
Er was er eens voor 1000 jaar
Een meisje als een rozeknopje.
Een vuurrood kapje dekte haar
Lief aardig krullekopje,
Vandaar dat men haar overal
Roodkapje noemde en noemen zal.
Vandaar dat men haar overal
Roodkapje noemde en noemen zal.
Eens heeft haar moeder haar gezeid
Je moet die wafeltjes eens spoedig
Naar grootmoe brengen lieve meid
Maar wees in ’t bos niet overmoedig
Door kleine laantjes in te slaan
En, spreek toch niemand,
Toch niemand aan.
En, spreek toch niemand,
Toch niemand aan
Ze ging maar toen ze onverwachts
Een laantje links was ingeslagen
Toen kwam de boze wolf haar na en
Ging haar naar haar wandling vragen
Naar Grootmoe, sprak ze ga ik heen,
Die woont daar ginds in dat huisje alleen
Naar Grootmoe sprak ze ga ik heen
Die woont daar ginds in dat huisje alleen.