Dirk Hermanus Witte werd op 29 juni 1885 geboren in Zaandam. Zijn vader was het hoofd van een lagere school. Zijn moeder was een van de eerste onderwijzeressen van Nederland. Bij haar huwelijk gaf zij die baan op. Dirk kreeg samen met zijn drie zusters een degelijke opvoeding en zijn zussen gingen allemaal in het onderwijs werken.
Dirk bleek een muzikaal genie. Al op jonge leeftijd schreef hij liedjes. Een talent dat hij wellicht van zijn muzikale moeder geërfd had en ook zijn grootvader van moeders kant schreef uit liefhebberij liedjes.
Dirk zat op pianoles maar daar had hij eigenlijk een hekel aan. Hij werd op jonge leeftijd lid van de Zaandamse toneelvereniging “Willem van Zuylen”. Hij trad er op met zijn eigen liedjes. Hij had een absoluut gehoor en de melodieën zaten vast in zijn hoofd, maar teksten (die hij zelf geschreven had) kon hij moeilijk onthouden. Daarom had hij altijd spiekbriefjes op zijn piano staan.
Zijn eerste regionale succes behaalde hij al in 1901 met zijn spotliedje op de autobus:
Onze nieuwe autobus, dat is je wat,
Die rijdt je voor een dubbeltje naar ’t Mallegat.
Die stinkt niet en die hobbelt niet,
Die blijft ook nimmer staan.
Ja, onze nieuwe autobus
Is de glorie van de Zaan.
Voor de plaatselijke zangvereniging schreef hij het liedje dat velen nu ook nog kennen: “M’n Eerste”, ook wel als “’t Meisje van de Zangvereniging”.
Dirk ging naar de Franse school. Toen hij daarmee klaar was zagen zijn ouders waarschijnlijk niet veel in een carrière als zanger en hij ging op 15-jarige leeftijd werken voor de Houthandel fa. William Pont (vanaf 1911 werd dit een N.V.), waar hij tot 1918 zou blijven werken. Hij was een jongen die gemakkelijk leerde. En in de tijd dat hij bij de houthandel werkte behaalde hij, zonder dat zijn familie er van wist, het examen Duitse Handelscorrespondentie en Zweeds. En al gauw werd hij voor het bedrijf buitenlands handelscorrespondent.
Begin 1914 arrangeerde de impresario Max van Gelder een ontmoeting van hem met Jean-Louis Pisuisse. Dat gebeurde na afloop van een avondvoorstelling van Pisuisse in het Concertgebouw in Amsterdam. Dirk mocht een liedje voorzingen en koos voor: “’t Meisje van den winkel”. Pisuisse was onder de indruk en vroeg hem om nog diezelfde week een aantal liedjes bij hem thuis in Amsterdam te komen zingen. De toen 28-jarige Witte zong diezelfde week onder andere “M’n eerste”. Vol enthousiasme schreef Pisuisse op 4 april 1914 in een brief aan hem: “Het is mij buitengewoon aangenaam U te mogen melden, dat ik in Bussum en in Enschede met het lied “M’n Eerste” een zeer groot succes behaalde, zoo onmiskenbaar en zoo spontaan, dat ik er niet aan twijfel, of Uw liedje wordt een vast nummer van mijn repertoire”. Vervolgens schreef Dirk Witte het lied “Lente”, dat op 17 april de première beleefde in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. In dat zelfde jaar ontstond ook “Voorbij”. Het werd het begin van een jarenlange samenwerking tussen Jean-Louis Pisuisse en Dirk Witte.
Tijdens de mobilisatie 1914-1918 was Dirk Witte als soldaat ziekendrager gelegerd in Eindhoven. In die tijd schreef hij “Aspirine”, “Soldatenliedje” en “Handschoentjes Brief”. In dit laatste lied behandelde hij de situatie die kon ontstaan als een meisje in Nederland via de handschoen zou trouwen met een jongen die in Nederlandsch Indië verbleef. Voor degene die het niet weet. Men kon in die tijd op afstand met elkaar trouwen. Dat gebeurde doordat de bruid of bruidegom in het huwelijk trad met een handschoen van de ander.
Een van de liedjes die Dirk Witte in die tijd schreef “De peren” deed veel stof opwaaien. Dat gaat over een perenverkoopster Jannie die peren verkocht aan de soldaten en officieren van een bataljon. Maar ze ging met iedereen op stap en toen het bataljon vertrok zat zij met “de gebakken peren”.
Een verontwaardigde kolonel stuurde een brief naar het blad De Nederlander die op van 3 mei 1915 werd gepubliceerd: “Ik kan niet begrijpen hoe het mogelijk is dat men meent door deze soldatenliedjes van Dirk Witte onze militairen op te bouwen, en hoe er één chef gevonden zal worden die het met de zedelijke opvoeding van de soldaat nauw neemt, die zal goedkeuren dat dergelijke liederen tot opbouwing en ontspanning der militairen worden voorgedragen. Als men verneemt dat de inhoud van De peren vermeldt dat een meisje, Jopie geheten, zich geeft aan luitenants, sergeanten, ziekendragers enzovoort, en na het vertrek van het bataljon met de gebakken peren blijft zitten, dan walgt elk mens die het wel meent met de zedelijke opvoeding van het mensdom, van dergelijke ontboezemingen!”
Kenmerkend voor die tijd is ook een reeks van ingezonden stukken in Het Volk, nadat Pisuisse dit liedje op een 1 mei bijeenkomst had gezongen. Een lezeres schreef: “Ik ben overtuigd dat velen het met mij eens zijn dat het liedje van Jopie nu juist niet op de meidag gezongen had moeten worden, op die dag waarop het ideaal dat de arbeidersklasse van de toekomst verwacht, meer dan andere dagen haar bezielt en opheft. Hier wordt de lachlust opgewekt omdat een vrouw, door de mannen als gebruiksvoorwerp beschouwd, tenslotte blijft zitten “met de gebakken peren van het hele regiment”. Laten wij op onze mooie feesten niet meer deze burgerlijke wanklanken doen horen; laten de vrouwen waar zij kunnen altijd en overal hiertegen opkomen.”
Het Federatiebestuur antwoordde: “Censuur is in onze kringen niet bepaald populair en artistieke censuur lijkt ons dubbel ongeoorloofd. Men moet de kunstenaar zijn vrijheid gunnen, in het vertrouwen op zijn goede smaak en zijn inzicht. Is Pisuisse daarin te kort geschoten?”
Een lezer schreef: “Speenhoff en Pisuisse komen met een beter soort humor dan waaraan wij gewend waren door de komiekelingen die de tingeltangeltheaters en, godbetert, dikwijls onze bijeenkomsten onveilig maakten. Pisuisse, stoor je niet aan het puriteins afschuwgebaar van een kwaker uit onze rijen!”
Antwoord van een lezeres: “Als er brood voor ieder kind was, dan zou dit liedje geen vrolijkheid wekken, want dan werd een ongehuwde moeder niet verstoten en waren de gevolgen voor de Jopies niet ernstig. Nu is de lach dus onecht.”
Door de KRO-radio werd het uitzenden van dit liedje nog verboden in 1964 !!!
Op 26 juni 1917 trouwde Dirk Witte met Doralize Johanna Hendrika Looman uit Bussum. Het huwelijk werd in haar woonplaats voltrokken. Zij gingen wonen in Zaandam. Uit het huwelijk werden een dochter (Doralize) en een zoon (Jacob) geboren.
In 1918 eindigde het dienstverband van Dirk Witte met de N.V. Houthandel William Pont en verhuisden ze naar Huizen. Later gingen ze in Bussum wonen.
Na zijn vertrek bij William Pont werkte Witte een aantal jaren als beroepsartiest. Hij trad in dienst bij het gezelschap NV Intiem Theater Pisuisse Maatschappij tot exploitatie van kunstprogramma’s (opgericht 1917) en Witte werd de zakelijk leider van dit cabaretensemble. Na een paar jaar keerde hij toch weer naar de houthandel terug, omdat hij niet opgewassen bleek tegen het ongeregelde en onzekere artiestenbestaan.
Hij ging werken bij de Holland Zuid-Amerikaansche Handelsmaatschappij en later werd hij directeur van de Nederlandse Mijnhouthandel in Amsterdam.
Maar hij bleef liedjes schrijven en componeren. Omdat hij zakenman was, was hij niet afhankelijk van de inkomsten die hij met het schrijven van liedjes verdiende. Daardoor kon hij hoge eisen aan zichzelf stellen om de kwaliteit van zijn liedjes hoog te houden.
Witte verzorgde ook zelf nog wel cabaretavonden. Duidelijk blijkt uit de hierna volgende recensie van het Bloemendaalsch Weekblad van 24 december 1922 dat een optreden van Dirk Witte als een belevenis kon worden beschouwd:
“Wanneer Dirk Witte aan avondje geeft, dan is het succes al te voren verzekerd. Hij brengt de gezelligheid en de gemoedelijkheid mee de zaal binnen. Het publiek krijgt het gevoel, of het weldra zal meekeuvelen, doch zoover komt het niet, want onze oren zijn voortdurend bezet en geboeid door de stem van den man, die zooveel te vertellen en zooveel te zingen heeft, zoodat onze stem geen kans krijgt. Zulke avonden zijn voor het publiek in de eerste plaats zeer ontspannend, voorts zijn ze leerzaam, door de moraal die in nagenoeg elk lied besloten ligt. Er wordt met pakkende middelen op toestanden in het maatschappelijke leven en in het menschelijke gemoedsleven gewezen, waardoor het publiek zich van zulke toestanden bewust wordt en tot klaarheid met zichzelf daarover geraakt. Moge het levenslied dan ook al tot de lichte kunstsoorten gerekend worden, de kring van hen, die het genieten kunnen, is er des te grooter om. Het levenslied met zijn humor, gepaard aan een zekere dosis melancholie, spreekt tot ieder hart en ieder brein. De heer Dirk Witte heeft niet alleen veel interessants over de geschiedenis van het levenslied verteld, hij heeft bovendien een twintigtal liedjes gezongen, deels van hemzelf, deels van anderen.”
Wittes aangeboren melancholie leek na zijn huwelijk door de onbekommerde en luchthartige aard van zijn vrouw te worden opgevangen, maar in zijn latere jaren zou juist haar zorgeloosheid de bij hem bestaande zwaarmoedigheid versterken. Zijn dood kwam onverwacht op 15 november 1932. Vast staat dat hij met zijn auto in de Weespertrekvaart bij Diemen reed. Sommigen zeggen tengevolge van een hartaanval. Andere spreken erover dat hij dronken was. En weer anderen beweren dat hij zelfmoord pleegde. Na zijn dood liet hij in elk geval hoge schulden na. Dirk Witte werd 47 jaar oud.
Zijn familie liet het laatste couplet van zijn beroemde lied: “Mensch durf te leven!” in zijn grafsteen beitelen.
Het leven is heerlijk, het leven is mooi.
Maar – vlieg uit in de lucht, en kruip niet in een kooi!
Mensch! durf te leven!
Je kop in de hoogte, je neus in de wind,
En lap aan je laars hoe een ander het vindt!
Hou een hart vol warmte en van liefde in je borst,
Maar wees op je vierkante meter een Vorst!
Wat je zoekt kan geen ander je geven!
Mensch, durf te leven!
Bronnen o.a.:
Archief Zaanse lied
Inghist
Wikipedia
Songteksten van Dirk Witte bij onze rubriek Liedjes:
Aspirine
De Mei
De peren
Het wijnglas
Mensch durf te leven
M’n eerste
Soldatenliedje
(klik op de figuur om te vergroten)
Het zingende duo dat uit Amsterdam kwam werd gevormd door Arnold Siméon van Wesel (als Johnny), die geboren werd op 3 augustus 1918 en Max Salomon Meyer Kannewasser (als Jones), die geboren werd op 24 september 1916.
Het tweetal zong jazz met parodistische teksten op actuele gebeurtenissen, gekruid met een mengeling van joodse en Amsterdamse humor.
Op heel jonge leeftijd werd hun talent bij toeval ontdekt. Ze werkten beiden bij het warenhuis de Bijenkorf in Amsterdam en in 1934 werd er een personeelsfeest gegeven. Daar trad een band op van eigen personeelsleden “The Bijko Rhythm Stompers”, bestaande uit Bob Beek, Max Kannewasser, Max Meents en Nol van Wesel. En ze hadden een daverend succes. Het personeelsblad “Bij en korf” van de personeelsvereniging “De Zwerm” schreef:
“Deze jonge zangers, die een storm van bijval oogstten, zullen als nieuwe steunpilaren van de “De Zwerm”, nog dikwijls onze avonden opluisteren. Excelsior, jongens.”
Na dit succes begon Max Kannewasser in 1935, onder de artiestennaam “Andy Yazo”, in zijn vrije tijd te zingen bij de semi-professionele Amsterdamse band “The Merry Makers”.
In 1936 deden Max Kannewasser en Nol van Wesel samen auditie bij Henri Wallig, een destijds bekende voordrachtskunstenaar, die leider was van het Amsterdamse “Cabaret der onbekenden”. En daar werden ze aangenomen. Ze gingen optreden als Johnny en Jones. Al vrij snel hadden ze enig succes en gaven ze hun baan bij de Bijenkorf op en gingen ze ook buiten Amsterdam optreden.
Vanaf eind 1937 traden ze regelmatig op voor de VARA radio. Daar traden ook vaak de Ramblers op onder leiding van Theo Uden Masman. En dank zij hem kwamen ze in contact met het platenlabel Decca/Panachord. Daar namen ze in 1938 hun eerste single op met het nummer “Meneer Dinges weet niet wat swing is” (Hij weet niet wat een saxofoon voor ding is). Het werd gelijk hun grootste hit en Johnny en Jones werden daarmee de eerste tieneridolen. Tot 1940 namen ze in totaal zeven platen op. De melodie werd meestal gecomponeerd door de jazzpianist Joop de Leur. Verder parodieerden ze liedjes van onder andere de Amerikaanse orkestleider en zanger Cab Calloway.
Nog voor hun grammofoonplatendebuut trad het duo gedurende oktober 1938 enkele weken op in de bekende Rotterdamse dancing “Pschorr” ter afwisseling van het orkest van de Amerikaanse trompettist Bobby Martin. Ook waren Johnny en Jones graag geziene en gehoorde gasten tijdens de “Zomerfeesten” die werden georganiseerd door de VARA. Verder traden ze eind 1938 op in het cabaret van Louis Davids in Scheveningen.
Op 11 maart 1939 traden ze op in de Antwerpse Dierentuin, naast onder andere het beroemde Amerikaanse zangkwartet de “Mills Brothers”. In het blad “De Jazzwereld” van april 1939 schreef Bob Schrijver over dit optreden:
“Voor vrolijkheid zorgden de populaire Johnny en Jones en dit is hen wel toevertrouwd. Dit duo heeft tal van originele invallen, die zij op een geheel persoonlijke wijze weten te brengen en waarmede zij, zoowel in de zaal als voor de mike, dadelijk het publiek voor zich innemen. En wanneer zij dan ook nog à la Cab Calloway de hey de hey aan het publiek geven en de ho de ho terugvragen, dan is het hek heelemaal van den dam. Ter eere van den voetbalwedstrijd België-Nederland zouden deze uitstekende “entertainers” op 18 Maart nogmaals in Antwerpen optreden.
In 1940 konden Johnny en Jones, hoewel ze joden waren, onder de Duitse bezetting nog zonder al te veel problemen blijven optreden. Dat ging goed tot ver in 1941. Begin 1941 traden ze bijvoorbeeld nog, naast de Ramblers, op in het “Grand Théâtre” in Amersfoort. In de Amersfoortse Courant van 6 februari 1941 werd hiervan verslag gedaan:
Jong en oud kon genieten van de ongeëvenaarde muzikale en vocale prestaties, die het publiek werden voorgezet door de alom bekende Ramblers van Theo Uden Masman, bijgestaan door de niet minder bekend tweetal, de Amsterdamsche jongens Johnny en Jones, “two boys and a swingguitar”. Een apart woord willen we wijden aan deze twee Amsterdammers in hart en nieren, die een geheel eigen programma hadden. Het was ongeloofelijk, wat die “Kleine Mannetjes” en vooral de kleinste, Johnny, uit hun keel wisten te halen. Johnny en Jones zijn actueel, getuige hun liedjes over de punten (= distributiebonnen red.), waarin zij met recht beweerden, dat je “zonder punten geen interlockie koopen kan”, want “Punten, punten, daar komt het op aan”. Natuurlijk moest de zaal meezingen en uit volle borst werd menig bezwaard hart gelucht. Ook het verduisteringslied “Maak Het Donker In Het Donker, een parodie op dezen tijd, oogstte veel bijval. Het drama van ”The Spyder and the Fly” sloeg eveneens in. Een deel van het groote succes van dit tweetal schuilt behalve in hun vrijmoedig optreden en rapheid van tong in de origineele tekst, waarin zij Amerikaansche songs voor het Hollandsche publiek brengen. Johnny en Jones brachten nog “De Koekoek In De Klok”, “Loe De Ladenlichter” en een “Soepballet”, eenige bekende nummers, waarmede zij daverend succes hadden.
Vanaf eind 1941 werden de openbare optredens van joodse artiesten verboden. Ze mochten alleen nog voor “uitsluitend joods publiek” optreden in de tot “Joodsche Schouwburg” omgedoopte “Hollandsche Schouwgurg” in Amsterdam en andere lokalen die alleen voor joden toegankelijk waren.
Het laatste openbare optreden van Johnny en Jones was op 24 augustus 1941 in de Haagsche Dierentuin tijdens het kampioensfeest van de voetbalclub ADO.
Het Nationaal Socialistische tijdschrift “De Misthoorn” schreef hierover:
“Mijn stemming steeg, toen ik het uit 90% joden bestaande orkest had bewonderd. Wat een neuzen! Het was werkelijk aandoenlijk. Maar toen kwam nog de groote verrassing: het optreden van niemand meer of minder dan de joden-reizigers-artisten Johnny en Jones, die hun vrije Zondagavond besteedden door naast hun tegenwoordige vak als reiziger ook nog als artist hun arische collegas het brood uit den mond te stelen. Wat een heerlijke bargoensche klanken stootten deze twee vieze jodenkinderen uit! Het was om te genieten en de zaal hing dan ook aan hun dikke jodenlippen, aldus deze Nederlandse antisemiet die te laf was om zijn eigen naam bij het artikel te vermelden.
Maar veel werk hadden Johnny en Jones niet meer omdat ze vrijwel nergens mochten optreden. Op 26 maart 1942 traden ze, onder het mom van gasten en ceremoniemeesters, op bij de bruiloft van een ex-collega van de Bijenkorf. Van de liedjes die ze daar ten gehore brachten is een grammofoonplaat gemaakt.
In hetzelfde jaar 1942 traden Kannewasser en Van Wesel ook zelf in het huwelijk.
In 1943 werden Johnny en Jones tijdens een razzia, tezamen met hun echtgenotes, gearresteerd. Op 9 oktober 1943 kwamen ze aan in het Drentse “Judendurchgangslager” Westerbork. Ze werden allebei tewerkgesteld als vliegtuigslopers. In Westerbork werden regelmatig door de daar aanwezige artiesten optredens verzorgd in de vorm van een revue. Omdat er alleen in de Duitse taal gesproken of gezongen mocht worden was het voor Johnny en Jones niet eenvoudig om daaraan mee te doen. Ze volgden zelfs Duitse taalles. Ze traden dan ook maar een keer in de revue op, in maart 1944, als “Jonny und Jones”. Wel traden ze voor hun Nederlandse medegevangenen op tussen de barakken en in het “Kaffee Haus”.
Voor hun sloopwerkzaamheden verlieten ze regelmatig het kamp om neergestorte vliegtuigen te bergen en deze vanaf diverse plaatsen in Nederland naar de sloperij in Westerbork te transporteren. Om buiten het kamp te kunnen komen beschikten ze over een zogenaamde “Sperre” (een voorlopige vrijstelling van deportatie). Omdat hun familie in het kamp zat dachten Johnny en Jones er niet aan om onder te duiken. Wel waren ze al een paar keer met hun “Sperre” naar Amsterdam gegaan. Bij hun laatste dienstreis buiten het kamp, in augustus 1944, waren ze in staat om bij de opnamestudio NEKOS (Nederlandsche Klank Opname Studio) in Amsterdam een zestal liedjes op de “snijplaat” (daar worden later platen van geperst) vast te leggen. Het waren de liedjes: “Westerbork Serenade”, “De mooiste bloem uit “Lawa”, Consi-ballade, “Wij sloopen met muziek”, Willy Rosen-potpourri en “Floep zei de stamper”. Een aantal jaren na de oorlog werden deze liedjes door NEKOS op hun platenlabel “Sonante” uitgebracht. Maar op het label blijkt dat men de naam van de artiesten niet meer wist.
Op 4 september 1944 werden Johnny en Jones, samen met hun vrouwen, op transport gesteld naar Theresienstadt. Vervolgens werden ze naar het concentratiekamp Auschwitz in Polen getransporteerd. Na korte verblijven in de kampen Sachenhausen en Ohrdruf, arriveerden zij in maart 1945 in het beruchte concentratiekamp Bergen-Belsen. Daar overleden ze door uitputting kort na elkaar, Jones op 20 maart 1945 (hij werd maar 28 jaar oud) en Johnny op 15 april 1945 (op 26-jarige leeftijd), de dag waarop de geallieerden het kamp bevrijdden.
In 2001 opende het Holland Festival met de opera Johnny & Jones, die geïnspireerd was op hun leven.
Vanaf februari 2004 is in het Historisch Museum Amsterdam permanent een speciale vitrine ingericht ter nagedachtenis aan het duo met onder meer originele vinyluitgaven, foto’s, bladmuziek, een van hun gitaren en programmaboekjes.
Liedjes van Johnny en Jones die bij de rubriek Liedjes (uit grootmoeders tijd) van SeniorPlaza staan zijn:
Joseph, Joseph
Maak het donker
Meneer Dinges weet niet wat swing is
We hoeven niet te hamsteren
Westerbork serenade
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Gemeentearchief Amsterdam
Nationaal Pop Instituut
Nederlands Jazz archief
Verzetsmuseum
NRC 7 juni 2001
Stichting Informatie WO II
(klik op de figuren om ze te vergroten)
Koos Speenhoff werd op 23 oktober 1869 geboren als Jacobus Hendrikus de Jager in Rotterdam (Kralingen). Hij was de zoon van Magdalena de jager, een Rooms Katholieke vrouw van eenvoudige komaf. Twee jaar na zijn geboorte werd zijn zusje Mada geboren. Zijn moeder huwde pas bijna drie jaar na de geboorte van Koos, op 12 juli 1872, met de vader van Koos en Mada. Dat was een Nederlands Hervormde fabrikant van isoleermateriaal voor ketels en schoorstenen, Jacob Speenhoff genaamd. En bij zijn huwelijk erkende deze Koos en Mada als zijn wettelijke zoon en dochter. Na het huwelijk verhuisde de familie naar Krimpen aan de Lek. En daar groeide Koos dan ook op.
Na zijn lagere school tijd ging Koos naar de HBS in Rotterdam. De bedoeling was dat hij later als ingenieur zijn vader zou opvolgen. Maar hij maakte zijn studie aan de HBS niet af. Op zijn zeventiende jaar meldde hij zich bij de marine en volgde hij de machinistenschool in Hellevoetsluis. Jarenlang zwierf hij op zee. Maar door een ongelukkige val tijdens een onverwachtse manoeuvre van zijn schip kreeg hij een knieblessure en werd hij in 1889 voor verdere militaire dienst afgekeurd.
Hij keerde terug naar huis waar hij ging werken in het bedrijf van zijn vader. Hij werd er bedrijfsleider van Speenhoff & Co en vertegenwoordiger van het bedrijf in het buitenland. Hij had een grote talenkennis en reisde door heel Europa en kwam zelfs in Egypte.
Maar na drie jaar had Koos er genoeg van en vertrok hij naar Rotterdam. Daar verdiende hij de kost met het schrijven van stukjes en het tekenen van cartoonstrips. Vanaf 1 oktober 1901 verschenen zijn cartoonstrips wekelijks in het satirische blad “De ware Jacob”.
In zijn diensttijd had hij al spottende versjes voorgedragen, waarvoor hij een paar keer in de cel belandde wegens insubordinatie. Voor zijn plezier was hij liedjes blijven schrijven. Hij trad in besloten kring op, zichzelf begeleidend op de gitaar.
Zijn eerste echte openbare optreden vond plaats in december 1902 in Tivoli in Rotterdam. Hij zong daar onder andere de liedjes: “Kleine kleuters”, “De goedgezinde meid” en “De vegetariërs”. Koos was toen al 33 jaar oud.
Hij ging meer optreden en de belangstelling voor zijn liedjes groeide en hij besloot van het zingen zijn vak te maken. In 1903 werd hij gevraagd door de Amsterdammer Eduard Jacobs om in zijn cabaretgezelschap op te treden. Daar trad ook het in Antwerpen geboren zangeresje en pianiste Alexandrina Cesarina Julia Prinz (roepnaam Cesarina 1883-1946) op, dochter van een Luxemburgse vader en een Duitse moeder. En zij werden verliefd op elkaar en trouwden op 24 augustus 1905. Ze kregen 1 zoon en 2 dochters. Ze gingen vanaf dat moment samen optreden als “De Heer en Mevrouw J.H. Speenhoff-Prinz”. De populariteit van Speenhoff steeg nu snel. Iedereen kende zijn liedjes, zoals: “Afscheid van ’n marinier”, “Brief van een ouwe moeder” en “De schutterij” (beter bekend als “Daar komen de schutters”). Veel van zijn liedjes waren gebaseerd op de actualiteit en werden met een baritonstem zing-zeggend ten gehore gebracht, begeleid door een gitaar, waarbij de akkoorden niet altijd even zuiver klonken. Ook in een ander opzicht onderscheidde hij zich van de variétéartiesten uit die tijd. Hij trad op als een soort dominee, gekleed in een lange zwarte jas met voor zich een lessenaar waarop de liederenboekjes stonden.
Met name in conservatieve kringen vielen de teksten van zijn liedjes niet altijd goed omdat hij volgens hun “onnette woorden” als “sloerie”, “billen”en “stijfvloeken” gebruikte. Dat leidde een aantal malen tot schandalen, maar het maakte hem tot held van het gewone volk dat zich in zijn teksten herkende en de vooruitstrevende natie.
Op 13 februari 1915 vierde hij zijn koperen jubileum als artiest, waarbij heel kunstminnend Nederland kwam opdraven. Vreemd genoeg draaide hij in datzelfde jaar om als een blad aan een boom. Hij verklaarde als reactie op de kritiek uit Rooms Katholieke hoek dat hijzelf Rooms Katholiek was. Verder zei hij dat hij zich eigenlijk schaamde voor zijn vroegere werk. Hij maakt het nog gekker door de teksten van zijn vroegere liederen te kuisen van woorden die de kritiek veroorzaakt hadden. Zo veranderde hij het lied van “Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit” in “Brief van een moeder aan haar zoon die in de gevangenis zit”. En ook andere onzedelijk geachte woorden in de teksten werden vervangen door woorden waar minder aanstoot aan genomen werd.
Waarom hij die draai maakte is niet helemaal duidelijk. Sommigen beweerden dat hij het deed om meer optredens voor Rooms Katholieke organisaties te krijgen. Toen zijn echte fans protesteerden tegen zijn ommezwaai probeerde hij zijn uitspraken wat te relativeren, maar het kwaad was geschied. Zijn populariteit was tanende en hij werd een verbitterd man. Wellicht is deze gespletenheid in zijn persoonlijkheid terug te voeren tot zijn afkomst. Zijn moeder was een volksvrouw en zijn vader een deftige heer. En daar worstelde hij mee. Door het kuisen van zijn teksten wendde hij zich af van het gewone volk en probeerde hij meer aansluiting te vinden bij de deftige burgers. Terwijl heel het volk sprak over Koos Speenhoff, probeerde hij hardnekkig zich de heer J.H. Speenhoff te laten noemen. Van zijn lijfspreuk: “’t Is anders” ging maar weinig geloofwaardigheid meer uit. Hij was van de held van het volk tot een conservatief mens geworden.
Na de Eerste Wereldoorlog kon hij zich maar moeilijk aanpassen aan de nieuwe tijd. Hij produceerde nog wel wat simpele versjes maar raakte jaloers op zijn jongere collega’s die met een vergelijkbaar repertoire veel succes hadden. Wel had hij nog voldoende optredens in variététheaters en in de toen gebruikelijke optredens in het voorprogramma van bioscopen. Daar bracht hij nog steeds met succes zijn liedjes uit zijn eerdere periode ten gehore.
Monument Speenhoff
aan de Oude Binnenweg in Rotterdam
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog leefde hij steeds eenzamer met zijn vrouw aan zijn zij in Scheveningen. Maar steeds meer vrienden hadden zich van hem afgewend. Hij had zelf wat bedenkelijke antisemitische uitspraken gedaan en velen dachten dat hij NSB-er was en meewerkte aan het radioprogramma “Het zondagmiddagcabaret” van Paulus de Ruiter. Maar dat was zijn jongste dochter Ceesje. En Speenhoff heeft zich daar altijd van gedistantieerd.
Zijn einde was zo mogelijk nog tragischer. Hij kwam op 3 maart 1945, 75 jaar oud, om het leven bij het vergissingbombardement van de Engelsen op het Haagse Bezuidenhout.
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Inghist
Biografisch woordenboek van Nederland
Theater Instituut
Bij de rubriek Liedjes van SeniorPlaza vindt u de volgende liedjes:
· Afscheid van een marinier
· De schutters
· De vegetariërs
· Dorussie uit het armenhuis
· Het broekie van Jantje
· Kleine kleuters
· Meisjes van de HBS
· Moeder’s brief (brief van een moeder aan haar zoon die in de gevangenis zit)
· Opoe
(klik op de figuren om ze te vergroten)
Audrey Kathleen Hepburn-Ruston, zoals haar volledige naam was, werd op 4 mei 1929 geboren in Brussel. Ze was de dochter van de vermogende Britse bankier Joseph Anthony Hepburn Ruston en de Nederlandse barones Ella van Heemstra. Uit een eerder huwelijk had haar moeder twee kinderen, Alexander en Ian Quarles van Ufford, die dus halfbroers van Audrey waren.
Hoewel ze in Brussel geboren was, reisde ze door het beroep van haar vader heen en weer tussen België, Nederland en Engeland. In 1934, toen ze vijf jaar was, werd Audrey naar een meisjesschool in Engeland gestuurd. Een jaar later scheidden haar ouders omdat haar vader geld van haarmoeder verduisterd scheen te hebben. Deze scheiding is iets dat op haar hele leven van invloed is geweest.
Een andere grote verandering die van grote invloed op haar leven zou zijn begon in 1939. Haar moeder trok met haar en haar twee halfbroers naar Arnhem in Nederland. Toen de Duitsers in 1940 Nederland binnenvielen konden ze niet meer vertrekken en waren zij gedwongen om in Nederland de bezetting mee te maken, inclusief de hongerwinter. In de hongerwinter leed Audrey aan ondervoeding en dat heeft heel haar leven haar gewicht beïnvloed. In de oorlogstijd was ze getuige van de vele wreedheden van de Duitse bezetter. Zo zag ze dat haar oom en een neef werden geëxecuteerd door de nazi’s voor hun activiteiten in het verzet. Op een gegeven moment was de familie zelfs gedwongen om onder te duiken.
Tijdens de oorlog, vanaf 1942, volgde Audrey balletlessen aan het Arnhemse Conservatorium. Na de oorlog verhuisde de familie naar Amsterdam. Daar vervolgende ze haar balletlessen en om aan geld te komen deed ze modellenwerk. In 1948 deed ze een screentest en kreeg ze een kleine rol in de Nederlandse film “Nederlands in Zeven Lessen”.
In datzelfde jaar vertrok ze met een studiebeurs om balletlessen te volgen, samen met haar moeder, naar Londen. Als gracieuze, slanke schone, met lange benen werd ze al snel gevraagd als fotomodel door modefotografen. Gezien haar lengte en haar gebrek aan training besloot ze dat haar toekomst niet in het ballet lag.
Begin vijftiger jaren volgde ze acteerlessen bij Felix Aylmer en begon ze op te treden in Engelse films. Toen ze in 1953 aan de Franse Rivièra bezig was met de opname van de film “Monte Carlo Baby” ontmoette ze de Franse romanschrijfster Colette. Zij stond erop dat Hepburn op Broadway de hoofdrol zou spelen in de uitvoering naar haar roman “Gigi”. En ze werd inderdaad de ster van de show.
Naar aanleiding van dit optreden kreeg ze in die tijd kreeg een grote rol in de film “Roman Holiday” van William Wyler, met als tegenspeler Gregory Peck. Met veel repeteren en veel geduld van de kant van Wyler, waarvan ze eigenlijk het vak geleerd heeft zoals ze zelf zei, kreeg ze grote bijval voor haar rol als Europese prinses. Voor die rol ontving ze een “Academy Award” als beste actrice. En ze zette de trend voor wat genoemd werd de “Audrey Hepburn Look”. Nog meer succes had ze met haar hoofdrol in de film “Sabrina” van Billy Wilder uit 1954. Ze kreeg een Oscar nominatie voor de beste actrice. Voor de mode voor de vrouw was ze weer een inspiratie door haar samenwerking met Givenchy die de jurken voor de film ontworpen had.
Zes weken na de Oscar ceremonie ontving ze een “Tony Award” voor haar rol in het stuk “Ondine”dat op Broadway draaide. Haar tegenspeler was acteur, schrijver en producer Mel Ferrer, waarmee ze later in dat jaar trouwde. Hun soms nogal tumultueuze huwelijk zou vijftien jaar stand houden. Op 17 juli 1960 werd uit dit huwelijk hun zoon Sean geboren.
Daarna trad ze nog op in een serie succesfilms, zoals “War and Peace” (1956), “Funny Face” (1957) en “Nuns Story” (1959) waarvoor ze elk een Oscar nominatie ontving.
Na rollen in de goed ontvangen films “Green Mansions” (1959) en “The Unforgiven” (1960) ontving ze weer een Oscar nominatie voor haar rol van de mysterieuze Holly Golithly in de film “Breakfast at Tiffany’s” (1961). Deze rol, met een zweem van aristocratische chic in de grote stad, zou voor de rest van haar leven geassocieerd worden met Hepburn.
Hepburn accepteerde daarna een totaal andere rol in “The Childrens Hour” (1961), een melodrama waarin ze de leidster van een meisjesschool speelde die ervan verdacht werd om een “onnatuurlijke” relatie te hebben met haar beste vriendin, gespeeld door Shirley MacLaine.
In 1963 speelde ze weer een heteroseksuele vrouw in “Charade”. De film werd een groot succes, mede door haar tegenspeler Cary Grant, die eerder een rol als tegenspeler van Hepburn had afgewezen vanwege het grote leeftijdsverschil.
In 1964 speelde ze vervolgens het bloemenmeisje Eliza Doolittle in de verfilming van “My fair Lady”, met als tegenspeler Rex Harrison. Ook deze film werd een klassieker en scoorde vele Oscars.
Vervolgens speelde ze nog in “How to Steal a Million” (1965), “Two for the Road” (1967) en de zeer geprezen film “Wait Until Dark” uit 1967, waarvoor ze haar vijfde Oscar nominatie ontving voor haar rol als een blinde vrouw.
Hepburn stopte vervolgens met filmen om zich geheel te wijden aan de opvoeding van haar twee zoons. Haar huwelijk met Ferrer was in 1968 op de klippen gelopen en ze was in 1969 hertrouwd met de Italiaan doctor Andrea Mario Dotti. Met hem kreeg ze 8 februari 1970 haar tweede zoon, Luca.
Nog eenmaal kwam ze in 1975 terug om in “Robin and Marian” te schitteren in een rol tegenover Sean Connery.
Ze speelde vervolgens nog af en toe in films van wisselende kwaliteit, zoals “Bloodline” (1979) en “They All Laughed” (1980).
Ze ging zich echter meer en meer wijden aan het lot van hongerige kinderen. Nadat ze in 1982 gescheiden was van Andrea Dotti, ging ze samenleven met de Nederlandse acteur Robert Wolders. Samen reisden ze de wereld af voor het liefdadigheidswerk van Audrey. In 1987 werd ze officieel benoemd tot goodwill ambassadeur van UNICEF.
In datzelfde jaar had ze haar laatste televisieoptreden in “Living Among Thieves”. Maar dit kreeg slechte kritieken.
In 1989 maakte ze haar laatste film met haar rol als engel in “Always” van Steven Spielberg.
De laatste jaren van haar leven besteedde ze geheel aan haar werk voor UNICEF. In 1992, ze leed toen al aan darmkanker, kreeg ze de “Guild Achievement Award” voor haar werk als filmactrice en van president George Bush sr. ontving ze in datzelfde jaar de “Presidential Medal of Freedom” voor haar werk voor UNICEF.
Op 20 januari 1993 overleed ze aan haar ziekte in haar huis in Tolchenaz in Zwitserland. Ze is 63 jaar geworden. In datzelfde jaar kreeg ze postuum de Jean Hershold Humanitarian Award voor haar werk voor UNICEF.
Audrey Hepburn heeft een ster op de beroemde Hollywood Walk of Fame.
In 2000 verscheen er een film over haar leven “Audrey Hepburn Story”. De rol van Audry werd gespeeld Jennifer Love Hewitt.
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Gemeentearchief Amsterdam
Movie Academy
All Movie Guide
Wikipedia
(klik op de figuren van deze pagina om ze te vergroten)
Henricus Antonius van Meegeren (roepnaam Han) werd op 10 oktober 1889 geboren in Deventer. Hij groeide op in een rooms-katholiek gezin als het derde kind van de familie.
Als kind was hij al gefascineerd door het tekenen. Soms gaf hij al zijn zakgeld uit om tekenmateriaal te kopen. Na zijn lagere school ging hij naar de HBS in Deventer. Daar bleek dat hij talent had voor tekenen en schilderen, want hij haalde voor dit vak zeer hoge cijfers. Zijn tekenleraar hielp hem om zijn talent verder te ontwikkelen. Zijn vader wilde echter dat hij een echt vak ging leren en daarom ging hij na zijn eindexamen voor de middelbare school in 1912 bouwkunde studeren aan de Technische Hoogeschool in Delft.
In datzelfde jaar trouwde hij met de Indonesische Zoreida Marries Anna de Voogt (roepnaam Anna). Uit het huwelijk werd een zoon (Jacques) en later een dochter (Inez) geboren.
In 1913 schreef de TH Delft een wedstrijd uit voor de beste tekening van een vijftiende-eeuws kerkinterieur. Van Meegeren deed eraan mee met een tekening van het interieur van de Sint-Laurens kerk in Rotterdam en won daarmee de hoofdprijs. Hij ging ermee akkoord om de tekening te verkopen. Maar zijn vrouw ontdekte dat hij een kopie van de tekening maakte om die als het origineel te verkopen. Zij weerhield hem van dit plan, maar het is het eerste teken dat hij bereid was tot zwendel.
Zijn passie voor het maken van tekeningen en schilderijen kreeg de overhand boven zijn studie. Hij staakte zijn studie, waarop zijn vader zijn studietoelage introk. Hij verhuisde met zijn vrouw naar Den Haag. Om aan de kost te komen ging Van Meegeren werken voor een kunsthandel en gaf hij tekenlessen.
Als schilder had Han van Meegeren niets op met de moderne schilderkunst uit die tijd. Hij schilderde in de stijl van de Haagse School. Maar deze stijl, die eeuwen daarvoor populair was geweest, was niet erg geliefd meer en werd daardoor niet meer goed verkocht. Daarom was hij gedwongen om aan de lopende band kitscherige tekeningen en schilderijen te maken die hij via kleine tentoonstellingen en de kunsthandel verkocht.
Een in 1917 gehouden tentoonstelling met zijn werk werd redelijk ontvangen. Maar zijn klassieke stijl werd door de critici niet gewaardeerd. Vanaf die tijd is het tussen Van Meegeren en de critici nooit meer goed gekomen.
Aan het eind van 1919 werd hij lid van Haagse Kunstkring en maakte daarop een reis van drie maanden door Italië. Daar deed hij inspiratie op voor het schilderen van bijbelse voorstellingen. Maar ook die werden niet erg gewaardeerd.
In de jaren twintig schilderde, naast bijbelse voorstellingen, ook straatzangers, nachtclubs en portretten van acteurs en de gegoede klasse.
Daarnaast maakte hij tekeningen en litho’s van dieren. Een tekening met een hertje werd in enorme aantallen vermenigvuldigd en hing in één op de vijf Nederlandse huiskamers. “Een Van Meegeren aan de wand, maakt uw kamer interessant” luidde een reclameslogan van voor de oorlog.
In 1923 scheidde hij van zijn vrouw Anna. In 1929 trouwde hij met Johanna Theresia Oerlemans (roepnaam Johanna), de ex-vrouw van de kunstcriticus C.H. de Boer. Dit huwelijk is kinderloos gebleven.
In 1923 werden door Van Meegeren de eerste vervalsingen gemaakt van een oude meester. Hij maakte twee varianten op Portretten van Frans Hals en ondertekende die met de handtekening van Frans Hals. Een toen bekende kunstkenner en verzamelaar C. Hofstede de Groot kocht via een bemiddelaar een van de schilderijen en het tweede werd op voorspraak van hem via de kunstveiling door Fred Muller & Co te koop aangeboden. Bij een analyse van dit schilderij bleek echter dat er nieuwe verf, nieuwe spijkers en nieuwe lijm gebruikt waren. Om zijn goede naam niet te verliezen besloot Hofstede de Groot om ook dit schilderij aan te kopen. De zaak verdween in de doofpot en het werd niet bekend dat de schilderijen door Van Meegeren vervalst waren.
Van deze fout had Van Meegeren geleerd. Hoewel hij redelijk succesvol begon te worden bleven de critici negatief over hem schrijven. Hierdoor was hij verbitterd en noemde zijn critici “een slijmerige groep van vrouwenhaters en negerliefhebbers” omdat ze alleen de moderne kunst uit die tijd bleven prijzen. Van nature was Van Meegeren overigens antisemitisch ingesteld en hij had een fascistische inslag. En hij besloot wraak te nemen. En dan vooral op zijn ergste vijand dr. Abraham Bredius, een autoriteit op het gebied van de kennis over Johannes Vermeer. Juist daarom wilde Van Meegeren een Vermeer vervalsen. Als de critici het werk vervolgens voor echt aanzagen zou hij onthullen dat hij de maker was en daarmee de critici voor schut zetten.
In oktober 1932 vertok hij met zijn vrouw naar zijn villa “Primavera” in het Zuidfranse plaatsje Rocquebrune. Juist in de maand van zijn vertrek dook er een Vermeer op in de kunsthandel, “Dame en Heer aan Spinet” genaamd. En Bredius trapte erin. Hij verwelkomde deze nieuwe Vermeer. Het doek kwam in particuliere handen en pas in 1951 werd ontdekt dat het schilderij vals was en waarschijnlijk afkomstig van Van Meegeren. Maar Van Meegeren streek het geld op en maakte toch maar niet bekend dat hij de maker was.
In zijn huis in Frankrijk werkte Van Meegeren in het diepste geheim aan het vervolmaken van zijn techniek om oude meesters te kunnen vervalsen. Hij kon de hand leggen op doek dat in de zeventiende eeuw gemaakt was. Hij maakte zelf verf met behulp van zeer oude formules en schilderde met dezelfde soort penselen die ook door Vermeer werden gebruikt. Hij bedacht een proces om de verf snel te laten harden zodat het leek of het eeuwen oud was. Maar daarmee was hij nog niet tevreden. Als een schilderij klaar was deed hij het in een oven tot de verf volledig ingedroogd was. Daarna rolde hij er een trommel overheen zodat er barsten ontstonden die hij vervolgens met zwarte inkt vulde.
De Emmaüsgangers
Intussen verdiende hij de kost met het schilderen van portretten. Daarmee had hij een zekere faam opgebouwd. In 1936 en 1937 werkte hij aan zijn beste vervalsing van Vermeer: “De maaltijd van Emmaüs”, beter bekend als “De Emmaüsgangers”. Zijn vrouw Jo Oerlemans moet van de vervalsing hebben geweten. Zij poseerde graag en vaak voor hem. Volgens kenners heeft ze dat ook gedaan voor alle vier de figuren van de Emmaüsgangers.
De vervalsing van de Vermeer uit 1932 was eigenlijk een mengelmoes van elementen die bekend waren van zijn authentieke werk. De strategie van Van Meegeren was voor deze vervalsing veel subtieler. Hoewel de meeste Vermeers kleine schilderijen waren over huiselijke taferelen, waren er ook grote schilderijen met religieuze onderwerpen uit zijn vroege periode. Bredius had daarover geschreven dat er nog wel eens meer van deze schilderijen uit zijn vroege periode konden opduiken. En Van Meegeren maakte een schilderij dat perfect in deze theorie van Bredius paste. Ook andere historici hadden gesuggereerd dat Vermeer in zijn jonge jaren in Italië had rondgetrokken en daar onder invloed had gestaan van de Italiaanse schilders uit die tijd. En ook dit leek de echtheid van de Emmaüsgangers te bevestigen. Van Meegeren verzon een verhaal over een verarmde Italiaanse familie die het schilderij generaties lang in hun bezit hadden gehad en die het schilderij wilden verkopen maar dat deze familie haar identiteit niet wilde prijsgeven. Hij vroeg de Nederlandse kunsthandelaar G.A. Boon om het schilderij te verkopen. En deze liet het op zijn beurt aan Bredius zien. Deze was er lyrisch over en hij schreef in 1937 in het “Burlington Magazine”: “We hebben hier moet ik zeggen te maken met een meesterwerk van Johannes Vermeer uit Delft verschillend van zijn van zijn andere schilderijen maar iedere centimeter een Vermeer . In geen enkel schilderij van de Grote Meester uit Delft vinden we zulk een gevoelig en diep begrip van het bijbelverhaal een gevoel zo prachtig menselijk uitgedrukt via het medium van de kunst.”
Andere kunstkenner hadden wel twijfels over de echtheid van het schilderij. Maar doordat Bredius beweerde dat het echt was werd het schilderij voor het in 1937 enorme bedrag van 520.000 gulden verkocht aan het museum Boymans in Rotterdam. Van dit bedrag incasseerde Van Meegeren ongeveer tweederde. Zijn oorspronkelijke gedachte om de critici voor gek te zetten door te onthullen dat hij het werk gemaakt had liet hij opnieuw varen toen hij zag dat hij zoveel geld kon verdienen met een vervalsing.
Met al zijn geld kon hij echter niet goed omgaan en hij raakte verslaafd aan alcohol en morfine. Tussen 1938 en 1945 maakte hij nog zes andere vervalsingen van Vermeer en ook nog vervalsingen van Frans Hals en Pieter de Hoogh. Een van de vervalste Vermeers, “De Voetwassing” genaamd werd voor de enorme som van 1.168.000 gulden verkocht aan het Rijksmuseum.
Misschien zou hij toen al ontmaskerd zijn als vervalser, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er toch al veel gehandeld in, eventueel zelfs gestolen, kunst en dus vielen de activiteiten van Van Meegeren niet op.
Begin 1940 keerde hij terug naar Nederland en ging in Laren (NH) wonen. In zijn villa hield hij wilde feesten rijkelijk besprenkeld met drank. Hij was geen lid van de Kulturkammer, iets dat voor kunstenaars tijdens de Tweede Wereldoorlog verplicht was. Maar hij had veel Duitse vrienden die ook op zijn braspartijen kwamen en hij maakte in 1942 zelfs een schilderij voor Hitler “De wolinzameling”. Het vele geld dat hij verdiend had belegde hij in huizen en zelfs in een nachtclub in Amsterdam.
Slechts een aantal dagen na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd Van Meegeren echter gearresteerd op de verdenking dat hij nationale schatten had verkocht aan de vijand. Wat was het geval. Net voor het einde van de Tweede Wereldoorlog ontdekten de geallieerde troepen veel schilderijen die opgeslagen waren in een Oostenrijkse zoutmijn. Dat waren schilderijen die de nazi’s uit verschillende landen die ze bezet hadden geroofd hadden. Onder de schilderijen bevond zich een collectie van Reichsmarschall Herman Göring. De geallieerden schakelden kunstexperts in om de schilderijen bij de eigenaars terug te kunnen bezorgen. Een van de doeken uit de collectie van Göring was het onbekende werk “Christus en de overspelige vrouw” van Vermeer. Bij een speurtocht naar de eigenaar kwam men uit bij de Amsterdamse nachtclubeigenaar Han van Meegeren.
Van Meegeren werd ondervraagd en kon eventueel in staat van beschuldiging gesteld worden voor landverraad omdat hij een schilderij van Vermeer, dat behoorde tot het nationale erfgoed, aan de vijand (Göring) verkocht had en daar stond toen de doodstraf op. Hij besloot om een vergrijp toe te geven waarop een veel lagere straf stond, het vervalsen van schilderijen. Hij gaf aan dat hij niet alleen dit schilderij vervalst had, maar ook de Emmaüsgangers en nog vier andere doeken die aan Vermeer waren toegeschreven. Men geloofde hem natuurlijk niet. Er werd een wetenschappelijke commissie gevormd en Van Meegeren stelde zelf voor om een nieuwe Vermeer te schilderen terwijl hij in de gevangenis op zijn proces wachtte. In twee maanden maakte hij een nieuwe Vermeer: “De jonge Christus geeft les in de tempel”. Dit schilderij was duidelijk van dezelfde hand als van de schilderijen waarvan Van Meegeren beweerde dat hij ze vervalst had.
Zijn rechtszaak trok internationale aandacht. Tijdens zijn proces zette Van Meegeren zichzelf neer als een man die alleen van schilderen hield en wiens carrière geruïneerd was door de critici. Het feit dat hij zoveel gerenommeerde kunstcritici voor de gek had gehouden en ook Göring in de maling had genomen gaf hem de status van een soort volksheld. Een Amerikaanse krant kopte in 1947: “The man who swindled Goering”.
In de herfst van 1945 werd Van Meegeren in voorlopige vrijheid gesteld in afwachting van zijn proces. De rechtbank behandelde hem mild en veroordeelde hem op 12 november 1947 tot een jaar gevangenisstraf. Maar voordat hij naar de gevangenis moest bezweek hij op 30 december 1947, op 58-jarige leeftijd, in de Valeriuskliniek in Amsterdam aan de gevolgen van een hartaanval. Zijn slechte hart was een gevolg van het wilde leven dat hij geleid had. Han van Meegeren ligt begraven op de Algemene Begraafplaats van zijn geboortestad in Deventer.
(klik op de figuren van deze pagina om ze te vergroten)
Adolphus Brouwers (roepnaam Dolf) werd op 31 augustus 1912 geboren in Utrecht. Na zijn lagere school tijd ging hij bij een timmerman in Scheveningen werken als krullenjongen. Toen hij veertien jaar oud was werd hij kapper. Op een keer was hij de directeur van het Scala theater in Den Haag aan het knippen. Tijdens het knippen vroeg deze of hij niet in het operettekoor wilde komen werken. Dolf aarzelde geen moment en nam de baan aan voor het bedrag van 15 gulden in de week. Hij zong en danste in het gezelschap en daar ontmoette hij ook zijn latere vrouw Greetje van der Ven.
Na de tweede wereldoorlog pakte hij zijn oude beroep op als kapper bij een bejaardenhuis. Hij ging weer optreden, maar kon er niet van leven. Om toch aan de kost te komen had hij verschillende bijbaantjes, zoals reisleider en schilder in Madurodam. In de vijftiger jaren schreef hij liedjes onder het pseudoniem D. Goldstein, samen met tekstdichter Jack Bess.
Ondanks zijn geringe faam kwam Dolf Brouwers iedere week in de Haagse Artiestenclub. In 1972 was de moppentapper Harry Touw voorzitter van deze club. Hij was toen, samen met Wim T. Schippers, Wim van der Linden en Gied Jaspers, bezig met het maken van een reeks televisieshows voor de VPRO. Onder de naam Fred Haché trad hij op in de “Fred Hachéshow”. Voor deze serie waren ze op zoek naar een dikke Belgische fritesbakker. Fred stelde voor om daar Dolf Brouwers, die hij dus van de artiestenclub kende, voor te nemen. En dat gebeurde ook.
Toen de regisseur van het programma door België reed op weg naar het plaatsje Reet zag hij daar “S. van Oekel, autoaccessoires” op een gevel staan. En daar maakten ze gebruik van. Door Dolf Brouwers werd de voornaam Sjefke verzonnen. Dus trad Brouwers op 59-jarge leeftijd voor het eerst op in de tweede Fred Hachéshow van 27 januari 1972 in het item “Achter het net met Barend Servet”. Barend Servet werd gespeeld door de ex-drummer IJf Blokkers. In de rol van Sjefke is het frietkot van Van Oekel in het plaatsje Reet afgebrand omdat de vlam in de pan geslagen is en bakt hij nu frieten op een butagaskomfoortje. Brouwers, die natuurlijk geen Vlaming was, sprak als Sjefke een wonderlijk soort Vlaams. In de Fred Hachéshow speelde Brouwers nog verschillende andere typetjes, zoals een Belgische automobilist, een playbackende travestiet in een bloemetjesjurk, een nogal op Hitler lijkende Duitse militair die “Heidenr`slein” van Goethe/Schubert zingt, als friet etende manager van Miss België en als Belgische minister van cultuur. Een van zijn bekendere rollen is die van crooner die “There’s a lull in my life” zingt terwijl hij met zijn blote voeten in een teiltje water staat.
Harry Touw stopte met zijn Fred Hachéshow. En IJf Blokkers nam het stokje van hem over met zijn rol als Barend Servet in de show Barend is weer bezig, eveneens geschreven door Wim T. Schippers. De rol van Dolf Brouwers, nu als Sjef van Oekel in plaats van Sjefke, is in deze show veel groter. Van Oekel houdt, badend in het zweet, gekleed in een keurige smoking en met een karakteristieke bril, als inleiding een toespraak voor een volle zaal. Omdat hij de tekst niet kan onthouden leest hij alles voor van een papier. In de toespraak zijn de later zo bekende uitdrukkingen verwerkt, zoals “zal ik dan maar beginnen (halverwege de speech), reeds, pardon reeds, als het ware, dat ben ik dus, waar heb dat nou voor nodig!, ik ben natuurlijk maar een eenvoudige boerenlul en (ter afsluiting van de speech) ik word niet goed!”. De figuur Sjef van Oekel wordt er mateloos populair mee en iedereen gebruikt de uitdrukkingen te pas en te onpas. Voor Brouwers is dat op zijn 60-ste de doorbraak waar hij zijn hele leven naar verlangd heeft. En hij geniet er met volle teugen van.
In 1973 is er de geruchtmakende kerstshow “Waar heb dat nou voor nodig?”, waarin hij de bekende liedjes “Vette jus” en “Juliana, onze vorstin” zingt.
Vette jus
Zuurkool met vette jus
Soep vooraf, ja dat is mijn menu
Kaantjes met bruine bonen
Flink veel ei, niet van dat gewone
Blokken kaas met mayonaise
Warme friet en ook saucijzen
Sperciebonen uit het vet
Pap van brood, zo is het maar net
Arme kip, zo van het spit
Flink veel aardappelen waar een korstje aan zit
Een lekker prakje met een kuiltje jus
Garstig spek, dat is wat ik lus
Gebakken milt versierd met een sprotje
Zure bommen uit een potje
Ossetong in hete brij
Gegarneerd met dampende prei
Zwanehals gevuld met druiven
Paardehoef om af te kluiven
Wat dacht u van een pudding met bessesap
En als toetje garnalenpap
Slappe thee en vruchtenijsjes
Lendelappen met vele radijsjes
Gebraden haan in druipend vet
Koffie toe en dan naar bed
Hutspot met warme croquetten
En een doekje om de mond te betten
Oude kaas in vele talen
Oude vis kan veel verhalen
Rode wijn en pruimedanten
Zeer veel drank en ook fazanten
Tonnen bier en stapels brood
Harde worst vol kokosnoot
Pittig sausje van weleer
Ach wat wil een mens nog meer
Kastanjes op de geitebrij
Juliana onze vorstin
(Tekst: J. Plafond, G. Jaspars, J. Austerlitz, Muziek: J.P. van Mechelen)
Juliana, Juliana
Juliana, onze vorstin
Juliana, koningin
“En ik hoop, dat U met deze boodschap mijn toespraak van gisteren voor
niet uitgezonden zult houden. Daar is deze dus voor in de plaats gekomen.
Zo, nu gauw mijn ….”
Juliana wij houden van jou
Juliana, wij blijven trouw
Ons landje is klein, maar het is er heel fijn
Een vreugde om er te zijn
En wij weten van geen wijken
Daar achter de duinen en dijken
Want we hebben de liefste vorstin van deez’ aard
En dat, dat is ons heel wat waard
Juliana, onze vorstin
Juliana, koningin
Juliana, wij houden van jou
Juliana, we blijven je trouw
We zijn het heel dikwijls oneens met elkaar
Doch verbonden in tijd van gevaar
Wij hebben een groots verleden gekend
We hoeven hier geen president
Want we hebben de liefste vorstin van deez’ aard
en dat, dat is ons heel wat waard
Juliana, we houden van jou
Juliana, we blijven trouw
Juliana, Juliana, Juliana
In het volgende seizoen stopt IJf Blokker ermee. Maar Dolf Brouwers treedt vervolgens op in verschillende nieuwe producties van Wim T. Schippers.
Van 30 mei 1974 tot 29 april 1975 is er het beruchte televisieprogramma “Van Oekels Discohoek”. Het is een persiflage op de toen bekende programma’s “Op Losse Groeven” en “Toppop”. In het programma komen niet de minste artiesten hun plaatjes promoten. Met name het playbacken wordt echter door het stuntelige platendraaien van Van Oekels assistent ir. Evert van der Pik (een rol van Jaap Bar) voortdurend op de hak genomen. En Van Oekel loopt hinderlijk en met veel kabaal rond tussen artiesten. De artiesten die opgetreden hadden konden hun honorarium ophalen bij de boekhouder (dat is eveneens ir. Evert van der Pik), die achter een tafeltje gezeten is en die het geld cash aan hun overhandigt. Hoewel de artiesten dus eigenlijk veel voor schut gezet werden, werkten de platenmaatschappijen er toch aan mee aangezien het programma hoge kijkcijfers scoorde.
Dolf Brouwers ging geheel op in zijn rol en vertrouwde volledig op Wim T. Schippers. Het duo zorgt in de kerstshow van “Van Oekels Discohoek” in 1974 voor een dieptepunt. Sjef van Oekel drinkt zogenaamd te veel. Hij stort neer en moet braken in de fietstas van de fiets van ir. Evert van der Pik onder het uitspreken van de woorden “Ik ben geloof ik niet goed geworden.” Het is een onsmakelijke vertoning en getuigt van een slechte smaak. Velen namen het vooral Wim T. Schippers kwalijk dat hij Dolf Brouwers dit liet doen. Toch werd Brouwers door de lezers van het blad “Muziek Expres” uitgeroepen tot de populairste man van het jaar 1974.
Op 15 april 1976 werd het door Wim T. Schippers geschreven programma “De ondergang van de Onan” uitgezonden. De Onan is het schip waarop alles zich afspeelt. En alle artiesten uit de voorgaande shows deden er aan mee. Naast Sjef van Oekel traden Fed Haché, Barend Servet, ir. Evert van der Pik, dominee Bongers en Henk Pal erin op. Het gezelschap werd aangevuld met Rijk de Gooyer en Emile van Konijnenburg. En Van Oekel zong “Wordt het toch nog gezellig.”
In hetzelfde jaar verscheen de eerste door Theo van den Boogaard (tekenaar) en Wim T. Schippers (tekst) gemaakte Van Oekel strip in de Nieuwe Revu.
(deze figuur kan niet vergroot worden)
Van Oekel vervulde ook nog een prominente rol in de programma’s “Echo’s uit het Alpendal”, “Weergalm uit de TV-geschiedenis (5 augustus 1976) en “Grote genade” (11 november 1976). Dit waren compilaties van voorgaande programma’s.
Dan volgt vanaf 12 februari 1978 een nieuwe tiendelige serie van Wim T. Schippers dat door velen gezien wordt als zijn beste werk. Het programma heet “Het is weer zo laat”, maar is beter bekend onder de naam “Waldolala”. Dat is de naam van de nachtclub waarin alles zich afspeelde. Dolf Brouwers speelt er de rol van Waldo van Dungen, eigenaar van de club. Berucht zijn de striptease acts in deze nachtclub. De serie had onvergetelijke personages als GJ Braadslee, Jantje Vos, Boy Bensdorp en vele andere naar chocolademerken vernoemde personages. Hans van Hemert kreeg de opdracht van de VPRO om de titelsong van het programma te schrijven. Hij stelde zelf een groep van drie meiden (José Wijdeven, Marga Scheide en Patty Brard) samen die dit lied aan het begin van het programma moesten zingen en noemde de groep Luv’. Het lied heette “U.O. Me”, maar is beter bekend onder de titel “You’r very welcome to Waldolala”.
U.O. Me
Aah ahah ahah aahah ahah aahah ahah
Ahahaaaaaah
I’d love to go out to dance tonight
I know a disco that’s out of sight
I want you all to come along
Now just follow, follow the ladies
Now just come on come on now come on
You owe, you owe me
(You owe, you owe me)
The first, very first samba
(In Waldolala)
You owe, you owe me
The first dance tonight
I’m gonna take care, you won’t regret it
I’m gonna see you’ll be alright
Hmmmmmmmmmmmmmmm
Well, you’re welcome to Waldolala
You’re very welcome in Waldolala
Now lead your ladies from the table
And show us that you’re able
To do your thing tonight
Ahaaaaaaaaah
Oh what a lovely, lovely night
You’re giving me such a wonderful time
I want you all to come along
Now just follow, follow the ladies
Now just come on come on now come on
You owe, you owe me
(You owe, you owe me)
The first, very first samba
(In Waldolala)
You owe, you owe me
The first dance tonight
I’m gonna take care, you won’t regret it
I’m gonna see you’ll be alright
Well, you’re welcome to Waldolala
You’re very welcome in Waldolala
Now lead your ladies from the table
And show us that you’re able
To do your thing tonight
Het betekende de grote doorbraak van Luv’ in de Benelux. Het liedje werd een hit en scoorde een derde plaats in de Top 40. Door hun medewerking aan het televisieprogramma werden de meiden van Luv’ op slag tot nationale sekssymbolen gebombardeerd.
In 1979 maakte Van Oekel een single met Herman Brood: “Nooit meer terug naar die rotschool”. Verder is hij in datzelfde jaar te zien in de speelfilm van Herman Brood “Cha Cha”.
In 1980 scoorde Sjef van Oekel een 33-ste plaats in de Top 40 met zijn carnavalsliedje “Oei, oei wat was dat lekker” (geschreven door Wim T. Schippers (J. Plafond) en Clous van Mechelen).
In 1981 had Brouwers een belangrijk aandeel in een nieuwe twaalfdelige serie van Wim T. Schippers “De Lachende Scheerkwast”. Dit was echter lang niet zo’n succes als de voorgaande series.
Vanaf 1983 trad Brouwers op als parlementair verslaggever in het radioprogramma van de VARA “Paviljoen drie” van Felix Meurders.
In 1984 speelt Dolf Brouwers nog een bijrol in de zesdelige serie van Wim T. Schippers “Op zoek naar Jolanda”. Dan verschijnt ook de laatste single onder de naam Van Oekel “Hola de pianola”.
In 1985 heeft hij als Dolf Brouwers nog wel succes met de klassieker “Oh, wat is het toch fijn, om gelukkig te zijn”, maar een echte hit werd het niet.
Toen het publiek en de programmamakers waren uitgekeken op het typetje Sjef van Oekel trok Brouwers zich terug uit het openbare leven om voor zijn dementerende vrouw te gaan zorgen. Daarover zei hij: “Ik heb een veelbelovende toekomst achter de rug, als het ware dan, reeds ”
In 1989 ontstond er wrijving tussen Dolf Brouwers en Wim T. Schippers. In de Van Oekel strips werden zijn maniertjes nagedaan. Brouwers spande een rechtszaak aan tegen Wim T. Schippers omdat hij vond dat hij ook in de opbrengsten van de strips moest delen aangezien hij de figuur Van Oekel gemaakt had tot wat het was. Bovendien vond hij het vervelend dat “zijn” figuur nogal eens in compromitterende situaties werd afgebeeld. In januari 1991 besliste de rechter dat Van Oekel niet langer mocht worden afgebeeld in obscene of pornografische scènes. Nog voordat de zaak een jaar later in hoger beroep zou dienen bereikten Schippers en Brouwers een schikking in de vorm van een betalingsregeling. De strip verscheen ook in het blad Holland Herald dat aan boord van de KLM vliegtuigen te lezen is. Hier heette de figuur van de (Engelstalige) strip niet Van Oekel maar Mr. Ponsford. De strip verscheen ook in boekvorm en werd daardoor ook in Frankrijk en Duitsland populair. Van Oekel heet in die strips respectievelijk Léon la Terreur en Julius Patzenhofer.
Op woensdag 24 september 1997 overleed Dolf Brouwers op 85-jarige leeftijd in zijn woonplaats Den Haag Zal ik dan maar beginnen .
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.