(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)
Ray Charles werd als Ray Charles Robinson geboren op 23 september 1930 in het Amerikaanse Albany (Georgia). Zijn vader Nailey Robinson was een automonteur en klusjesman. Zijn moeder Aretha stapelde planken bij een zaagmolen. Toen Ray nog maar een baby was verhuisde de familie naar Greenville (Florida). Tijdens de Grote Depressie die in die tijd heerste werd er niet veel verdiend en zeker niet door een zwarte familie in het zuiden van de Verenigde Staten waar er een strikte rassenscheiding heerste.
In zijn autobiografie, Brother Ray, uit 1978 zei Ray het volgende over de armoede van het gezin: “Zelfs in vergelijking met andere zwarten stonden we onder aan de ladder en keken we tegen ieder ander op. Er was niets beneden ons, behalve de grond.”
Hoewel hij arm was en zijn vader er vrijwel nooit was omdat hij er nog twee families op nahield, vond Ray dat hij een gelukkig kind was. Maar een tragedie en pijnlijke gebeurtenis uit zijn jeugd zouden hem voor altijd veranderen.
Toen hij nog maar vijf jaar oud was liep hij een trauma op doordat hij zijn jongere broertje George zag verdrinken in de wastobbe van zijn moeder. Kort na de dood van zijn broertje begon hij geleidelijk zijn gezichtsvermogen te verliezen en toen hij zeven jaar oud was, was hij volkomen blind. Hoewel er nooit een officiële diagnose werd gesteld wordt aangenomen dat dit een gevolg was van een verwaarloosde groene staar. Maar zijn moeder waakte ervoor dat hij zich ging wentelen in zelfmedelijden. Omdat zijn gezichtsvermogen geleidelijk afnam leerde ze hem hoe hij dingen kon vinden en dingen voor zichzelf te doen zonder dat hij kon zien.
Al sinds zijn derde jaar had Ray interesse in muziek, daartoe aangemoedigd door een café-eigenaar die piano speelde. Op zijn zevende mocht hij gratis naar de door de staat ondersteunde school voor doven en blinden in St. Augustina (Florida). Hoewel hij het verschrikkelijk vond om zijn thuis te moeten verlaten kreeg hij op de school een officiële opleiding in muziek. Hij leerde er om muziek in braille te lezen, te schrijven, te arrangeren en partituren te schrijven voor Big Bands. Verder leerde hij er piano, orgel, saxofoon, klarinet en trompet spelen. Hij werd beïnvloed door populaire sterren uit die tijd, zoals klarinettist Artie Shaw, Big Band leiders als Duke Ellington en Count Basie, jazzpianist Art Tatum, altsax speler en bandleider Louis Jordan en klassieke componisten zoals Chopin en Sibelius. En Ray vond het allemaal prachtig. ’s Nachts luisterde hij naar de ruwe klanken en het getokkel van Ole Opry, de gewijde en gevoelige gospels en naar de emotionele vertolkingen van de blues op de radio.
Toen hij vijftien jaar oud was overleed zijn moeder (zijn vader overleed twee jaar later) en Ray, die nooit een blindenstok of blindengeleidehond had en die nooit om geld bedelde, verliet de school en ging in het zuiden van de Verenigde staten rondtoeren in het schnabbelcircuit met een aantal dansorkesten die in danszalen voor zwarten speelden.
De kansen op succes waren in het zuiden van de Verenigde Staten voor een beginnende zwarte artiest die hoopte op een muziekcarrière al minimaal. Voor Ray kwam daar nog bij dat hij blind was en hij heroïne gebruikte (een gewoonte die hij pas na zo’n twintig jaar afzwoer). Je zou denken dat zijn situatie vrijwel hopeloos was. Maar Ray was een doorzetter en omdat hij niet wilde opgeven verhuisde hij naar Seattle (Washington). Terwijl hij nog maar 16 jaar was ontmoette hij in de hoerenbuurt van Seattle een jongeman Quincy Jones, die zelf nog maar 14 jaar was. Hij leerde Ray hoe je muziek moest componeren en arrangeren. Ze werden vrienden voor het leven en ze zouden later in hun carrière nog vele malen samenwerken. |
Ray met Quincy Jones |
In die tijd liet hij zijn achternaam Robinson voor zijn artiestennaam vervallen om verwarring met de legendarisch Amerikaanse bokser Sugar Ray Robinson te voorkomen. In het begin van zijn carrière werd hij sterk beïnvloed door zijn idool Nat King Cole. Zijn eerste drie platen maakte hij in 1947 in Tampa (Florida) met de nummers “Guitar Blues”, “Walkin’ And Talkin’ ” en “Wonderin’ And Wonderin’ “. In 1949 sloot hij een platencontract af met het label Swingtime. Ray en zijn toenmalig bandje McSon Trio verhuisden naar Los Angeles en daar maakten ze platenopnames waar de invloed van Nat King Cole duidelijk op te horen is, zoals in zijn bijna autobiografische nummer “All To Myself Alone” en “Let’s Have A Ball”. Begin vijftiger jaren bracht het trio verschillende singles uit, waaronder “Baby Let Me Hold Your Hand” dat de R&B hitlijst haalde.
In 1952 tekende hij vervolgens een contract bij Atlantic Records, maar zijn eerste plaat voor dat label kwam pas in mei van het jaar daarop uit.
Zijn eerste commerciële succes kwam in 1953 met het uitbrengen van zijn nummer “The Things That I Used To Do”, waarvan er meer dan een miljoen platen verkocht werden.
In 1994 vertelde hij aan het San Jose Mercury News: “Toen ik als mezelf begon te zingen, in plaats van het imiteren van Nat King Cole dat ik een tijdlang deed, toen ik begon te zingen als Ray Charles, ontstond er een spirituele, kerkelijke en gospel sound. Het had een heilige en prekerige klank. Het was erg controversieel. Ik kreeg er veel kritiek op.”
In 1954 was de echte Ray Charles opgestaan met het nummer “I’ve Got A Woman”. De plaat bereikte de nummer één plaats in de R&B hitparade in 1955. Maar belangrijker nog is dat hij elementen uit de gospel muziek samenbracht met niet religieuze muziek op een manier zoals dat daarvoor nog nooit gedaan was. Daardoor ontstond een totaal nieuw genre, dat later de naam soul muziek zou krijgen. Op deze plaat begon Ray Charles te zingen met een innerlijk emotionele intensiteit door te fluiten, te schreeuwen en andere enthousiaste uitingen. Hij volgde eindelijk het advies op dat zijn moeder hem jaren daarvoor had gegeven: “Wees gewoon jezelf”.
Evenals zijn idool Nat King Cole brak hij nu ook door bij wit Amerika. Maar in de jaren die voorafgingen aan zijn grote hit “What’d I Say” in 1959, maakte hij een aantal uitstekende jazzplaten.
Veel platen die hij in de tweede helft van de jaren vijftig voor Atlanta maakte behoren tot de beste jazznummers uit die tijd. De opnames van november 1956 resulteerden in juweeltjes als “Doodlin’ Parts 1&2”, “Rockhouse Parts 1&2”, “The Ray”, “Hornful Soul” en “Sweet Sixteen Bars”.
In die tijd rekruteerde hij een jonge meidengroep uit Philadelphia, de Cookies genaamd, voor zijn achtergrondkoor. Hij veranderde de naam van de groep in Raelettes.
De Raelettes |
In de jaren vijftig werd hij zich bewust van het kwaad van de rassenscheiding . Pas na een concert dat hij gaf in Augusta (Georgia) drong dit tot Ray door. De promotor eiste dat de zwarte toeschouwers gescheiden zaten van de blanke toeschouwers, de zwarten boven en de blanken beneden. Ray zei tegen de promotor dat hij scheiding van rassen niet erg vond, maar dan omgekeerd, de zwarten beneden en de blanken boven. “Uiteindelijk was ik zelf zwart en het zou tenminste ergens op slaan als ik de zwarte mensen dicht bij me had .. Laat hem doodvallen. Ik zou niet spelen als het zo moest en dat deed ik ook niet. Hij sleepte me voor de rechtbank en ik verloor.” zei Ray daar later over. Dit incident zorgde er echter wel voor dat hij een actieve rol ging spelen in de strijd voor gelijke rechten voor de zwarten. Zijn sociale bewustwording zorgde ervoor dat hij bevriend raakte met dominee Martin Luther King, die hij in de zestiger jaren zowel moreel als financieel steunde.
Eind vijftiger jaren begon men hem “The Genius” te noemen. In september 1957 nam hij het album “Soul Meeting” op, in april 1958 “Soul Brothers”.
Anderen met zo’n succes in jazz zouden zich bij deze stijl houden. Maar dat was niets voor Ray Charles. In februari van dat jaar nam hij een nummer op dat daar totaal van afweek, een nummer dat een soort vraag en antwoordspelletje was tussen hem en zijn achtergrondkoor de Raelets, “What’d I Say” (een nummer dat op de LP meer dan zes minuten duurde). Het werd een enorme hit waarvan er meer dan een miljoen platen verkocht werden. Het bereikte de zesde plaats in de Amerikaanse Pop hitparade en de nummer één plaats in de R&B hitlijst.
Toch keerde hij in 1959 weer terug naar de jazz en Big Band voor zijn album “The Genius Of Ray Charles”, waarop ook Quincy Jones meespeelde. Door de combinatie van deze twee talenten swingde het album en Ray kreeg er zijn eerste twee Grammy Awards voor. De eerste voor het nummer “Let The Good Times Roll” in de categorie “Beste R&B Uitvoering” en de tweede voor “De Beste Vocale Uitvoering”. Ook in 1959 nam hij zijn eerste country nummer op “I’m Movin’ On”. Het was zijn laatste opname voor Atlantic Records. Door het succes dat hij met zijn platen had kon hij aan het eind van 1959 overstappen naar het veel grotere platenlabel ABC Paramount.
Eén van de aantrekkelijkheden van het contract met ABC was dat hij meer artistieke controle kreeg over zijn opnames. Bij zijn eerste sessie in december nam hij maar drie platen op. Zijn volgende album “The Genius Hits The Road” werd opgenomen in maart 1960 en had als thema geografie. Eén van de twaalf nummers op de LP was een lied van Hoagy Carmichael, “Georgia On My Mind”, dat in 1979 tot het officiële volklied van Georgia werd verklaard. Met “Georgia On My Mind” veroverde Ray weer twee Grammy Awards in 1960, één voor de “Beste Vocale Uitvoering” en een voor de “Beste Pop Single Artiest”.
In augustus 1960 nam Ray een ander thema album op met de titel “Dedicated To You”, waarbij in de titels van alle nummers de naam van een vrouw voor kwam. Een van de nummers was “Ruby” dat aan het eind van 1960 een groot succes was.
Men zou verwachten dat, omdat zijn ballads, zoals “Georgia On My Mind” en “Ruby”, commercieel zo’n groot succes waren, hij niet weer terug zou gaan naar R&B en jazz. Maar in december 1960, een paar weken nadat “Ruby” de top van de hitlijsten haalde, zat hij alweer in de ABC Paramount studio om opnames te maken. Het resultaat werd wat velen zijn beste jazzalbum ooit vinden. Deze keer speelde Ray op Hammond orgel en werden veel van de arrangementen door Quincy Jones gemaakt. Het album heette “Genius + Soul = Jazz”. De track “One Mint Julep” bereikte in 1961 de achtste plaats in de Pop hitlijst en nummer één in de R&B hitlijst.
Maar zijn volgende nummer in 1961, “Hit The Road Jack”, was een nog grotere hit die in beide hitparades de eerste plaatst haalde. Met dit nummer verdiende hij in 1961 weer een Grammy voor de “Beste R&B Opname”.
Vervolgens deed Ray Charles iets wat voor velen ondenkbaar was. Hij richtte zich op de country & western muziek. En ook daar had hij weer een groot succes mee en in feite had hij sterke invloed op dit genre. In juni 1962 kwam zijn album “Modern Sounds in Country and Western Music” uit. Hij gaf een nieuwe interpretatie aan oude successen in de country & western muziek, die hij met een sausje van soul overgoot. Daarmee inspireerde hij anderen om ook iets nieuws te doen met de country muziek.
Hoewel hij in 1959 al eens een hit had gehad met het country nummer “I’m Moving On” raadden zijn platenmaatschappij en anderen om hem heen hem af om daar een heel album mee te vullen.
Ray zei later dat het eigenlijk inderdaad wel een riskante onderneming was. “Ik wist niet wat er zou gebeuren” zei hij “omdat al mijn vrienden en de mensen om mij heen me vertelden dat ik een grote vergissing maakte. Je zult je carrière kapot maken omdat iedereen je kent van de rhytm and blues. Je moet wel gek zijn.”
Het album omvatte een breed spectrum van wat in die tijd country muziek te bieden had, zoals het nummer van de Everly Brothers “Bye Bye, Love”; Hank Williams Sr.’s “Half As Much”, “You Win Again” en “Hey, Good Lookin'”; Don Gibson’s hit “I Can’t Stop Loving You” en Eddy Arnold’s “Just a Little Lovin’ ” en “You Don’t Know Me”.
“Modern Sounds in Country and Western Music” stond 3 ½ maand op nummer één in de Pop album hitlijst en bleef gedurende zo’n twee jaar in deze hitlijst staan !!!
Er werden vier singles van dit album getrokken “Born to Lose”, “Careless Love” en “You Don’t Know Me” en die haalden allen de Pop hitparade, maar “I Can’t Stop Loving You” stond vijf weken op nummer één.
Na dit fenomenale succes van zijn eerste country album was het onvermijdelijk dat er een tweede album uitkwam. In september 1962 werd “Modern Sounds in Country and Western Music Volume 2” opgenomen. En Ray boekte ook succes met dit tweede album. Het album haalde de tweede plaats in de Pop album hitlijst, daarin opgestuwd door twee nummers “You Are My Sunshine” en “Take These Chains From My Heat”.
In juli 1963 werd “Ingredients In A Recipe For Soul” opgenomen en van dit album werd het nummer “Busted” weer een hit. Daarvoor kreeg hij opnieuw een Grammy voor “De Beste R&B Opname”.
Tijdens de opnamesessies in juli 1963 werden maar liefst zestien nummers opgenomen. Negen daarvan werden in 1964 uitgebracht met het album “Have A Smile With Me”. Op dit album stond ook een nummer dat in juli 1964 was opgenomen “Smack Dab In The Middle” met de Raelets als achtergrondkoor.
In de jaren zestig raakte Ray ook betrokken bij films. Hij verscheen in 1962 in “Swinging Along” en hij maakte de soundtrack voor verschillende andere films.
Tegen 1964 leek hij op zijn absolute top te zijn. Hij had zijn eigen platenlabel, Tangerine Records genaam (dat platenalbums uitbracht van Ray Charles en zijn producties van zanger/schrijver Percy Mayfiled en zanger Jimmy Scott). Ray ging ook zelf over de publiciteit en hij bezat de mastertapes. Hij had zijn eigen studio in Los Angeles geopend, maar zijn privéleven liep niet zo lekker.
Op 31 oktober 1964 werd hij aangehouden op het vliegveld van Boston nadat de douane marihuana, heroïne en een injectiespuit had gevonden in zijn overjas. Ray, die al eerder in Indianapolis en Philadelphia gearresteerd was voor het bezit van drugs, was geschokt en bang. Hij stopte een jaar lang met het maken van tournees en liet zich opnemen in een afkickkliniek, waar hij uiteindelijk van de drugs afraakte. Hij vierde dit eind 1965 met het uitbrengen van het nummer “Crying Time”. Hij kreeg er twee Grammys voor, voor de “Beste R&B Opname” en de “Beste Mannelijke R&B Solo-uitvoering”. Het bleek zijn laatste plaat te zijn die in de top tien van de Pop hitlijst kwam.
In december 1966 werd hij veroordeeld tot vijf jaar voorwaardelijk voor zijn overtreding uit 1964. Toch was er wel een sprankje humor omdat hij in 1966 de nummers “I Don’t Need No Doctor” en “Let’s Go Get Stoned” uitbracht. Later werd hij terughoudend om over zijn drugsgebruik te praten omdat hij vreesde dat men daardoor anders over zijn werk zou gaan denken.
Begin 1970 bracht hij op zijn label Tangerine het album “My Kind Of Jazz” uit, waarop hij samen met zijn vriend Quincy Jones speelde. Van de plaat haalde het intrigerend getitelde nummer “Booty Butt” nog nummer 36 in de Pop hitlijst.
Eveneens in 1970 had hij een bijzonder gastoptreden op het album van Aretha Franklin, “Live at the Fillmore” en een kenmerkende pure funk uitvoering van het nummer “America the Beautiful” op zijn verzamelalbum “A Message From The People” uit 1972. In die tijd werkte hij ook samen met Randy Newman en Stevie Wonder.
In 1976 werkte hij samen met de Engelse zanger Cleo Lane bij een uitvoering van Gershwin’s “Porgy & Bess. Het jaar daarop keerde hij terug naar Atlantic Records waar hij het ondergewaardeerde album “True to Life” opnam. Zijn tweede verbintenis met ABC duurde tot 1980.
In dat jaar kreeg zijn kwakkelende carrière een impuls toen hij een contract kreeg bij de Nashville divisie van CBS Records en hij terugkeerde naar de country muziek.
Zijn verbintenis met CBS leidde tot hit duetten met George Jones, Hank Williams Jr. en Mickey Gilley. In 1984 haalde zijn album “Friendship” de nummer één plaatst in de country hitparade. Hieruit kam een single voort van zijn duet met Willie Nelson “Seven Spanish Angels”.
In 1990 stapte Ray over naar Warner Bros. Records. Voor zijn duet met Chaka Khan “I’ll Be Good to You” kreeg hij in 1991 een Grammy. In 1994 ontving hij de laatste van zijn twaalf Grammys voor “A Song For You”.
In 1997 werden veel van zijn klassiekers opnieuw uitgebracht door een overeenkomst van Ray met Rhino Records.
Het laatste album dat hij voor zijn overlijden uitbracht, op zijn eigen label Crossover, was “Thanks For Bringing Love Around Again” uit 2002. Maar net voor zijn dood had hij een album voltooid voor Concord Records dat duetten bevatte met zulke grootheden als Willie Nelson, Norah Jones, Elton John, Bonnie Raitt en James Taylor. Zoals gepland werd het album (postuum) uitgebracht op 31 augustus 2004.
Ray in The Blues Brothers |
Ray speelde in 1980 in de muzikale komedie “The Blues Brothers” de rol van een door de wol geverfde eigenaar van winkels en daardoor werd hij befaamd in het cultfilm circuit. Andere filmrollen die hij speelde was die van een buschauffeur in de komedie “Spy Hard” uit 1996. Het was bedoeld als grap, een blinde man die een voertuig bestuurt, maar het was niet ver bezijden de waarheid. Ray Charles bekende dat hij af en toe achter het stuur van een auto zat. |
In de jaren negentig bleef hij nummers schrijven en optreden.
Op 10 juni 2004 overleed Ray Charles op 73-jarige leeftijd aan leverkanker in zijn huis in Beverlly Hills (Californië), omringd door familie en vrienden. Hij ligt begraven op het Inglewood Park Cemetery in Inglewood (Calinornië).
Ray Charles is twee keer getrouwd geweest en had 12 kinderen bij zeven verschillende vrouwen. Bij zijn dood had hij 20 kleinkinderen en 5 achterkleinkinderen. Hij trouwde voor de eerste keer op 31 juli 1951 met Eileen Williams. Het huwelijk bleef kinderloos en eindigde in 1952 in een echtscheiding. Op 5 april 1955 trouwde hij met Della Beatrice Howard. Met haar kreeg hij drie kinderen. Zij scheidden in 1977. Bij zijn dood was Norma Pinelli al een lange tijd zijn vriendin en partner.
Zijn kinderen waren:
Charles Wayne Hendricks (zoon van Marge Hendricks een van de Raelettes)
Evelyn Robinson (dochter van Louise Mitchell)
Raenee Robinson (dochter van Mae Mosely Lyles)
Sheila Robinson (dochter van Sandra Jean Betts)
Vincent Kotchounian (zoon van Arlette Kotchounian zij werkte met hem als fotografe aan het album “Would You Believe”)
David Robinson (zoon van Della Robinson)
Ray Charles Robinson, Jr. (zoon van Della Robinson)
Dominee Robert Robinson (zoon van Della Robinson. Het enige kind dat bij zijn begrafenis aanwezig mocht zijn)
Reatha Butler
Alexandria Bertrand (dochter van Chantelle Bertrand)
Robyn Moffett
Ryan Corey Robinson den Bok (zoon van Mary Anne den Bok)
Naast de 12 Grammy Awards (exclusief een Grammy voor zijn hele oeuvre) en de President’s Merit Award (orde van verdienste) is hij een van de eersten die werd opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame en ontving hij van president Bill Clinton de Presidential Medal for the Arts. Verder kreeg hij de Franse Legion d’ Honeur en de Kennedy Center Honors.
Jamie Foxx als Ray |
Ray Charles was nauw betrokken bij de film over zijn leven “Ray” (de werktitel was “Unchain My Heart, the Ray Charles Story). De film kwam in oktober 2004 uit en portretteert zijn leven en carrière tussen 1930 en 1966. De hoofdrolspeler Jamie Foxx kreeg een Oscar voor zijn rol als “Beste Acteur”. |
Singels met hitnotering in de Nederlandse Top 40
Titel |
Uitgebracht in |
Datum van binnenkomst |
Hoogste positie |
Aantal weke/maanden |
Hit the road Jack |
1961 |
12-1961 |
20 |
3 M |
I can’t stop loving you |
1962 |
8-1962 |
2 |
4 M |
You don’t know me |
1962 |
11-1962 |
27 |
1 M |
Take these chains from my heart |
1963 |
7-1963 |
13 |
3 M |
Busted |
1963 |
11-1963 |
25 |
1 M |
Crying time |
1966 |
26-2-1966 |
12 |
12 |
Together again |
1966 |
14-5-1966 |
31 |
4 |
Here we go again |
1967 |
24-6-1967 |
3 |
14 |
Yesterday |
1967 |
9-12-1967 |
21 |
5 |
Kijk en luister naar Ray Charles
Take these chains from my heart
Here we go again (met Norah Jones)
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Biography
History of Rock and Roll
IMDb
PBS
Raycharles.com
Rockhall
Rolling Stone
Sing 365
Swinghouse
Wikipedia
Yahoo Music
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.