Wie zag het heerlijk mooie bloempje ooit,
dat op de bergen eens zijn kelk ontplooit.
En dat daar eenzaam, als een schoon sieraad,
van ’t Alpenland op iedere sneeuwtop staat.
Vraagt gij een herder hoe dit plantje heet,
hij zegt met trots U: zo ge het nog niet weet,
dat bloempje met zijn schitterend donzend grijs,
die alpenkoningin, heet Edelweiss,
die alpenkoningin, heet Edelweiss.
De jongeling die in dwaze overmoed,
bij ’t bergbeklimmen stoute stappen doet.
gaat hoger immer hoger tot hij leeft
waar hij het hoogst geluk voor ’t grijpen heeft.
Hij kent geen vrees, te steil is hem geen rots
dan ziet hij ’t doel, hij jubelt luid en trots.
Dan plukt hij voor zijn meisje een zegepalm
wat Edelweiss vergeet mij niet van ’t dal,
wat Edelweiss vergeet mij niet van ’t dal.
Als eenmaal ook voor hem de doodsklok luidt,
en de alpenzoon berustend de ogen sluit
dan bid de priester aangedaan en zacht,
terwijl zijn ziel het hoge oordeel wacht.
Met bloempjes wordt zijn kleine hut getooid
Dan nog ter rustplaats nooit meer ziet ge hem nooit
En ieder legt als laatste eerbewijs,
op ’t graf wat bloempjes, ’t laatste Edelweiss,
op ’t graf wat bloempjes, ’t laatste Edelweiss.
Wij geven goed en bloed voor ’t Alpenland,
zo roepen allen die de vaste band
van vrijheid innig vast verbonden heeft.
Sterft ook voor de Alpen, waar gij hebt geleefd.
En hij die eens met menig die bezweek
voor vrijheid gronde in die schone streek
Ze ontvingen voor hun moet geen ander prijs
geen schoner loon dan ’t lieflijk Edelweiss,
geen schoner loon dan ’t lieflijk Edelweiss
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.