M’n vader is een toffe knul,
Hij is stapeldol op mij.
Hij leeft alleen voor de flauwekul,
En ik ben precies als hij.
Hij werkt nu al misschien,
In geen jaar of tien,
Hij is sneeuwschepper voor zijn gemak,
En ik heb in m’n vaders vak.
We zijn twee prenten,
M’n vader en ik,
Hij zorgt voor de centen”
En de sjans die heb ik,
Je ken die ouwe,
Bij geen kassa vertrouwe,
Want z’n handen die houwe,
’t Liefst van dat,
Dat ’s nogal glad.
Die ons ziet schuiven,
Ziet scheel van de schrik,
We zijn twee druiven,
M’n vader en ik,
Je moet op je jassen,
En de dubbeltjes passen,
Want we gaan aan ’t verkrassen,
M’n vader en ik.
In een ding is papa premier,
Hij is een doodeerlijk man,
Laatst vond hij op straat een portemonnaie,
En daar gaf ie mij de helft van.
Hij sprak toen doodbeangst,
Want eerlijk duurt het langst.
Als je niets gezien had vent,
Gaf ik je geen rooie cent.
We namen een spatje,
M’n vader en ik,
Hij had een Katje,
’n Kater had ik.
Hij begon te springen,
En ’t Wilhelmus te zingen,
Aan onze armen hingen Leen en Lot,
En ’n bosje sprot.
Hij smeet met centen,
En ’n gulden van blik,
En vier agenten,
Schopten ons in de lik.
Eerst na acht dagen,
Omdat m’n moeder ’t kwam vragen,
Werden we pas ontslagen,
M’n vader en ik.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.