Home / Liedjes / De verlaten vrouw

De verlaten vrouw


Een bedelares zat lang het strand van de zee,
Haar kleederen verscheurd door baren en door wee.
Een kindje bevallig zoo bleek als de dood,
Zat bibberend van koude en van honger op de schoot.

Ach moeder ik bibber van koude zoo zeer,
Iksterf van honger, ik verdraag zulks nimmer meer.
Ach kindlief jou honger mijn zorg en verdriet,
Sinds dat uw trouwloozen vader ons verliet.

Ach als ik denk aan die valsche vleierij,
Dat ik met mijn geliede minnar liep aan mijn zij.
Maar ’t was tegen mijn ouders gebiedt,
En daarom lijden wij armoed en verdriet.

Mijn ouders hebben mij getroost in mijn verdriet,
Ik was in hun oog hun vreugde in ’t verschiet.
Ras vllog mijn verleider, mijn ouders zijn reeds dood,
Dus weent niet mijn kindje al sterven wij dan ook.

Wat zag men door de baren van de zee,
Men zag wel het knaapje maar moeder niet meer.
Gered zij haar ziel en ook haar kind,
Dat hij moog gered zijn door een kindervrind.

Nu zucht het knaapje en had geen moeder meer,
Maar op een korte afdstand bemerkt hij een heer.
Die sprak mijn arm knaapje kom maar mee met mij,
‘k Wil u verkwikken en zal uw vader zijn.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten