(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)
Gilbert Bécaud werd als François Silly op 24 oktober 1927 geboren in Toulon, Frankrijk, een levendige havenstad aan de kust van de Middellandse Zee. François had een relatief gelukkige jeugd, ondanks het feit dat zijn vader het gezin verliet toen hij nog jong was. De nieuwe partner van zijn moeder, Louis Bécaud, voedde de kinderen van de familie, François, Jean en Odette, op alsof het zijn eigen kinderen waren. Hij kon niet met hun moeder trouwen omdat haar eerste man een echtscheiding weigerde.
François ontwikkelde al op jonge leeftijd een passie voor muziek en het bleek al snel dat hij een wonderkind was op de piano. Toen hij nog maar negen jaar oud was volgde hij al lessen aan het conservatorium van Nice. Hij studeerde aan het conservatorium tot 1942 toen de familie door de Tweede Wereldoorlog Toulon verliet. Zijn moeder moedigde de muzikale carrière van haar jongste zoon aan en ze liet hem onder de best mogelijke condities studeren. In 1943 vroeg de oudere broer van François, die deel uitmaakte van het verzet in de regio Vercors, zijn familie om te verhuizen naar Albertville in de Savoie. Kort nadat ze verhuisd waren ging ook François deel uitmaken van het verzet.
Na de oorlog vestigde de familie zich in Parijs en François, die pas twintig geworden was, vond al snel werk als pianist in de locale bars en cabaretclubs. In die tijd begon hij ook muziek te schrijven voor films onder het pseudoniem François Bécaud. Hij registreerde zich ook onder deze naam bij de SAGEM, de Franse vereniging voor het copyright voor liedjesschrijvers en componisten. Nadat hij de liedjesschrijver Maurice Vidalin ontmoet had raakte de jonge pianist steeds nauwer betrokken bij het Franse chanson. In 1948 begon François chansons te schrijven voor de Franse zangeres Marie Bizet, die hem introduceerde bij een andere jonge liedjesschrijver Pierre Delanoë. Vidalin, Delanoë en Bécaud raakten nauw bevriend en samen werden ze de meest succesvolle liedjesschrijvers uit die tijd, met talloze hits eind jaren veertig en begin jaren vijftig.
In 1950 introduceerde Marie Bizet Bécaud aan Jacques Pills, een bekende zanger uit die tijd. Het klikte gelijk tussen de twee en Pills vroeg hem om als pianist voor hem te gaan werken. Bécaud nam het aanbod aan en vergezelde hem op een lange reeks van internationale tournees, waarvan er vele door de Verenigde Staten waren. Het was tijdens een van die tournees door de Verenigde Staten dat Bécaud de Franse zangeres Edith Piaf ontmoette, een zangeres waar Bécaud en Pills graag liedjes voor wilden schrijven. Bécaud en Pills gingen bij elkaar zitten en schreven het nummer “Je t’ai dans la peau”, een lied waar Piaf gelijk gek op was en ze maakte het een grote internationale hit. Kort na hun ontmoeting trouwden Edith Piaf en Jacqes Pills met elkaar. Daarmee kwam een einde aan de samenwerking van Bécaud en Pills, maar hun vriendschap bleef bestaan en Bécaud werd de manager van Piaf in plaats van de pianist van haar man.
In 1952 nam François officieel een nieuwe artiestennaam aan, Gilbert Bécaud. Rond die tijd ook creëerde hij zijn legendarische imago met zijn gestippelde stropdas, het type stropdas dat rond zijn nek hing voor de rest van zijn carrière.
Later in datzelfde jaar ontmoette Bécaud Louis Amade die naast Delanoë en Vidalin de belangrijkste liedjesschrijver voor hem zou worden. Amade, een hoge ambtenaar, ging zijn tijd verdelen tussen de verplichtingen voor zijn werk en zijn passie voor de muziek. In 1952 had Bécaud een andere belangrijke ontmoeting met een andere jonge zanger en liedjesschrijver, Charles Aznavour. Edith Piaf had Aznavour, zoals ze ook met Bécaud gedaan had, geholpen om zijn carrière in Amerika van de grond te trekken. Bécaud en Aznavour vonden dat ze veel gemeen hadden en ze gingen samenwerken met het schrijven van liedjes. Ze bleven een levenslange vriendschap onderhouden.
Voor zijn persoonlijke leven was 1952 ook belangrijk omdat hij in dat jaar in het huwelijk stapte met Monique Nicolas. Met zijn carrière ging het ook goed. Zijn eigen muzikale talent gecombineerd met een team van uitstekende liedjesschrijvers om hem heen, naast de geweldige ervaring die hij had opgedaan bij de tournees samen met Jacques Pills, zorgden ervoor dat hij klaar was voor internationale roem.
Op 2 februari 1953 ging hij naar de studio om zijn eerste twee singles op te nemen, “Mes mains” (geschreven door Pierre Delanoë) and “Les Croix” (geschreven door Louis Amade). Op diezelfde dag ging zijn vrouw Monique naar het ziekenhuis waar hun eerste zoon Gaya geboren werd.
In 1954 werd het Olympia theater heropend, de beroemdste Franse concerthal aller tijden, gevestigd in Parijs. Het theater had 25 jaar leeggestaan en haar eigenaar Bruno Coquatrix zocht naar sterren om de heropening te vieren. Coquatrix bood Bécaud aan om op de avond van de opening in februari 1954 op te treden. Dat accepteerde hij, maar Bécaud was in die tijd nog iemand die optrad in het voorprogramma van grote artiesten. Toen hij op 17 februari 1955 in het Olympia terugkeerde was hij zelf al een ster en zijn optreden zette het Olympia in vuur en vlam. Bécaud gaf een legendarische matinee, waarbij 4.000 tieners op en neer sprongen en met zijn liedjes meezongen. Omdat ze meegesleept werden door zijn energieke optreden op het podium raakte het publiek overenthousiast en begonnen ze stoelen uit de vloer te rukken en vernielden ze het splinternieuwe decor van het Olympia. Dit gedrag was in de jaren vijftig in Frankrijk zeer ongewoon. De Franse pers schreef uitgebreid over zijn optreden en doopte de jonge Bécaud tot “Monsieur Dynamite”, “The Atomic Bomb” en zijn beroemdste bijnaam “Monsieur 100.000 volts”.
Dit legendarische concert maakte hem op slag beroemd in Frankrijk. De jonge zanger zou zijn enthousiaste ontvangst in het Olympia nooit vergeten en hij bleef trouw aan het Olympia voor de rest van zijn carrière. Tussen 1954 en 1997 trad hij daar maar liefst 30 keer op, een record dat door geen enkele andere artiest geëvenaard werd.
Bécaud’s jeugdig enthousiasme, zijn Mediterrane charme en zijn bruisende energie zorgden ervoor dat hij in de hele wereld een publiekslieveling werd. In 1955 stak Bécaud al zijn tijd en energie in het geven van live concerten in heel Europa. De onvermoeibare Bécaud gaf vervolgens optredens in Noord Amerika en het Noord Westen van Afrika. Tijdens deze tournee gaf hij in totaal maar liefst 250 concerten ! Maar intussen ging hij ook gewoon door met het schrijven van liedjes, samen met Vidalin, Delanoë en Amade. Bécaud nam tussendoor ook nog even de tijd om nieuwe platen op te nemen. Hij bracht eind jaren vijftig een reeks hits uit, zoals “La corrida” in 1956 gevolgd door “Les marchés de Provence” in 1957 en zijn klassieker “C’est merveilleux l’amour” in 1958.
In 1956 vond Bécaud ook nog de tijd om aan een filmcarrière te beginnen. Onder regie van Marcel Camé speelde hij een hoofdrol in de film “Le pays d’où je viens”. Het multi-talent Bécaud schreef ook nog eens de soundtrack van deze film. Hoewel hij veel plezier beleefde aan het maken van films, bleef zijn zangcarrière altijd op de eerste plaats staan.
In 1957 vond er nog een heugelijke gebeurtenis voor hem persoonlijk plaats. Zijn vrouw Monique baarde hun tweede kind, hun zoon Philippe. Maar het volgende jaar was minder voorspoedig omdat Bécaud’s echte vader overleed en nog geen twee weken later zijn stiefvader.
Intussen ging het met zijn muzikale carrière steeds beter. Tegen 1960 was hij internationaal een van de meest gevierde artiesten die duizenden mensen naar zijn concerten trok. En ook in Frankrijk was hij een grote ster. In 1960 kenden de critici hem voor zijn zang en liedjesschrijven de prestigieuze “Grand Prix du Disque” toe. Later in dat jaar componeerde Bécaud, die altijd experimenteerde met nieuwe ideeën, de kerstcantate “L’Enfant à l’étoile”. De cantate werd op kerstavond van 1960 opgevoerd in Parijs in de kerk Eglise Saint-Germain-l’Auxerrois en het trok tienduizenden kijkers bij de live uitzending op de Franse televisie.
In 1961 bestormde hij weer de Franse hitparade met zijn hitsingle “Et maintenant”, geschreven door Pierre Delanoë. Het werd een van de beroemdste nummers uit zijn hele carrière. Het nummer werd meer dan 150 keer gecoverd door een rij aan Franse sterren. De Engelstalige versie van het nummer “What now my love” werd een grote internationale hit.
Aangemoedigd door zijn succes met de kerstcantate in 1960 ging Bécaud in 1962 een nog grotere uitdaging aan. Hij zette zijn eerste opera op het podium. Hij had er verschillende jaren aan gewerkt en de opera met de titel “L’Opéra d’Aran” had zijn première op 25 oktober 1962 in het Théâtre des Champs-Elysées in Parijs. Het orkest, onder leiding van de beroemde Franse dirigent Georges Prêtre, gaf een briljante uitvoering van Bécaud’s werk. De opera werd geprezen door de critici en was ook commercieel gezien een groot succes. Tot op de dag van vandaag wordt “L’Opéra d’Aran” internationaal nog steeds uitgevoerd.
Maar het Franse publiek weigerde haar nieuwe zangidool op te geven en ondanks zijn succes als componist verlegde Bécaud zijn aandacht weer naar zijn zangcarrière. In 1963 maakte hij weer een grote internationale tournee die hem zelfs tot in Japan bracht. Later dat jaar ging hij weer naar de studio om een aantal hitsingles op te nemen, waaronder de klassieker “Un Dimanche à Orly”, een humoristisch nummer over de vele keren die Bécaud op dit Parijse vliegveld verbleef.
Bécaud bleef in Frankrijk onverminderd populair, maar zijn status van meest favoriete zanger werd begin zestiger jaren bedreigd door de, zoals de Fransen zeggen, Yéyé generatie. De jonge zangers uit die tijd pasten de uit Amerika overgewaaide rock and roll aan voor de Franse markt. Al snel bouwden ze daarmee een aanhang op van gillende teenagers. De oudere Franse chansonniers, zoals Bécaud en Aznavour liepen het risico om uit de mode te raken door nieuwe rocksterren als Johnny Halyday. Maar Bécaud ging met zijn tijd mee en begon nummers te schrijven voor de nieuwe sterren, zoals Richard Anthony en Hervé Vilard. Een andere nieuwe ster, Eddy Mitchel, coverde Bécaud’s klassieker “Et maintenant” en Bécauds “Age tendre et tête de bois” werd de herkenningsmelodie van een goed bekeken tienerprogramma op de Franse televisie.
In oktober 1963 was de hele Franse natie geschokt door het overlijden van Edith Piaf en Jean Cockteau, twee van de beroemdste Franse sterren aller tijden. Zij stierven enkele uren na elkaar. Bécaud was diep bedroefd over het overlijden van Piaf. Maar de dood van Cockteau schokte hem nog meer, omdat hij een boezemvriend van hem was en hij een van de eerste mensen was geweest die hem had aangemoedigd aan het begin van zijn zangcarrière.
In 1964 nam Baud het nummer “Nathalie” op. Het werd weer een van de grootste hits uit zijn carrière. Later dat jaar bracht Bécaud het nummer live in het Olympia bij zijn tiende concert in dit theater. Direct na zijn concert maakte de onvermoeibare Bécaud een tournee door Frankrijk en de rest van Europa met zijn “L’Opéra d’Aran”. Uit 1964 stamt ook zijn nummer “L’orange”, waarvan de tekst geschreven werd door Philippe Delanoë en muziek van hemzelf. In 1965 maakte hij opnieuw een tournee door Frankrijk om vervolgens in april te vertrekken voor een reeks concerten in de Sovjet Unie. Later dat jaar scoorde hij nog twee hits met “Quand il est mort le poète” en het zeer controversiële “Tu le regretteras”, een nummer opgedragen aan Charles de Gaulle. De single veroorzaakte vele protesten in de Franse pers omdat die werd uitgebracht tijdens de campagne voor de presidentsverkiezingen. Bij zijn latere concerten bracht hij het nummer dan ook niet meer.
Tegen die tijd was Bécaud intussen een internationale ster geworden. In het voorjaar van 1966 maakte hij een tournee van zes weken door Duitsland. Na zijn terugkeer bereidde hij zich voor op een speciaal concert voor zijn fans in de Verenigde Staten dat op 22 april 1966 live werd uitgezonden op de Amerikaanse televisie. Na zijn succes in Noord Amerika veroverde Bécaud ook het zuiden van dit continent met een uitgebreide tournee door Zuid Amerika. Op 8 oktober van dat jaar bracht hij zijn “L’Opéra d’Aran” in België op de planken. Nog in datzelfde jaar maakte hij een platenopname van een modernere versie van zijn opera, waarbij hij voor de eerste keer de hoofdrol voor zijn rekening nam.
Ook in 1966 was er weer een gelukkige gebeurtenis in zijn persoonlijke leven, want in dat jaar werd zijn derde kind Anne geboren.
Zijn internationale carrière verliep nu voorspoedig en internationale sterren stonden in de rij om Engelstalige versies van zijn nummers op te nemen. Het fenomenale succes van “What now my love” (vertaling van “Et maintenant”) werd gevolgd door de internationale klapper “Let it be me” (vertaling van zijn hit “Je t’appartiens” uit 1955). Alle topsterren uit die tijd, zoals Bob Dylan, Nina Simone, Sonny en Cher en James Brown namen hun eigen versie van “Let it be me” op. Maar de bekendste vertolking was wel die van The Everly Brothers. Hierna volgde Bécaud met een andere klassieker “L’important c’est la rose”, een nummer dat het publiek in extase bracht toen hij het voor het eerst op 17 november 1967 zong tijdens een optreden in het Olympia (zijn twaalfde show in dit muziektheater).
In de zestiger jaren verloren veel andere sterren hun status, maar de energieke Bécaud niet. Hij bleef populair bij zijn oude fans, maar trok ook een jong publiek. Begin jaren zeventig stootte hij weer naar de top van de Franse hitparade met de mooie ballade “La solitude ça n’existe pas”, die hij samen schreef met Pierre Delanoë. Maar Bécauds eigen favoriete lied uit de jaren zeventig was zijn hit “La vente aux enchères”, geschreven door Maurice Vidalin. In het algemeen besteedde Bécaud minder tijd aan het opnemen van platen. Omdat hij veel nationale en internationale tournees maakte had hij daar ook niet zoveel tijd voor. Hoewel hij nu eind veertig jaar was bleven zijn concerten explosief en energiek als altijd. Het publiek hield van zijn live optredens en toen hij in februari 1972 optrad in het Olympia werd hij aan het eind van het concert maar liefst twaalf keer teruggeroepen om een toegift te geven.
Eind 1972 bracht zijn platenmaatschappij zes triple albums uit die vrijwel zijn hele zangcarrière omvatte. Bécaud had besloten om een pauze in te lassen om zich weer aan zijn acteercarrière te wijden. Eind 1972 begon hij met de opnames van de film “Un homme libre” onder regie van Roberto Muller. In 1973 stond hij weer voor de camera’s voor de opnames van film “Toute une vie”, geregisseerd door Claude Louche. Na de opnames van deze twee films ging hij zich weer met zingen bezighouden. In oktober 1973 trad hij voor de zestiende keer op in het Olympia. Maar het hectische leven dat hij er op na hield begon zijn tol te eisen van zijn gezondheid. Hij leed aan oververmoeidheid en zijn gewoonte om tussen twee shows te roken als een schoorsteen begon ook zijn stem aan te tasten.
Maar dit alles weerhield hem er niet van om door te gaan met zijn muziekcarrière. Op 24 december 1973 werd voor de tweede keer zijn kerstcantate, dit keer internationaal, uitgezonden op de televisie. Drie weken later stond hij al weer voor een reeks shows op het podium van het Olympia. Op 14 januari 1974 kwam tijdens een optreden in het Olympia zijn vriend en mede liedjesschrijver Louis Amado (die ook een hoge ambtenaar was) het podium op en maakte Bécaud “Chevalier de la Légion d’Honneur”, een hoge Franse onderscheiding.
De meeste tijd in 1974 en 1975 besteedde hij aan het maken van tournees, maar in 1976 vond hij weer tijd om platenopnames te maken. Hij ging samenwerken met een jonge liedjesschrijver, Pierre Grosz, die een aantal hits voor hem zou schrijven, waaronder het legendarische “Mais où sont-ils les jours heureux ?”
Maar ook met zijn privéleven was hij druk. In 1976 trouwde hij met Kitty St John, een Amerikaanse vrouw. Lang voordat ze getrouwd waren hadden ze al een dochter Emily die in 1972 was geboren. Zij was zijn vijfde kind. Hij had al kinderen uit zijn eerste huwelijk, Gaya, Philippe en Anne. Maar hij had ook nog een buitenechtelijk kind met Janet Woollacoot, dochter Jennifer, die einde jaren zestig werd geboren. Na zijn huwelijk met Kitty St John kocht Bécaud een enorme boerderij in de Franse streek Poitou. Dit werd een ontmoetingsplaats voor zijn uitgebreide familie.
Na een korte tijd rust gehouden te hebben keerde hij op de kerstavond van 1976 weer terug op het podium met onder andere het lied ” La première cathédrale”, geschreven door een jonge Franse liedjesschrijver Franck Thomas. Het concert werd gegeven aan de voorkant van de Notre Dame en werd live op de Franse televisie uitgezonden.
Het jaar daarna keerde hij weer terug naar de studio en nam het nummer “L’indifférence” op. Met dit lied, dat hij samen met Maurice Vidalin geschreven had won hij de prestigieuze “Oscar de la meilleure chanson française”. Hierna nam hij weer een tijd vrijaf.
In 1980 trad hij echter weer voor het voetlicht met een splinternieuw album. Hij ging weer door de wereld toeren met onder andere optredens in Canada en Japan. In de herfst van 1980 stond hij weer voor vijf weken met veel succes in het Olympia. In 1982 had hij weer een hit met de single “Désirée”. Van de Franse vereniging voor het copyright voor liedjesschrijvers en componisten (SAGEM) ontving hij de Gouden Medaille voor zijn bijdrage aan de Franse muziek.
Het jaar daarna vierde hij zijn 30-jarige platencarrière en gaf hij weer een serie shows in het Olympia. In 1984 trok hij veel media-aandacht met zijn nieuwe single “Mustapha Dupont”, een lied over de Franse gemeenschap van immigranten. Dat was begin jaren tachtig al een gevoelig onderwerp.
In 1986 had hij weer een nieuw succes. Zijn musical “Madame Roza” werd voor het eerst in de Verenigde Staten opgevoerd. Eigenlijk was de musical (gebaseerd op een boek van Emile Ajar) al in 1983 klaar. Maar toen hij hem in Frankrijk op de planken wilde brengen gaf dat allerlei problemen. De musical was in Amerika een groot succes en trok massa’s publiek. De voorstelling speelde in Baltimore en Los Angeles en op 1 oktober 1987 was de première op Broadway in New York. En hoewel de musical ook op Broadway een groot succes was, duurde het nog jaren voordat “Madame Roza” in Parijs in première ging.
In 1988 stond hij voor de 22-ste keer op het podium van het Olympia. Hij had twee shows, de ene avond speelde hij zijn “Rode Show” en de ander avond zijn “Blauwe Show”.
In 1988 nam hij ook afscheid van zijn platenmaatschappij EMI. Hij tekende een nieuw contract bij BMG Ariola en de platenmaatschappij kocht gelijk de rechten op de meeste van zijn oude nummers. Het jaar daarop nam hij zijn eerste album voor deze platenmaatschappij op “Fais-moi signe”. Het album bevatte uitstekende nummers die door Pierre Delanoë en Louis Amade geschreven waren, maar ook materiaal van nieuwe liedjesschrijvers, zoals Claude Lemesle (“Quand la musique s’arrète”) en Didier Barbelivien (“Après toi c’est la mer”).
In 1991 verloor Bécaud zijn moeder, die overigens 100 jaar oud werd. Na de dood van zijn moeder stortte hij zich in zijn werk en gaf wereldwijd maar liefst 249 concerten om vervolgens van 1 tot 20 oktober 1991 weer terug te keren in zijn geliefde Olympia. Later dat jaar, terwijl hij nog steeds treurde om de dood van zijn moeder en het verlies van zijn oude vriend Yves Montand in november, kondigde Bécaud aan dat hij op het punt stond om te stoppen met de muziek.
Maar tot ieders opluchting keerde hij in 1992 weer terug in de studio om een derde versie van zijn “L’Opéra d’Aran” op te nemen, geproduceerd door zijn zoon Gaya. Hij zette zich weer aan het werk om samen met Pierre Delanoë 16 nummers te schrijven voor zijn nieuwe album. Het album werd opgenomen in de Verenigde Staten met de Amerikaanse producer Mick Lanaro. Het autobiografische album met de titel “Une vie comme un roman” ging over Bécaud’s levensverhaal vanaf zijn geboorte in Toulon tot aan zijn 22-ste optreden in het Olympia. Het album werd uitgebracht op 2 februari 1993, een paar maanden na het overlijden van zijn oude vriend Louis Amade. Aan het eind van 1992 gaf hij van 2 tot 24 oktober zeer succesvolle concerten in het Palais des Congrès.
Hierna nam hij lange tijd vrij om zijn gezondheid weer op orde te brengen, omdat zijn vele roken zijn zangstem aantastte. Hij ging lekker ontspannen in zijn landhuizen in Corsica en Poitou. En hij bracht met zijn vrouw de tijd door in hun nieuwe woonboot die afgemeerd lag aan de Seine vlakbij Parijs. Maar hij was niet in staat om de hele dag maar een beetje rond te hangen en tussendoor ging hij wekenlang werken aan nieuwe nummers, samen met zijn liedjesschrijvers Pierre Delanoë, Claude Lemesle, Pierre Grosz, Franck Thomas en Jean-Michel Bériat. Er was in die periode ook sprake van dat zijn musical “Madame Roza” in Parijs opgevoerd zou worden. In werkelijkheid zou dat nog tot 1996 duren.
Pas op 15 november 1996 bracht hij weer een nieuw album uit “Ensemble”. Het album bevatte nummers die hij geschreven had terwijl hij “rust hield” en ook een nummer van zijn overleden vriend Louis Amade.
Van 13 tot 23 november 1997 vierde hij zijn zeventigste verjaardag met een serie optredens in het Olympia. Het Olympia was een tijd lang gesloten geweest vanwege een renovatie en Bécaud trad op bij de heropening van het vernieuwde Olympia. Vervolgens ging hij weer op tournee in Frankrijk en de rest van de wereld en hij gaf in januari 1998 een serie gedenkwaardige concerten in Japan.
Nadat hij nog een grote tournee door Europa gemaakt had werd zijn “L’Opéra d’Aran” opnieuw opgevoerd, met een nieuwe getalenteerde cast, in het Grand Théâtre in Tours.
Bécaud weigerde om stilletjes met pensioen te gaan. In 1999 bracht hij weer een nieuw album uit onder de titel “Faut faire avec ”. Het was een erg akoestisch album waarvan de nummers waren opgenomen met een kleine groep muzikanten. De teksten waren geschreven door Pierre Delanoë, die zes nummers schreef, inclusief het mooie “Dieu est mort” en door Didier Barbelivien die twee nummers schreef. Op dit album zong hij ook een duet samen met zijn dochter Emily, “La fille au tableau”, geschreven door Luc Plamondon.
In november 1999 trad hij voor de 33-ste keer live op in het Olympia. Ondanks het feit dat Bécaud kanker had wist hij tot grote waardering van zijn fans een reeks geweldige shows neer te zetten. Het laatste concert van zijn leven gaf hij op 15 juli 2000 in Frijburg (Zwitserland). In 2001 nam hij zijn laatste album op met als titel “Le cap”.
Op 18 december 2001 overleed hij rustig op zijn woonboot (Aran genaamd). Hij werd 74 jaar oud. De condoleances stroomden van over de hele wereld binnen. Internationale grote sterren woonden op 21 december 2001 zijn begrafenis bij in de La Madeleine kerk in Parijs. Hij ligt begraven op het Père Lachaise kerkhof in Parijs.
Zijn laatste album werd op 19 maart 2002 uitgebracht. Het album had geen titel en het omvatte een collectie van 30 nummers die door zijn zoon Gaya geselecteerd werden. Gaya toonde groot respect voor zijn vaders nagedachtenis en hij koos elf nummers die over leven en dood en God gingen, waardoor het album een ondertoon van een laatste vaarwel had. Het album bevatte ook een duet met Serge Lama “Le train d’amour” en twee gedeeltes van zij musical “Madame Roza”, gezongen door Annie Cordy.
In de loop van zijn carrière, die zo’n 40 jaar duurde, vergaarde hij een trouwe schare fans in heel de wereld. Zijn energieke optreden op het podium trok jong en oud. Hij is een van de meest populaire Franse artiesten aller tijden.
Kijk en luister naar Gilbert Bécaud
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Absolute Facts
Biography Base
IMDb
RFI Musique
Wikipedia
Yahoo Music
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.