Nu weet ik waar de schemering woont
Ik dacht dat heur huis in de stille stond
En daar ik heel geren heur huizeken vond
Vertraagde ik bij wijlen m’n stap langs ’n huis
Gebouwd in gebeden van sparrengesuis
Maar achter gordijnekens bloemig en blank
Vernam ik geschater en joelende klank
Zodat ik, dom kind, bij mezelve verzon
Dat schemer daar niet wonen kon
Nu weet ik waar schemering woont
Ik dacht dat ze ginds in de struiken sliep
En ’s avonds heel zwakke mensen riep
En zaaide in de ziel, waar onkruid gedijt
De zaden van twijfel en zelfverwijt
Toch had ik heur lief voor elke nacht
Ik heb heur trouw aan m’n venster gewacht
Tot ik in het heilige der avonden las
Dat schemering niet uit den boze was
Nu weet ik waar schemering woont
Daar bloeit aan m’n venster
In purperen kleed
’n Blom die van name
‘De nachtschone’ heet
Ik peins dat zij ’t me vertellen wel kon
Omdat bij deemster te bloeien begon
Maar nachtschone zweeg met het geheim van heur land
Toen ben ik gaan zingen, zo van zachte trant
Toen ze droomde luidop en ik het wonder vernam
Dat schemering niet uit de hemel kwam
Nu weet ik waar de schemering woont
Die avond toen ik niet rusten wou
Voor ik wist vanwaar ze komen zou
Voor ‘k wist waarom ik zozeer van heur hield
Waarom ze de kwaden en de goeden bezielt
Toen zag ik door mijn tranen heen
Dat schemering woonde bij iedereen
Ik zag ze kruipen uit ieders hart
En langzaam werd de wereld zwart
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.