Aan de oever van een snelle Vliet
een treurend meisje zat.
Ze weende en schreide van verdriet
het gras van tranen nat.
Ze wierp de bloempjes die ze zag
mistroostig in de stroom
En riep: “Ach lieve vader, ach
ach lieve broeder, kom!”
Een rijk heer wandelt langs de Vliet
bespeurd’ haar bitt’re smart
En daar hij het meisje wenen ziet
breekt zijn meedogend hart.
Hij sprak tot haar: “Wel lieve meid,
kom, spreek en wees niet schuw.
Zeg mij waarom gij weent en schreit.
Zo ‘k kan, zo help ik u!”
Zij zucht en keek hem troostloos aan
En sprak: “Ach brave man,
Een arme wees ziet gij hier staan
die God slechts helpen kan.”
“Ziet gij dat groene bergje niet?
Dat is mijn moeders graf.
En aan de oever van de Vliet
daar gleed mijn vader af.”
“De snelle stroom verzwolg hem dra
Hij worstelde, ach, hij zonk…
Mijn broeder sprong hem achterna
helaas, ook hij verdronk!”
“Nu vlucht ik ’t eenzaam hutje uit
waar niets dan jammer is.’
Zo sprak zij hare klachten uit
met ’t hart vol droefenis.
“Gij moet niet wenen, lieve kind,
uw hart verdient geen pijn.
Ik wil uw broeder en uw vriend,
ik wil uw vader zijn.”
Hij nam haar minzaam bij de hand
om mee naar huis te gaan
En deed haar kleren naar zijn stand,
geen wezenkleders aan!
Zij at zijn spijs en dronk zijn drank
Gestadig, dag aan dag.
Goed-rijke man, ge hebt veel dank
voor zo een braaf gedrag.
En zij was trouw, zij was het waard,
Zij was hem steeds tot vreugd.
Zo zegent God reeds hier op aard
de liefde tot de deugd.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.