
Roderik Ritme die klimt met zijn vriendje
op iedere toren, in iedere boom.
Loopt ie te springen, dan roept ie naar Mientje:
wat doe jij toch lijzig, wat doe jij toch sloom!
Roderik Ritme die speelt met zijn vriendje,
hij klapt in zijn handen, zoals hij dat voelt.
Doe het nou ook eens, zo roept hij naar Mientje,
maar Mientje begrijpt niet wat of hij bedoelt.
Mientje Maat laat zich niet paaien, gaat gewoon haar eigen gang.
Laat die Roderik maar kraaien, regelmaat is van belang.
Daarom klapt zij ongedwongen en zo loopt zij over straat,
zonder rare bokkensprongen — een, twee, drie, vier in de maat.
Roderik Ritme die klapt met zijn vriendje
veel korter en ritmisch van e-he-ne, twee.
Kom er nu ook bij, zo roept hij naar Mientje,
dan klappen we samen, doe ook met ons mee.
Mientje Maat blijft rustig stappen,
maar zij klapt haar eigen maat.
Nu blijkt als ze beiden klappen,
dat dat heel goed samen gaat.