 
                 
                 
                    Wanneer ik neergezeten
 Bedaard het beeld aanschouwe
 Van mijne lieve moeder,
 Dan rollen mij de tranen
 Gestadig langs de wangen.
 Dat lief en lachend wezen,
 Waar godvrucht en oprechtheid
 Bevalligheid en blijdschap
 Zo klaar op is te lezen,
 Doet mij dan bitter schreien,
 Om dat ik haar moet missen;
 Ik – nog geen negen jaren.
 Wat heb ik niet al uurtjes
 Met nut bij haar gezeten,
 Wanneer zij mij, al spelend
 Het een en ander leerde.
 Maar ’t zal mij altoos heugen,
 Hoe zij mij bij haar sterven
 Voor ’t laatst nog eens omhelsde.
 Ik kan er niet aan denken,
 En ‘k doe het toch zo gaarne.
 Toen zei ze: ‘Lieve Claartje!
 Uw moeder zal haast sterven,
 En van deze aarde scheiden,
 Om in de blijde Hemel
 Bij de engelen te wonen;
 Hoor dan mijn laatste woorden,
 En geef mij ’t laatste kusje.
 Eer God, bemin uw vader!
 Groei op in deugd en wijsheid!
 En wilt ge vrolijk leven,
 Leer vroeg de zonden haten.
 Maar hebt ge eens kwaad bedreven,
 Dan moet ge ’t gul belijden;
 En God om Jesus wille
 Zal u vergeving schenken.
 Maar ziet ge dan, mijn Claartje!
 Op aarde mij niet weder,
 Zie dikwijls naar de hemel,
 En zeg – daar woont mijn moeder.
 Ach, zag ik na uw sterven
 Mijn kind ook daar verschijnen,
 Hoe zou ik mij verblijden,
 En God eerbiedig danken.
 Voor u, mijn lieve Claartje!
 Is ook de hemel open.
 Maar ach; mijn lieve meisje!
 Ik voel de dood genaken,
 En kan niet langer spreken,
 Vaarwel, vaarwel dan, Claartje!
 Daar hebt ge ’t laatste kusje!
 ‘k Ging schreiend naar beneden;
 En ’t duurde weinig uren,
 Of Moeder was gestorven.
Wanneer ik nu, gezeten
 Bij ’t beeld van mijne moeder,
 Aan hare dood gedenke,
 Dan rollen mij gestadig
 De tranen langs de wangen.
 Dan zie ik naar de hemel,
 De woonplaats mijner moeder;
 Dan roep ik, bitter schreiend,
 O God, hebt Gij die moeder
 Aan mij zo vroeg ontnomen,
 U mag ik niet berispen,
 Hoe zeer ik haar betreure;
 Neen, Gij zijt wijs en heilig,
 Mag ik U maar beminnen,
 Mijn lieve Vader eren,
 En moeders lessen volgen,
 Dan zal ik bij mijn sterven
 Bij U en moeder komen.
 Wat zal dat zalig wezen!
 
                     
                