom Manders zich meer op de film en televisie richten in plaats van de radio en televisie.
Herinnert u zich nog een drietal dat in de show mondharmonica speelde op borstels ? Dat was Dorus geflankeerd door Marius Monkau en Aart Brouwer, eerder waren dat Piet Hendriks en Wim Romein, later waren het Karel de Rooij en Peter de Jong (Mini & Maxi). Ze playbackten de nummers als het Hotcha Trio.
Door een mislukte poging om zelf producent en distributeur van Dorus-films te worden bouwt Manders grote schulden op.
Wel ontvangt Manders in 1967 op het televisiefestival van Montreux nog een Zilveren Roos voor een compilatie van zijn televisieprogramma’s.
In hetzelfde jaar opende hij een club in Rotterdam. Daar vonden de opnames plaats van het programma “Bij Dorus op schoot”. Legendarisch is het optreden van het kleine meisje Corrina van Konijnenburg met het liedje “Poessie mauw”. Ze kende het niet echt maar bleef minutenlang op allerlei manieren de woorden “poessie mauw”zingen. Corinna overleed overigens al op 37-jarige leeftijd in 2002.
(Corinne van Konijnenburg, klik op figuur om te vergroten)
In 1970 gaan de deuren van de club in Rotterdam al voorgoed op slot. Het gerucht gaat dat Dorus overspannen was geraakt. Hij blijft nog wel grammofoonplaten maken.
In 1971 kwam hij nog één keer zeer sterk terug op de televisie. Dorus deed bij Madamme Tussaud net of hij een wassen beeld was. De reacties van het publiek werden met de verborgen camera geregistreerd. In 1971 had hij ook nog een hit “In de hemel is geen bier”. In 1972 kreeg hij een auto-ongeluk en werd hij opgenomen in het ziekenhuis. Tijdens de verschillende onderzoeken werd bij hem kanker geconstateerd. Maar een aantal weken later, op 26 februari 1972 stierf hij aan een hartaanval.
Met dank aan Leen van Zwol voor de correcties en de aanvullingen
Luister en kijk naar Dorus
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.