(Klik op de figuren om ze te vergroten)
Lodewijk Ferdinand Dieben, zoals hij in werkelijkheid heette, werd op 19 april 1890 geboren in Den Haag als jongste van een gezin dat bestond uit vijf kinderen, waaronder zijn oudere broer Wil (geboren 5 april 1986). Het was een arbeidersgezin en ze woonden ook in een arbeidersbuurt in Den Haag. Na zijn lagere school tijd had hij aanvankelijk veel verschillende baantjes, zoals piccolo, huisbediende en straatzanger. In 1908 vervulde hij zijn dienstplicht bij de marine en bij de mobilisatie van 1914 werd hij weer opgeroepen voor de marine. Hij diende op de marinewerf in Amsterdam. Door zijn grappen en grollen was hij al snel populair bij zijn medemilitairen. Maar aan de militaire discipline had hij een broertje dood. Daarom werd hij in 1915 ongeschikt verklaard voor de militaire dienst.
Hij begon daarna op te treden als conferencier en liedjeszanger. Al gauw ging hij samenwerken met zijn broer Wil en ze traden op onder de naam “The Bandy Brothers”. (De naam Bandy was een verbastering van hun echte naam Dieben. Als je de lettergrepen omdraait krijg je Bendie en dat werd verengelst naar Bandy). Maar de karakters van de broers botsten heftig. Lou stond bekend als een moeilijk mens. En na een korte tijd gingen ze uit elkaar. Wil zette zijn carrière voort onder de naam Willy Derby en werd eveneens een gevierd artiest. Lou behield de naam Bandy en ging dus optreden als Lou Bandy.
In het beging verliep zijn carrière niet erg succesvol. Hij trad met kleine gezelschappen op voor de gemobiliseerde militairen.
Vanaf 1919 begon Bandy grammofoonplaten op te nemen en dat bleef hij zijn hele verdere carrière doen. Zijn kansen keerden toen hij de pianiste en danseres Mathilde Eugenie Else (roepnaam Eugenie, leefde van 1890 tot 1944) Küch ontmoette. Hij trouwde met haar in 1921 en deze Duitse officiersdochter leerde deze arbeiderszoon uit Den Haag de goede omgangsvormen en leerde hem ook beschaafd Nederlands spreken. Uit het huwelijk werd een dochter geboren. Door toedoen van Eugenie kwam hij terecht in de betere theaters en zij bezorgde hem ook zijn eerste contract. Bandy stond bepaald niet bekend als monogaam, maar Eugenie vergaf hem zijn slippertjes.
De liedjes die Bandy zong waren meestal van Ferry van Delden of Rido (alias van Philip Pinkhof). Soms troggelde hij ook voor een luttel bedrag teksten af van Haagse spiritusdrinkers waar hij dan zijn eigen naam onder zette.
In 1927 stond hij weer met zijn broer Willy Derby op het toneel. Ze hadden een eigen revue “Vergeet je me niet?”. Ze traden apart op, dus niet meer als duo. De revue was wel een groot succes in Den Haag maar in de rest van het land vond men de revue minder geslaagd.
Vanaf begin 30-tiger jaren werden er in Nederland geluidsfilms gemaakt. Lou Bandy trad in verschillende films op. De bekendste werd: “Het meisje met de blauwe hoed”. Het was een film gebaseerd op het boek “Het meisje met den blauwe hoed: roman uit het soldatenleven” van Johan Fabricius uit 1926. Het script was van Rudolph Meinert (tevens regisseur), Alex de Haas (tevens liedteksten) en Will Tuschinski (tevens producent). De muziek was van Rudolph Meinert en Max Tak. Bandy speelde in de film een dubbelrol: soldaat Toontje en zichzelf als de variété-artiest Lou Bandy. De bekendste liedjes die Bandy in de film zong zijn: “In de petoet” en “Vaste verkering is niets voor een soldaat”. Deze liedjes droegen in niet geringe mate bij aan het succes van de film. Deze liedjes werd ook door zijn broer Willy Derby op de grammofoonplaat gezet.
Van 1931 tot 1939 was Bandy verbonden aan de “Nationale Revue” van René Sleeswijk en Bob Peters. In die periode werden acht complete revueprogramma’s op het toneel gezet. En Bandy werd op den duur de grote publiekstrekker. De grappen tussen de liedjes door werden steeds belangrijker in zijn optredens. Hij improviseerde graag en wist daarmee de lachers in de zaal op zijn hand te krijgen. Daarbij schuwde hij ruw taalgebruik niet. Een mevrouw die te laat binnenkwam begroette hij met de volgende woorden: “Hé Marie, leuk dat je ook komt, Ik had je met kleren aan niet zo gauw herkend.” Het publiek vond het allemaal prachtig. Maar ook van een leuke stunt was hij niet vies. Om reclame te maken voor het programma “Vooruit met de geit” van 1936 wandelde hij met een geit door Den Haag. De revues brachten hem nationale roem en rijkdom. Hij trad op in een smetteloos wit kostuum altijd weer voorzien van zijn onafscheidelijke strohoed (waar ook zijn spiekbriefjes inzaten). En ook de liedjes sloegen aan. Wie kent niet meer het bekende: “Zoek de zon op” (1936) en “Schep vreugde in het leven” (1937). Dat waren tevens de titels van de betreffende revues.
In 1939 vertrok hij naar het pasgestarte revuegezelschap “Jong Nederland” van Louise Bouwmeester-Sandbergen. Ook hier had hij weer erg veel succes.
In 1941 nam Bandy zitting in een adviesraad voor de vakgroep Kleinkunst, die het departement voor Volksvoorlichting en Kunsten moest adviseren bij de oprichting van de Kultuurkamer. De Kultuurkamer werd een door de Duitsers ingesteld instituut. Als kunstenaar, schrijver of artiest moest men daar lid van worden om te mogen publiceren of op te treden. Het lidmaatschap was verboden voor joden. Later in de oorlog moest een orkest zelfs beschikken over een “goedgekeurd repertoire”. Het uitvoeren van Amerikaanse muziek werd daarmee verboden. Toch stond Bandy bekend als een anti-Duitse artiest. In 1942 werd hij bijna gearresteerd voor het zingen van een nationalistisch liedje en in 1943 werd hij gedetineerd in het gijzelaarskamp in Haaren (NB). Hij stortte geestelijk in en deed een zelfmoordpoging, waarna hij voor korte tijd opgenomen werd in een psychiatrische inrichting. Na zijn ontslag uit de psychiatrische inrichting werd hij vrijgelaten maar hij kreeg een verbod om op te treden. Door middel van een onderdanige brief aan de bezetter wist hij dit verbod ongedaan te maken. Maar al snel werd hij door zijn anti-Duitse uitspraken op het toneel op bevel van de Duitsers uitgeschreven bij de Kultuurkamer. Daardoor kon hij niet langer in het openbaar optreden. Het enige dat hij kon doen is optreden in besloten voorstellingen.
Beging februari 1944 overleed zijn vrouw Eugenie die al geruime tijd ziek was. Hij bleef alleen met zijn toen 16-jarige dochter Lous achter in zijn huis in Doorn waar hij sedert 1942 woonde.
Na de oorlog was het met de carrière van Bandy zo’n beetje over. Bij zijn eerste optreden na de Tweede Wereldoorlog in 1945 ontstond een rel. De Binnenlandse Strijdkrachten wilden hem, naar aanleiding van zijn betrokkenheid bij het oprichten van de Kultuurkamer en de brief die hij aan de Duitsers geschreven had om weer te mogen optreden, arresteren omdat hij met de vijand geheuld zou hebben. Vanaf het toneel riep Bandy theatraal: “Als ik iets misdaan heb, stenig mij dan!.” Het publiek applaudisseerde en de Binnenlandse Strijdkrachten vertrokken weer. De officier van de Binnenlandse Strijdkrachten verontschuldigende zich later schriftelijk voor dit voorval.
Maar Bandy was een dagje ouder geworden en zijn stem was wat achteruit gegaan. Hij kreeg geen hoofdrollen meer in de revues en moest daarom de kost verdienen met kleinere optredens. Nog eenmaal trad hij in 1947 op in de revue “Den Haag op stelten”, met onder andere Heintje Davids. Daarna trad hij alleen nog op in variétévoorstellingen, voorprogramma’s in de bioscoop en met verschillende kleine ensembles. In de vijftiger jaren was hij op de radio nog wel vaste gast in “De Bonte Dinsdagavondtrein” van de AVRO.
Dat hij graag jonge meisjes aan de haak sloeg was een publiek geheim. Al tijdens zijn huwelijk had hij verschillende malen een verhouding met jonge vrouwen. Dat ging natuurlijk zeker door na de dood van zijn vrouw Eugenie. Het ging hem het meest om het “veroveren” van jonge meisjes met de bedoeling dat ze dan met bewondering naar hem opkeken. Hoewel Bandy de naam had zuinig te zijn, spendeerde hij veel geld aan zijn vriendinnen. Het leidde nog tot twee kortstondige huwelijken. Op 27 juli 1948 trouwde hij op zijn 58-ste jaar met de toen 23-jarige Clasina (roepnaam Sinia, die leefde van 1925 tot 1975) Franke. Het huwelijk bleef kinderloos. Dit huwelijk hield slechts enkele maanden stand. Al op 9 maart 1949 werd de echtscheiding uitgesproken.
In 1950 ontmoette Bandy de 17-jarige Carla Jacoba (roepnaam Coba, die leefde van 1933 tot 1976) van den Hurk. Zij was een meisje van eenvoudige komaf en ze wilde aan het toneel. Bandy haalde haar in huis om haar op te leiden. Dit leidde echter op den duur tot meer dan een normale leermeester/leerling verhouding. En op 15 augustus 1952 trouwde de 62-jarige Bandy met dit meisje van toen 19 jaar. Bandy kocht het hotel “Lion d’Or” in Haarlem. Zij traden daar op met en nog andere artiesten. Dit werd echter geen succes en in 1958 werd het hotel weer verkocht en gingen Bandy en Carla op een flat in Zandvoort wonen. Bandy had nooit een volwassen verhouding met een vrouw kunnen onderhouden. De verhouding met Carla was er een als van Professor Higgins met Eliza Doolittle uit My Fair Lady. Toen Carla steeds volwassener en onafhankelijker van hem werd kon Bandy daar niet mee omgaan. Het leidde tot steeds meer ruzies en op 16 april 1958 (drie dagen voordat Bandy 68 jaar werd) scheidden ze. Bandy die zich door haar verlaten en eenzaam voelde werd ging er geestelijk aan onderdoor en werd een tijd lang opgenomen in de psychiatrische Valeriuskliniek in Amsterdam. Op 24 juni 1959 pleegde hij in Zandvoort zelfmoord. Hij is 69 jaar oud geworden.
Zijn bekendste liedjes zijn: “Het graf van den onbekenden soldaat, “Zwervers Kerstnacht” en “Overschotje”, “Zoek de zon op” *), “Schep vreugde in ’t leven” *), “Al in de petoet”, “Vaste verkering is niets voor een soldaat” *), “Louise zit niet op je nagels te bijten” *) en “Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan”.
*) De teksten van deze liedjes vindt u bij de rubriek Liedjes onder de kop “Liedjes uit (groot)moeders tijd.
Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan
Er was in ’t militaire kamp
Een grote consternatie
Niet meer of minder dan een ramp
Bedreigde onze natie
De erwtensoep was zwaar mislukt
En iedereen vroeg bedrukt
Refrein:
Wie ! Wie ! Wie !
Wie ! Wie ! Wie !
Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan
Wie heeft dat gedaan
Wie heeft dat gedaan
De hele compagnie die heeft het eten laten staan
Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan
De korporaal zei: Eerst proef ik
‘k Geloof dat jullie dazen
Hij kreeg de hik en liet van schrik
Gauw voor de dokter blazen
Tot de sergeant kwam van de week
Die vroeg als krijt zo bleek
Refrein
En de sergeant-majoor was kwaad
Hij liep rood aan van woede
Zijn snor stond stijf als prikkeldraad
Het sein: Weest op uw hoede
Hij knarste eerst een tandenknars
En bulderde toen bars
Refrein
De luitenant, geaffecteerd
Zei: Wie maakt hier nu mopjes
Ik heb de soep geïnspecteerd
Ze smaakt naar Haagse Hopjes
Geeft acht… rechts richten… kom nu lui
Wie tapte deze ui
Refrein
De kapitein, die plots gewekt
Door deze soep-affaire
Een nieuwe krachtterm had ontdekt
Gaf daarvan de première
Knots knald’rement ! zo riep hij luid
Wie haalt hier zoiets uit
Refrein
Tenslotte kwam de kolonel
Correct en afgemeten
Zei: Strafmarcheren, ’t hele stel
Ik ga in ’t Zwaantje eten
En sjokkende de heide door
Zong de compie in koor
Refrein
(Klik op de figuren om ze te vergroten)
Jean Louis Pisuisse werd op 6 september 1880 in Vlissingen geboren als jongste van zes kinderen. Hij was de enige zoon. Zijn vader was inspecteur van het loodswezen. Zijn Franse naam en voornamen had hij te danken aan zijn Franse voorouders.
Na zijn lagere school tijd ging hij naar de HBS in Middelburg. Aanvankelijk dacht hij erover om onderwijzer te worden. De opleiding beviel hem echter niet en hij besloot toen om journalist te worden. Via een oom kwam hij terecht bij de Middelburgsche Courant. Daar schreef hij zijn eerste artikelen. Toen hij echter 20 jaar oud was wilde hij wat meer van de wereld zien en hij vertok naar Amsterdam om daar verslaggever te worden bij de Amsterdamsche Courant. Later ging hij werken bij het Algemeen Handelsblad.
Op 5 mei 1903, hij was toen 22 jaar oud, trouwde hij met Jacoba (roepnaam Coba) Smit (leefde van 1877 tot 1933) en vertrok hij met zijn vrouw naar Londen als correspondent van het Algemeen Handelsblad. In 1904 werd daar hun zoon Jacques geboren (leefde tot 1973) en in 1905 hun dochter Eline (leefde tot 1949).
In 1906 keerde het gezin terug naar Nederland en vestigde zich in Amsterdam.
In 1907 maakte hij, samen met collega Max Blokzijl, in opdracht van het Algemeen Handelsblad, een tournee door het land. Ze waren verkleed als Italiaanse straatzangers en zongen liedjes waarbij ze zichzelf begeleidden op de door hun meegenomen instrumenten. Naast onder andere volksliederen brachten ze ook door Pisuisse zelf geschreven nummers ten gehore. Over wat zij tijdens deze tournee meemaakten werd door hen dagelijks verslag gedaan in het Algemeen Handelsblad. Deze verslagen verschenen later in een bundel onder de titel “Avonturen als straatmuzikant”. Wat als een soort grap begonnen was liep echter een beetje uit de hand. Ze hadden namelijk zo’n succes dat ze in theaters gingen optreden.
Samen met een aantal anderen zetten ze een programma in elkaar waarmee ze eerst in Amsterdam en daarna in het hele land optraden.
Vanaf 1908 tot 1911 maakten de heren verschillende reizen door Europa en het Verre Oosten. Ze traden op met een internationaal repertoire. De optredens waren zeer succesvol en leverden Pisuisse internationale bekendheid op. Met het grootste gemak zong en sprak Pisuisse verschillende talen.
In Parijs leerde Pisuisse het toen nog nieuwe “Cabaret Artistique” kennen. Dat was cabaret waarbij de artiesten optraden in kleine kroegen. En daar werd Pisuisse door gegrepen. De term “chanson” vertaalde hij in “levenslied” en van “Cabaret Artistique” maakte hij “Intieme Kleinkunst”. Pisuisse besloot om voortaan in zijn optredens de richting van de “Intieme Kleinkunst” te volgen. Hij was hevig gecharmeerd geraakt van het Franse chanson en van Frankrijk. In 1910 schreef hij het bekende liedje: “De Franse gouvernante”.
Intussen had Pisuisse zijn baan als journalist opgegeven om zich volledig met het optreden te kunnen bezighouden. Hij richtte het gezelschap “De Kattebel” op.
In het midden Fie Carelsen
Tijdens een reis in 1909 naar het vroegere Nederlands-Indië ontmoette hij in Soerabaja de toen nog zeer jonge actrice Fie Carelsen (echte naam Sophia de Jong die leefde van 5 april 1890 tot 21 juli 1975). Pisuisse en Carelsen werden smoorverliefd op elkaar en Pisuisse nam haar op in zijn gezelschap.
In 1912 begon Pisuisse in samenwerking met de impresario Max van Gelder met een hoogstaande cabaretprogramma’s in het Scheveningse Kurhaus. En op 23 augustus 1912 scheidde Pisuisse van zijn vrouw Coba Smit om een jaar later op 14 augustus 1913 te trouwen met Fie Carelsen. Het huwelijk met Carelsen bleef kinderloos.
Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 stopte hij tijdelijk met het geven van voorstellingen. Max Blokzijl werd opgeroepen voor militaire dienst en zelf werd hij een tijdlang oorlogscorrespondent voor het Algemeen Handelsblad.
Max Blokzijl is later niet meer teruggekeerd in het gezelschap van Pisuisse. In 1917 werd Blokzijl oorlogscorrespondent bij het Algemeen Handelsblad. En na de Eerste Wereldoorlog werd hij correspondent in Berlijn. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Blokzijl in 1941 hoofd van de afdeling “Perswezen” van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten, dat volledig onder controle stond van de Duitsers. In 1942 werd hij zelfs leider van het “Persgilde”. Bij het Nederlandse publiek werd Max Blokzijl toen vooral bekend door en berucht om zijn wekelijkse radiopraatje. In “Brandende kwesties” nam Blokzijl uitgesproken nazistische standpunten in. Hij werd het symbool van landverraad en collaboratie. De radio-uitzendingen waren bedoeld om het geestelijke verzet van de Nederlandse bevolking te breken. Na de oorlog werd Max Blokzijl door een Bijzonder Gerechtshof ter dood veroordeeld. Het over Max Blokzijl uitgesproken doodvonnis was het eerste civiele doodvonnis. Op 10 maart 1946 werd het doodvonnis met de kogel voltrokken.
Vanaf 1915 ging Pisuisse met Fie Carelsen optreden voor de soldaten en zij brachten met groot succes de eerste liedjes van de hand van Dirk Witte (die leefde van 1885 tot 1932). De bekendste liedjes die uit deze samenwerking voortvloeiden waren “Het meisje van de zangvereniging” uit 1914 en “Mensch durf te leven” uit 1918.
Fie Carelsen voelde zich toch meer aangetrokken door het grote toneel. Ze werd een gevierd actrice en Pisuisse moest daarom anderen aantrekken voor zijn gezelschap. Dat bleken achteraf niet de minsten te zijn. Zo contracteerde hij onder anderen: Willy Corsari, Koos en Césarine Speenhof, Louis Davids en zijn vrouw Margie Morris en het door hem geformeerde duo (Herman) Tholen en (Albert) Van Lier.
Omdat zowel Jean-Louis Pisuisse als Fie Carelsen elk hun eigen succesvolle carrière hadden groeiden ze langzaam uit elkaar.
Een goede vervangster voor Fie Carelsen was overigens maar moeilijk te vinden. Maar in 1919 zat Pisuisse toevallig in een Roosendaal’s café waar het Belgische zangeresje Jenny Gilliams (als Joanna Jacoba Gilliams geboren op 3 mei 1892) optrad. Zij was aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, zoals veel Belgen, met haar man Freddy Elbers (waarmee ze in 1912 getrouwd was) naar Nederland gevlucht. In België speelden ze al als amateurs, samen met haar broer Frans en diens vrouw Francien, op bruiloften en partijen. Toen ook Frans en Francien naar Nederland kwamen vormden ze met zijn vieren een cabaretgezelschap. In 1916 kregen Freddy en Jenny een zoon, Freddy, en kwam er een eind aan de samenwerking. De familie vertrok naar Amsterdam waar Freddy zijn oude beroep van kapper weer oppakte en Jenny werd aangenomen bij het gezelschap van Max van Gelder. Omdat Freddy aan het eind van de Eerste Wereldoorlog weer naar België terugging en Jenny niet meewilde, ging het echtpaar uit elkaar. Het zoontje bleef bij Jenny wonen en zij ging door met haar optredens.
En in dat Roosendaalse café waar ze optrad was Pisuisse zeer van haar onder de indruk. Dat gold zowel voor haar talent als haar uiterlijke verschijning. Hij vroeg of ze bij hem in de groep wilde komen werken en zij stemde toe. Op 27 april 1919 was haar eerste optreden in het gezelschap van Pisuisse. Ze opende de avond met het zingen van Vlaamse Liedjes.
In het midden Jenny Gilliams, eachts Jean-Louis Pisuisse
De samenwerking tussen Pisuisse en Gilliams bleef echter niet tot het zakelijke beperkt en Jenny Gilliams werd zwanger. Pisuisse was echter nog getrouwd met Fie Carelsen. Door de zwangerschap van Jenny kwam Carelsen achter hun verhouding. Ze ging bij Pisuisse weg maar wilde niet van hem scheiden. Het was voor Pisuisse dus onmogelijk om op dat moment met Jenny te trouwen. Op 31 maart 1920 werd hun dochtertje Jeanne-Louise Wilhelmina (roepnaam Jenneke, later Jenny) geboren. Omdat Pisuisse toch ook nog steeds veel om Fie Carelsen gaf en dat was zeker wederzijds, leidde dat tot veel spanningen binnen hun relatie. Uiteindelijk stemde Fie Carelsen toch in met een scheiding (echter met de aantekening “tijdelijk ontbonden”) die op 14 november 1925 werd uitgesproken.
Het gaf geen rust in de verhouding tussen Jean-Louis Pisuisse en Jenny Gilliams. Jenny begon een verhouding Tjakko Kuiper, een jonge medewerker van het gezelschap. Uiteindelijk leek ze toch voor Pisuisse te kiezen en ze trouwden op 16 juli 1927. Jenny ging echter ook na haar huwelijk door met haar verhouding met Tjakko, waarop Pisuisse Tjakko Kuipers ontsloeg. Toen Jenny echter aan Tjakko aangaf dat ze een einde hun relatie wilde maken en uiteindelijk voor haar man gekozen had, kon Tjakko dit niet verkroppen. Op 26 november 1927 schoot hij haar neer op het Rembrandt plein in Amsterdam. Met dezelfde kogel doodde hij echter ook Jean-Louis Pisuisse. Daarna sloeg hij de hand aan zichzelf. Een echte “crime passionel” dus.
De kisten van Jean-Louis Pisuisse en Jenny Gilliams werden geplaatst in de Kleine Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam. Na de begrafenisdienst reed de begrafenisstoet, die begeleid werd door hun familie en vrienden, stapvoets door Amsterdam. Onder grote belangstelling werden ze in één graf begraven op de begraafplaats “Oud Eik en Duinen” in Den Haag.
Omdat de familie Pisuisse en Gilliams grote meningsverschillen hadden, werd de kist van Jenny op 27 maart 1928 uit het graf gehaald en in een graf naast dat van Pisuisse herbegraven.
Fie Carelsen
Fie Carelsen verwierf de eigendomsrechten van het graf van Pisuisse. In haar testament had ze laten opnemen dat ze in het graf van Pisuisse begraven wilde worden. En dat gebeurde ook na haar dood van 21 juli 1975.
In 1979 werd over het drama Pisuisse nog het toneelstuk “Mensch durf te leven” opgevoerd dat geschreven was door Gerben Hellinga en waarin Jules Croiset de hoofdrol speelde.
Jean-Louis Pisuisse kan beschouwd worden als de grondlegger van de Nederlandse kleinkunst.
Mensch durf te leven (Tekst en muziek: Dirk Witte)
Je leeft maar heel kort, maar een enkele keer
En als je straks anders wilt kun je niet meer
Mensch, durf te leven
Vraag niet elke dag van je korte bestaan
Hoe hebben m’n pa en m’n grootpa gedaan
Hoe doet er m’n neef en hoe doet er m’n vrind
En wie weet, hoe of dat nou m’n buurman weer vindt
En wat heeft “Het Fatsoen” voorgeschreven
Mensch, durf te leven
De mensen bepalen de kleur van je das
De vorm van je hoed, en de snit van je jas
En van je leven
Ze wijzen de paadjes waarlangs je mag gaan
En roepen “O foei” als je even blijft staan
Ze kiezen je toekomst en kiezen je werk
Ze zoeken een kroeg voor je uit en een kerk
En wat j’aan de armen moet geven
Mensch, is dat leven
De mensen, ze schrijven je leefregels voor
Ze geven je raad en ze roepen in koor
Zo moet je leven
Met die mag je omgaan, maar die is te min
Met die moet je trouwen al heb je geen zin
En daar moet je wonen, dat eist je fatsoen
En je wordt genegeerd als je ’t anders zou doen
Alsof je iets ergs had misdreven
Mensch, is dat leven
Het leven is heerlijk, het leven is mooi
Maar vlieg uit in de lucht, en kruip niet in een kooi
Mensch, durf te leven
Je kop in de hoogte, je neus in de wind
En lap aan je laars hoe een ander het vindt
Hou een hart vol van warmte en van liefde in je borst
Maar wees op je vierkante meter een vorst
Wat je zoekt kan geen ander je geven
Mensch, durf te leven
De tekst van de liedjes: “De Franse gouvernante” en “Het meisje van de zangvereniging” vindt u bij de rubriek “Liedjes” onder de kop “Liedjes uit (groot)moeders tijd”.
(Klik op de afbeeldingen van deze pagina om te vergroten)
Abraham Polak (roepnaam Bram), zoals zijn echte naam was, werd op 26 juni 1914 geboren in Haarlem. Zijn vader was leraar Duits. Zijn ouders waren niet gelovig en hielden er Liberale opvattingen op na. Verder hadden zijn ouders grote culturele belangstelling. Bram had een zusje dat acht jaar jonger was.
Omdat zijn vader een aanstelling als leraar Duits kreeg op het Gymnasium Haganum in Den Haag, verhuisde het gezin in 1917 naar die stad. Bram volgde zijn middelbare schoolopleiding aan het Gymnasium waar zijn vader les gaf. Omdat zijn ouders vaak theaters bezochten kreeg Bram zijn liefde voor het toneel met de paplepel ingegoten. Maar toen hij na het afronden van zijn middelbare schoolopleiding in 1932 acteur wilde worden waren zijn ouders daar toch erg op tegen. Daarom ging Bram Rechten studeren aan de Universiteit van Leiden. Dat hield hij vol tot aan zijn Kandidaatsexamen, maar toen brak hij zijn studie af. Hij wilde toch acteur worden en deed toelatingsexamen voor de toneelschool, maar hij werd afgewezen. Toch liet hij zich niet uit het veld slaan en, nadat hij eigenlijk maar een paar privé-lessen gekregen had van de actrice Alida Tartaud-Klein, meldde hij zich in 1935 aan bij het Vereenigd Rotterdams-Hofstad Tooneel onder de artiestennaam Alexander Pola. Hij dacht dat die naam beter op een affiche zou staan dan de naam Bram Polak. Hij werd aangenomen en speelde gedurende drie seizoenen kleine figurantenrollen.
In 1938 verhuisde hij naar het Residentie Tooneel in Den Haag. Ook hier kreeg hij maar kleine rolletjes. Dat vond hij niet erg want hij voelde zich toch toneelspeler. Omdat hij geestig en gevat was in gezelschap vond hij al snel aansluiting bij een vrolijke vriendenkring van jonge toneeltalenten als Caro van Eyck en Paul Steenbergen, journalisten als Simon Carmiggelt en gelijkgestemde schrijvers en schilders. Toen Alexander Pola al lang bekend was door onder andere “Farce Majeure” wijdde Simon Carmiggelt in 1970 zijn Kronkel in Het Parool met de titel “Farce” aan Alexander Pola. Carmiggelt schreef over die periode: “Ik was in het vooroorlogse Den Haag een aankomend verslaggever en hij een aankomend acteur. Hij werkte, voor een minuscule wedde, bij Cor van der Lugt Melsert en mocht, zoals de toneelterm luidt, een brief opbrengen. In één stuk was zijn aandeel zo gering dat hij, als het in Den Haag werd opgevoerd, per tram naar de schouwburg ging en een driekwartier geldig overstapje kocht, omdat hij wist dat hij op dat kaartje weer naar huis kon. Het stuk heette “Nora”. Annie van Ees speelde er de titelrol in. Als om acht uur het doek opging, moest hij tegen haar zeggen: “Dat is dan vijf kronen, mevrouw.” Zij antwoordde: “Asjeblieft. Hou de rest maar.” Dan kon hij voorgoed af want verder kwam hij in het stuk niet voor.”
In de meidagen van 1940 werd Pola gemobiliseerd en na het begin van de Duitse bezetting ging hij weer aan het werk.
Op 23 april 1941 trouwde hij met Henriëtte Francisca Ernestina Lijnkamp (artiestennaam Lily van Haghe). Zij was in die tijd een bekend toneelspeelster en zij gaf les in spraak en declamatie. Het huwelijk bleef kinderloos.
Op aandrang van de Duitse bezetter werden joden ontslagen uit hun functies en werd de jood Pola(k) ontslagen bij het Residentie Tooneel. Nadat hij om aan de kost te komen nog zeven maanden als huisknecht had gewerkt vond hij het te onveilig worden en dook hij onder. Hij verbleef gedurende de rest van de oorlog op verschillende onderduikadressen en wist in 1944 met vervalste papieren naar het toen al bevrijde Noord-Brabant te ontkomen. Hij vluchtte verder naar Parijs waar hij ging werken bij de repatriëringsdienst. Aan het einde van 1945 keerde hij naar Nederland terug. Zijn ouders en zuster, die via Barneveld en Westerbork eind 1944 naar het concentratiekamp Theresienstadt waren gedeporteerd, hadden de oorlog overleefd.
Na zijn terugkeer in Nederland bleek het echter niet mee te vallen om weer werk als acteur te krijgen. Door bemiddeling van oud collega Herbert Perquin, die hij nog uit de tijd van het Residentie Tooneel in Den Haag kende, kwam Pola terecht bij de hoorspelafdeling van de radio. Hij begon al snel de teksten die hij moest uitspreken te herschrijven. En het duurde niet lang of men vroeg hem om de hele scripts van een hoorspel te herschrijven. Vanaf 1946 speelde hij daarnaast ook nog in het radiofeuilleton “Buffalo Bill” van cabarettier en auteur Jan de Cler.
In 1947 wilde de KRO beginnen met een nieuw amusementsprogramma op de radio. Het drietal Alexander Pola, Jan de Cler en Dico van de Meer bedachten toen het programma “Negen heit de klok”. Het was een programma met veel liedjes en sketches die opgevoerd werden voor een zaal vol publiek. Jan de Cler en Alexander Pola vormden het komische duo Dip en Dop, dat met teksten uitgesproken met kinderstemmen op satirische wijze inhaakte op de actualiteit. Pola en De Cler schreven ook de teksten voor de rest van het programma. “Negen heit de klok” werd iedere zaterdag uitgezonden en bestond een jaar of zeven. Het programma werd ook nog korte tijd op televisie uitgezonden.
De Cler en Pola schreven ook samen teksten voor de KRO andere radioprogramma’s en later ook voor televisieprogramma’s. De Cler werd hoofd amusement werd bij de KRO, maar Pola bleef als free-lancer aan de KRO verbonden.
Pola werkte echter ook voor alle andere omroepen en schreef voor bladen als de VARA-gids en Elsevier’s Weekblad.
In de eerste jaren van 1948 tot 1951 had Pola nog een eigen cabaretgroepje waarmee hij in de zomermaanden optrad als aanvulling op zijn inkomsten. Pola werd verliefd op de cabaretière Katja Berndsen (officiele naam Katharina Johanna Berndsen) die in dit gezelschap optrad. Hij verliet zijn vrouw en trouwde met haar op 1 september 1954. En hij verhuisde van Den Haag naar Amsterdam. Uit het huwelijk werd één dochter geboren, namelijk Clairy Polak, momenteel een van de presentatoren van de televisierubriek Nova.
Vanaf 1960 trad Pola op de televisie op in actualiteitenrubriek van de NCRV, “Attentie”, Maandelijks behandelde hij de actualiteit op rijm, waarbij Eppo Doeve als sneltekenaar optrad om de tekst te illustreren.
Lange tijd trad hij niet meer op, maar schreef teksten voor derden. Zijn teksten kenmerkten zich door soms grimmige spot maar met een milde ondertoon. Maar in September 1966 vroeg Dick van Bommel, hoofd gevarieerde programma’s van de NCRV, om toe te treden tot het collectief dat een relativerend amusementsprogramma moest bedenken. Naast Pola zaten in dit collectief Fred Benavente, de opkomende ster Ted de Braak en twee aanstormende talenten Jan Fillekers en Henk van der Horst. Zij bedachten “Farce Majeure”. Het team begaf zich op straat onder de mensen met de “Farce Majeure kar”. Er werden talloze sketches opgevoerd, persiflages en liedjes gezongen op de muziek van Harry Bannink. Bekend werd het liedje “Dat is uit het leven gegrepen”. Het refrein luidt:
Ja, dat is uit het leven gegrepen
Ja, dat is uit het leven een greep
Het geluk is altijd met de lepen
Ja, daar zit ‘m nou net nou de kneep
Hatsjee !!!!
Bij de liedjes die ze zongen werden tekeningen vertoond. Ook mocht het publiek de artiesten vragen stellen (“Kan ie maatje”). Die werden dan door hen beantwoord. De vragen gingen als volgt (1974):
“Geacht Farce Forum, verwacht u dat het voetbal nog ruwer zal worden?”
Antwoord: “Jazeker, het totoformulier wordt niet voor niets met kruisjes ingevuld.”
Eén van de liedjes werd een hit en haalde zelfs de wereldpers: “Kiele kiele Koeweit”. In de winter van 1973 op 1974, ten tijde van de oliecrisis, maakte Farce Majeure een carnavalsliedje waarvan zij, gekleed in Arabische gewaden, het eerste exemplaar aanboden aan de consul van Koeweit in Nederland, de heer Rabbani. Het kwam de sjeiks ter ore en die riepen de Nederlandse zaakgelastigde op het matje.
Refrein:
Koeweit, Koeweit, Koeweit
Kiele kiele Koeweit
Kiele kiele hopsasa
Koeweit, Koeweit, Koeweit
Kiele kiele Koeweit
Kiele kiele hopsasa
Op ’t carnaval geen centje pijn
Kun je nog volop in de olie zijn
Word je voor de lol geflest
Het Arabier is er weer best
Plak je zorgen naast je neer
Dat beziene, ziene we, ziene we, ziene we
Morgen dan wel weer, hey
Refrein (2x)
Op ’t carnaval wel wis en drie
Barst een mens van energie
Hoe zo’n Sjeik ook zeikt (pardon)
’t Pils komt toch nooit op de bon
Al stijgen prijzen al maar meer
Dat beziene, ziene we, ziene we, ziene we
Morgen dan wel weer, hey
Refrein (6x)
In april 1976, na bijna a tien jaar, stopte het Farce Majeure team om zich met andere programmas te gaan bezig houden. In 1983 pakten ze de draad weer op. Het vertrek van Ted de Braak werd opgevangen door vele gastspelers waaronder Anne Wil Blankers, Willem Nijholt, Willeke Alberti en Gerard Cox. In 1986 kwam het definitieve afscheid van Farce Majeure.
(Sesamplein, letterwinkel)
In 1974 maakten de VARA en de NOS een proefprogramma voor kleine kinderen, gebaseerd op het Amerikanse “Sesame Street” onder de naam “Sesamplein”. Naast nagesynchroniseerde Amerikaanse items (o.a. Bert en Ernie met de stemmen van Frans van Dusschoten en Ger Smit), bestond het Nederlandse aandeel uit een wandeling van twee volwassenen en een meisje door de “Sesamplein”-buurt. Daarbij bezochten ze onder andere het winkeltje van meneer Brouwer. De winkelier werd gespeeld door Alexander Pola en hij was daarmee een “Sien-avant-la-Lettre”. Op zondag 4 januari 1976 begonnen de eerste echte uitzendingen onder de naam “Sesamstraat”. Daaraan deed Alexander Pola niet meer mee.
Door zijn optreden op televisie speelde Alexander Pola nog in een aantal films:
· “De dwaze lotgevallen van Sherlock Jones”, van Nikolaï van der Heyde (1975)
· “Peter en de vliegende autobus”, van Karst van der Meulen (1976)
· “Martijn en de magiër”, van Karst van der Meulen (1979)
In 1975 werd hij door de VARA gevraagd om samen met acteur/schrijver Chiem van Houweninge een komedieserie voor de televisie te schrijven. Het resulteerde in de serie “Ieder zijn deel” die liep van 1976 tot 1978. Het ging over de indertijd modieuze trek van stedelingen naar boerderijtjes in de provincie. In 1979 volgde “Cassata”, met Ton van Duinhoven als Italiaanse ijssalonbeheerder.
In 1978 werd bij de vrouw van Pola kanker geconstateerd. Jarenlang vocht ze tegen deze ziekte, maar in 1982 overleed ze aan de gevolgen van deze ziekte..
In 1980 kwamen Pola en Chiem van Houweninge en diens vrouw Marina met de zeer succesvolle serie “Zeg ‘ns Aaa”. De serie bleef op de buis tot 1993. Het ging over het huishouden van een dochtersechtpaar. Een belangrijke rol speelde ook hun huishoudster Mien Dobbelsteen (“Met de assistente van dokter Van der Ploe-oe-oeg”), gespeeld door Carry Tefsen. In de serie werden ook controversiële onderwerpen aan de orde gesteld, zoals een lesbische relatie en een romance tussen blank en zwart. “Zeg ‘ns Aaa” was een van de langstlopende komedies op de Nederlandse televisie. Er werden maar liefst 212 afleveringen van gemaakt. In 1984 won de serie de Gouden Televisierring voor het beste televisieprogramma van dat jaar. Van september 2003 tot en met november 2004 was “Zeg ‘ns Aaa” als toneelstuk te zien in de Nederlandse theaters.
Bekijk de eerste aflevering van Zeg ‘ns Aaa op YouTube:
Vanaf maart 1991 schreven Pola en Van Houweninge ook de serie “Oppassen”. Dit ging over twee opa’s met tegenstrijdige karakters die samen woonden met hun kinderen en die de zorg voor hun kleinkinderen overnamen van hun vaak uithuizige kinderen. Ook dit werd een succes.
Bekijk hier de eerste aflevering:
Al snel na het begin van de serie echter moest Alexander Pola om gezondheidsredenen stoppen met zijn werk. Ook bij hem werd kanker geconstateerd en aan de gevolgen daarvan overleed hij op 78-jarige leeftijd in Amsterdam op 12 oktober 1992.
Alexander Pola’s werk bestond vooral uit spitsvondige teksten die dicht bij de actualiteit van dat moment stonden. Daarom is zijn werk veelal gedateerd. Vanaf eind zestiger jaren getuigde zijn werk steeds openlijker van zijn zorg over het oorlogsgeweld in de wereld en het milieu (aan het slot van veel uitzending van Farce Majeure sprak Pola: “Morgen zullen water en lucht nog ernstiger verontreinigd zijn dan vandaag.”). Een tweetal liedjes zijn ook nu nog bekend, zijn carnavalshit “Kiele Kiele Koeweit” uit 1974 en het lied “Dat is uit het leven gegrepen” dat ook nu nog gezongen wordt op bruiloften en partijen.
Een aantal citaten Alexander Pola:
· Het nadeel van deeltijdse arbeid is natuurlijk wél, dat één verloren arbeidsplaats dan twee werklozen oplevert.
· Iedereen is slechts onmisbaar tot hij door een beter iemand wordt vervangen.
· Als je geen eerbied kunt opbrengen voor de ouderdom, koester dan tenminste minachting voor de jeugd.
· Waar er twee trouwen hebben er twee schuld.
· Wie de eindjes aan elkaar wil knopen, moet voortdurend in touw zijn.
· Het geheim van het handhaven van een succes berust vaak op het succes van het handhaven van een geheim.
· Een compromis is de eerlijkste manier om iedereen ontevreden te stellen.
· Behalve tóch al levensgevaarlijk blijkt kernenergie tot overmaat van ramp ook nog rechts te zijn.
· Het tegenovergestelde van hoop is niet wanhoop maar ervaring.
· Zowel in het huwelijk als in de wiskunde kan men een verhouding voorstellen als een breuk.
· De aandeelhouder wint.
· Gooi gerust af en toe het badwater weg, er zit niet altijd een kind in.
· Gelijk hebben is het voorrecht van de jeugd. Gelijk krijgen is de troost van de ouderdom.
(Klik op de afbeelding om te vergroten)
Gabri de Wagt werd op 18 maart 1921 geboren in het Groningse Noordwolde. Na zijn middelbare school tijd (hij deed wat toen nog de ULO heette) trad hij in dienst bij Philips in Eindhoven in een administratieve functie. Hij schreef veel verhalen die hij aan de baas van de afdeling Voorlichting, Landré, liet lezen. En die gaf hem op zijn beurt weer onderwerpen waarover hij moest schrijven. Daardoor kwam hij in 1944, het zuiden van Nederland was toen al bevrijd, te werken bij het radiostation “Herrijzend Nederland”. Bij Philips hadden ze tijdens de Tweede Wereldoorlog in het diepste geheim een radiozender gebouwd met het doel om direct met radio-uitzendingen te beginnen zodra Eindhoven bevrijd was. Dit radiostation maakte op 3 oktober 1944 haar eerste uitzending. Het was een zender die niet al te uitbundige muziek uitzond met elf maal per dag een nieuwsuitzending waarvoor De Wagt de teksten schreef. De uitzendingen begonnen altijd met: “Hier is Herrijzend Nederland, de zender op vrije Nederlandse bodem.”
Toen ook de rest van Nederland bevrijd was besloot de toenmalige regering Schermerhorn-Drees in juli 1945 tot de oprichting van de “Stichting Radio Nederland in den Overgangstijd”. Er zouden geen aparte omroepen meer uitzenden. De stichting zou zowel alle binnenlandse uitzendingen verzorgen, maar ook de programma’s van de wereldomroep. Dat paste geheel in de tijdgeest van toen om de verzuiling tegen te gaan en er samen de schouders onder te zetten. Alle omroeporganisaties waren bij de stichting ondergebracht. Maar de omroepen protesteerden hier heftig tegen.
Radio Herrijzend Nederland bleef nog uitzenden tot januari 1946. Daarna werden de radio-uitzendingen weer vanuit Hilversum verzorgd.
De Wagt ging in 1946 vervolgens bij de VARA werken die ook onder de Stichting Radio Nederland in den Overgangstijd viel. En in 1947 mochten, na veel druk op de politiek, de afzonderlijke omroepen weer de uitzendingen verzorgen.
Bij de VARA werd Gabri de Wagt programmamaker. Begin vijftiger jaren genoot hij grote populariteit bij de jeugd met de programma’s “De Groene Kalebas”en “Om en nabij de Twintig”. In deze programma’s interviewde De Wagt onder andere sporthelden en schrijvers. Verder schreef hij een aantal hoorspelen.
Vanaf 1955 maakte hij live reportages waarbij hij met een reportagewagen het land in ging (draagbare bandrecorders had je toen nog niet). Hij schuwde daarbij geen enkel onderwerp. Zo behandelde hij onder andere onderwerpen over homoseksualiteit, kwakzalverij en echtscheiding. En dat mag zeker voor die tijd baanbrekend genoemd worden.
Voor de militairen maakte hij het programma “Sergeant ze gooien met stenen”, waarbij hij telkens op bezoek ging bij een kazerne. Daar interviewde hij de soldaten en in het programma traden cabaretartiesten op.
Het bekendst werd hij met het satirische actualiteitenprogramma Marimba. Het programma had nogal veel kritiek op de werkwijze van de pers en dat riep bij verschillende kranten heftige reacties op.
Vanaf 1964 werkte hij, naast zijn radiowerk, ook voor de VARA televisie. Daar maakte hij een aantal reportages over verschillende onderwerpen.
In 1969 werd De Wagt chef-redacteur bij de VARA gids. Maar ook dan blijft hij nog radioprogramma’s verzorgen.
In 1973 werd hij bij de VARA baas van de afdeling Speciale Projecten voor radio en televisie. In die tijd maakt hij onder andere het programma “Boemerang”. Dit was een programma dat weer veel kritiek had op de media.
Voor de radio maakte hij onder andere nog series over het orkest The Ramblers en een dertiendelige serie over Wim Sonneveld, onder de titel “Haal het doek maar op”.
In 1984 ging De Wagt met de VUT. Maar hij kon niet stilzitten en ging als freelancer werken voor onder andere de Humanistische Omroep. Dat zou hij tot aan het eind van zijn leven blijven doen. Hij maakte programma’s over alles wat hem maar interesseerde. En dat was een breed scala aan onderwerpen. Later maakte hij programma’s die meer persoonlijk waren en die gingen over wat hem op dat moment bezighield. Samen met zijn vrouw Lenie Koning en anderen schaafde hij net zo lang aan een programma tot het de door hem gewenste emotie opriep. Zo maakte hij bijvoorbeeld programma’s over zijn gehandicapte zoon onder de titel “Mijn zoon en ik”, over zijn overwegingen tijdens een ziekenhuisopnamen “Ander klokje zelfde tijd” en over zijn eerste vrouw die tijdens een reis naar Israël overleed aan een ziekte aan haar ingewanden en hoe hij toen verder moest met twee kleine kinderen, onder de titel “Incident op twee verdiepingen”.
Op een vraag over hoe hij te werk ging antwoordde hij eens: “Ik probeerde bij mijn programmas de mensen te betrekken bij zaken waar ze geen weet van hadden. Ik heb heel lang mijn documentaires afgestemd op mijn vader. Hij heeft drie jaar lagere school gehad en is daarna gaan werken. Ik heb heel vaak gedacht: als ik een programma maak, moet mijn vader dat kunnen begrijpen en kunnen doorzien. In die zin heb ik altijd geprobeerd om niet elitair te zijn of naar de bovenklasse te lonken, maar naar de gewone mensen, die al zoveel tekort kwamen. Ik ben wel een beetje een boodschapper geweest. Ook moet ik zeggen dat ik in mijn werk altijd uitgesproken heftig en strijdlustig was, omdat er zoveel niet deugde in de maatschappij.”
Op 2 oktober 2003 overleed Gabri de Wagt op 82-jarige leeftijd na een korte hevige ziekte (blaaskanker) in Zeist.
Toen hij in 1984 met de VUT ging ontving hij van de stichting Nipkow de prestigieuze “Ere Zilveren Reissmicrofoon 1984”. De Reissmicrofoon is een prijs die sinds 1966 door radiorecensenten wordt uitgereikt aan het beste radioprogramma of de beste programmamaker van dat jaar. Volgens de jury was een gewone Reissmicrofoon een, “te iele bekroning voor het werk van een man die bijna veertig jaar zijn innerlijke onrust en verwondering via de radio aan miljoenen luisteraars probeerde over te brengen.”
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.