Laat nu je lieve handen rusten,
ze hebben al genoeg gedaan.
Zij sleepten ’s levens last en lusten
en brachten altijd liefde aan.
En schoon ze van vermoeidheid branden
door ’t altijd zwoegen tot de nacht
Nog hebben deze ruwe handen
mij zachte bloemen aangebracht.
Zij hebben mij beschut als lover
in ’s levens al te hete dag.
Zij hebben zich gevouwen over
mijn ogen, dat ik ’t kwaad niet zag.
Nu zijn ze bleek, als uitgeblusten
en rimpelig en zo klein en smal.
Laat nu je lieve handen rusten,
dat ik ze, buigend, kussen zal.
Uit: Het klokkenspel 1952
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.