
Een jochie , heel jong,
Nauw’lijks zeven jaar oud,
Zit droevig een briefje te schrijven.
Een briefje voor paps,
Waar hij zielsveel van houd,
Die lang in ’t gevang moet verblijven.
Hij schrijft over thuis,
Waar sinds pappie verdween,
Al maandenlang niemand meer lacht.
En hoe hij des ’s avonds,
In stilte vaak weent,
Als mams hem naar bed heeft gebracht.
Refrein:
Hou moed, lieve pappie,
Het komt wel weer goed,
Want eenmaal dan heeft u
De straf uitgeboet.
’t Kan me niet deren
Wat men van u zegt,
Hou moed, lieve pappie,
’t Komt weer terecht!
En dan op ’n dag,
Krijgt ’n man in z’n cel,
Een brief door z’n jongen geschreven.
Dat briefje, zo mooi,
Zo van harte gemeend.
’t Geeft hem weer moed om te leven.
De vader beseft
Door die simpele klacht,
Hoe wreed soms de wereld kan zijn.
En snikkende zegt hij,
De brief aan zijn hart,
M’n jongen, wat deed ik je pijn.
Refrein