Toen werd die blauwe hemel al maar wijder,
Langs alle huizen lagen lichtfestoenen,
Van alle daken daverden klaroenen
En door de straten reed een gouden rijder.
De zon toog vóór met koperen blazoenen,
Als stedemaagd, heraut en begeleider; –
Het was de bloode herfst, de schoone strijder,
Zijn bloote beenen stake’ in gele schoenen.
Zoo rijdt de vreugd mijn wijde poorten binnen,
Verguldt het woonhuis der gestorven jaren
En zet de vensters van mijn oogen open;
Mijn vlugge voeten wille’ een dans beginnen -;
Mijn handen reiken aan de losse blâren –
Om mij zie ik bedrukte menschen loopen.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.