
’s Nachts
ben ik weerloos.
Het bonzend hoofd
– voorzichtig –
neergelegd op
het zachte kussen,
zo moe, zo alleen;
maar wel
omringd
door schimmen
die ook
de alcohol niet
vermag uit te wissen.
Eindeloze gesprekken
over waarom?
vliegen
heen en weer
door mijn zere hoofd;
ik luister en spreek
tegelijk.
Indringende muziek
kan mij ook niet afleiden.
Waar blijft de slaap?
Het vale licht
– ’s morgens –
komt als een verlossing.