Joseph Luns
Joseph Marie Antoine Hubert (roepnaam: Joseph) werd op 28 augustus 1911 geboren in Rotterdam. Zijn vader, H.M. Luns, was kunstschilder in Brussel, hoogleraar in Amsterdam (1908), directeur van de kunstacademie in ‘s-Hertogenbosch (1918-1923), directeur van de Rijksnormaalschool in Amsterdam (1923-1931) en hoogleraar aan de T.H. Delft (1931). Luns volgde zijn lagere school aan de Rooms Katholieke School in Vught. Daarna volgde hij gedurende drie jaar een middelbare school opleiding aan het gymnasium R.K. St. Ignatiuscollege in Amsterdam. Al op jonge leeftijd wilde hij meer van de wereld zien. Hij wist na drie jaar gymnasium zijn ouders ervan te overtuigen om hem naar een jongensinternaat, het gymnasium R.K. Internaat St. Louiscollege in Brussel te sturen. Hij wilde in Brussel de Franse taal goed onder de knie krijgen. Hij studeerde af in 1929 en in aansluiting hierop vervulde hij zijn dienstplicht bij de Koninklijke Marine tot 1931. Hij werd er hulpseiner tweede klas. Zijn hele leven bleef zijn liefde behouden voor de vloot en met name voor oorlogsschepen. Tot op hoge leeftijd verslond hij boeken over schepen en zeeslagen en bij talloze langdurige vergaderingen doodde hij de tijd door zijn aantekeningen te illustreren met tekeningetjes van kruisers en fregatten.
Na het vervullen van zijn militaire dienst ging hij in 1931 als kantoorbeambte werken bij het scheepvaartkantoor Van Es en Van Ommeren in Amsterdam. Maar vanaf 1932 ging hij rechten studeren aan de Rijksuniversiteit te Leiden. In 1932 behaalde hij daar zijn Kandidaats, waarna hij vanaf 1933 Rechten ging studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Na afloop daarvan studeerde hij zes maanden politieke economie aan de London School of Economics in Engeland en daarna volgende hij tot 1938 een diplomatencursus aan het Deutsches Institut für Ausländer in Berlijn. Hij solliciteerde bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Van oktober 1938 tot maart 1940 werkte hij daar als gezantschapsattaché.
Op 10 januari 1939 trouwde hij met barones Elisabeth Cornelia van Heemstra (roepnaam Lia). Uit het huwelijk werden een zoon (Huib) en een dochter (Corrie) geboren.
In maart 1940 werd hij attaché bij de Nederlandse ambassade in Bern (Zwitserland) en in april 1941 attaché bij de Nederlandse ambassade in Lissabon (Portugal).
In 1943 werd hij gedetacheerd bij de consulaire afdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Londen. Voor prins Bernhard onderhield hij in die tijd het contact met diens familieleden in Duitsland. De informatie die hij her en der opdeed waren voor de Nederlandse regering in ballingsschap vaak van groot belang.
In 1944 werd hij benoemd toe ambassade-secretaris van de Nederlandse ambassade in Londen. Hij bleef na de oorlog tot 1949 in Engeland als ambassadeur bij het “Court of St James”. In 1949 werd hij als lid van de Nederlandse delegatie in de Verenigde Naties uitgezonden naar New York.
In die tijd onderhield hij ook contacten met KVP-leider Romme, hetgeen voor een diplomaat niet echt gebruikelijk was. Romme had zelf niet veel verstand van buitenlandse zaken en correspondeerde over dit soort kwesties met Luns. Vooral in verband met de kwestie Nieuw-Guinea, dat buiten de soevereiniteitsoverdracht van deze gebiedsdelen aan Indonesië was gebleven, oefende Luns invloed op Romme uit, waarbij Luns vond dat Nieuw-Guinea bij Nederland moest blijven.
In 1952 claimde de KVP-leider Romme bij de kabinetsformatie van een coalitie met de Partij van de Arbeid het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij droeg Luns voor als minister. Maar formateur Drees had zijn aarzeling omdat veel Europese premiers en ministers van Buitenlandse Zaken in Europa ook van Rooms Katholieke komaf waren. Hij vreesde teveel invloed van de katholieken in Europa. Drees had niets persoonlijks tegen Luns. In zijn eerste gesprek met Drees over welk politiek belang Luns zou behartigen had deze geantwoord: “In de eerste plaats het Nederlandse belang, in de tweede plaats het Nederlandse belang, dan komt er een hele tijd niets, en dan weer het Nederlandse belang”. En dat antwoord beviel Drees wel Er werd dan ook een typisch Nederlands compromis gesloten door niet voor het een of het andere te kiezen. Men benoemde twee ministers op Buitenlandse Zaken. De partijloze mr. J.W. Beyen deed officieel Europa en Luns deed als “minister zonder portefeuille” de rest van de wereld, waarbij hij zich in het buitenland minister van Buitenlandse Zaken mocht laten noemen. Er werden tal van grappen over dit verschijnsel gemaakt, zoals het hebben van een “Luns met z’n Beyen”. Toen men eens aan Luns vroeg waarom zo’n klein land als Nederland twee ministers van Buitenlandse Zaken had, antwoordde hij: “Als een klein land hebben we enorm veel buitenland”. Het waren dit soort geestigheden waardoor politieke vriend en vijand hem zeer konden waarderen en die hem bij het Nederlandse volk geliefd maakten.
Maar het boterde niet tussen Luns en Beyen. Logisch natuurlijk want twee kapiteins op het schip van het buitenlandse beleid, dat moest mis gaan. Bij het vierde kabinet Drees dat op 13 oktober 1956 aantrad werd deze constructie dan ook niet herhaald en vanaf die tijd werd Luns minister van Buitenlandse Zaken van in totaal acht kabinetten. Een functie die hij tot 6 juli 1971, dus bijna 15 jaar zou vervullen. Hij werd daarmee de langstzittende Europese minister ooit. In het buitenland werd hij daarom wel “Mister Holland” genoemd.
Mensen die niet helemaal thuis waren in de politiek verwarden hem soms met de Franse president Charles de Gaulle. Beide mannen waren ongeveer even lang, hadden een lang en smal gezicht en een karakteristieke haviksneus. Maar politiek gezien hadden Luns en De Gaulle weinig gemeen. Luns was een overtuigd Europeaan en een Atlanticus. In tegenstelling tot De Gaulle kon hij goed met de Amerikanen overweg. Luns maakte zich sterk voor een supranationaal Europa. Hij bepleitte al in een vroeg stadium een nauwe Europese samenwerking en hij ontving daarvoor in 1967 de Charlemagne Prijs. Namens Nederland ondertekende hij op 25 maart 1957 de Verdragen van Rome betreffende de oprichting van Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Euratoom. Het verdrag trad op 1 januari 1958 in werking.
Luns was tegen de plannen van De Gaulle om tot een federaal Europa te komen (Europe des Nations). Hij was bang dat deze federatie door Duitsland en Frankrijk overheerst zou worden. Voornamelijk door zijn toedoen mislukte een conferentie over dit onderwerp op 10 februari 1961. En eveneens door zijn angst dat Europa overheerst zou worden door Duitsland en Frankrijk was hij ook een warm voorstander van toetreding van Engeland tot de EEG.
Tijdens zijn bewind speelde in de vijftiger jaren de kwestie Nieuw-Guinea. Het werd een van zijn zwaarste problemen van zijn hele ministerschap. Bij de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands Indië aan Indonesië was het Nederlandse deel van het eiland Irian, Nieuw-Guinea, niet bij de overdracht inbegrepen. De Indonesische president Soekarno claimde het gebied echter en ging een confrontatie aan met Nederland. Luns verzette zich heftig tegen de overdracht en het Nederlandse volk stond achter hem. In het begin wilde hij Nieuw-Guinea zonder meer als kolonie van Nederland behouden. Hij beweerde dat de Verenigde Staten hadden toegezegd dat ze Nederland zouden steunen als Soekarno Nieuw-Gunea zou binnenvallen. Eén van de weinige Nederlanders die hem in zijn beleid bekritiseerden was de Nederlandse journalist Willem Oltmans, die goed bevriend was met Soekarno. Uit rancune werd de carrière van Oltmans hiervoor op illegale wijze door Luns gedwarsboomd. En dat ging ook onder zijn opvolgers nog door. Dat de Verenigde Staten achter Nederland stonden zal in het beging nog wel gegolden hebben. Maar in haar strijd tegen het communisme zochten de Verengde Staten steeds meer toenadering tot Indonesië. Zeker na aantreden van de regering Kennedy was die steun er niet meer. Toen hij internationale steun voor het behoud van Nieuw-Guinea begon te verliezen ging Luns over op een andere tactiek. Hij werd de pleitbezorger van het zelfbeschikkingrecht van de Papoea’s van Nieuw-Guinea. Onder leiding van Nederland konden ze zich dan voorbereiden op de onafhankelijkheid. In 1961 begon Soekarno echter met militaire acties in Nieuw-Guinea. En Nederland zette militairen in om Nieuw-Guinea te verdedigen. Nederland werd echter door de Verenigde Naties op de vingers getikt en ook in Nederland werd heftig gediscussieerd over de inzet van militairen in de kolonie. Men was bang voor een herhaling van de politionele acties zoals die in Nederlands Indië hadden plaatsgevonden en die tot gewelddadige taferelen geleid hadden. Het kabinet De Quay met minister Luns ging in 1962 onder druk van de Verenigde Staten overstag. Nieuw-Guinea werd op 1 oktober 1962 overgedragen aan de Verenigde Naties. Op hun beurt droegen zij het gebied op 1 mei 1963 over aan Indonesië, dat het gebied omdoopte tot Irian Jaya. Niet lang na zijn nederlaag in de kwestie Nieuw-Guinea bezocht Luns Indonesië. Het bleek toen dat hij uitstekend kon opschieten met de voormalige vijand Soekarno.
Na de overdracht van de soevereiniteit van Nederlands Indië aan Indonesië en het uitroepen van de onafhankelijkheid van het eiland Ambon in 1950 door de Republiek van de Zuid Molukken, de RMS, en de komst naar Ambon van het Indonesische leger een half jaar later, vertrokken veel militairen die in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) gediend hadden noodgedwongen naar Nederland. De bedoeling was dat dit tijdelijk zou zijn en men huisvestte deze mensen dus in tijdelijke onderkomens, meestal houten barakken. Na de bevrijding van Ambon zou men immers weer terugkeren. Deze Molukkers in Nederland bleven daarop hopen omdat een guerrillaleger onder leiding van Dr. Ir. Chris Soumokil nog weerstand bood aan de Indonesiërs. Soumokil werd echter door de Indonesiërs gearresteerd en in opdracht van Soeharto in 1966 geëxecuteerd. Vlak daarna kwam zijn weduwe naar Nederland en zij riep op om de strijd vanuit Nederland voort te zetten. Het leidde er onder andere toe dat er brand gesticht werd in de Indonesische ambassade in Den Haag. Nadat de macht in Indonesië was overgenomen door Soeharto begon Nederland de politieke banden met Indonesië weer wat aan te halen. De verbeterde relatie van Nederland met Indonesië werd bezegeld met een bezoek in 1970 van Soeharto aan Nederland. Aan de vooravond van zijn komst leidde dit tot een bezetting van jonge Molukkers van de residentie van de Indonesische ambassadeur. Daarbij werd een agent doodgeschoten. Minister President De Jong nam samen met Luns de leiding over de aanpak van deze zaak. Men vroeg Ir. Manusama om te bemiddelen. Als Luns probeert om over een hegje te klimmen om de residentie binnen te gaan valt hij. Het was een foto die de wereldpers haalde. Soeharto stelde echter zijn bezoek uit en de 33 bezetters gaven hun actie vervolgens op.
Tijdens zijn bewind viel Luns niet alleen op door zijn markante verschijning met een lengte van 1,95 meter en een hees stemgeluid. Zijn intellect en zijn gevoel voor humor zorgden ervoor dat ook zijn politieke tegenstanders maar met moeite kwaad op hem konden worden. Zelfs bij communistische leiders in Oost Europa was hij tamelijk populair ondanks zijn onverbloemde anticommunisme. Maar de laatste vijf jaar van zijn ministerschap kreeg hij steeds meer moeite met het Nederlandse parlement. Het was toen halverwege de jaren zestig in een tijd dat de samenleving zich verzette tegen alles wat maar regentesk of conservatief leek. Ook het feit dat hij de Amerikanen steunde in de Vietnam oorlog viel niet in goede aarde. Toch was hij nog populair bij een groot deel van het Nederlandse volk. In een enquête die in 1970 gehouden werd kreeg hij nog de meeste stemmen voor het presidentschap als Nederland een republiek zou worden. Maar in de politiek was men na zo’n lange tijd als minister een beetje op hem uitgekeken en men vond hem politiek ook een beetje te rechts.
Het was dan ook de hoogste tijd dat hij in 1971 de Nederlandse politiek verliet om secretaris-generaal worden van de Noordatlantische verdragsorganisatie (NAVO), als opvolger van de Italiaan Manlio Brosio. Bij zijn aantreden zegde hij onmiddellijk zijn lidmaatschap van de KVP op omdat die hem met zachte drang in die functie hadden voorgedragen en omdat hij vond dat de KVP te links geworden was. Hij werd nooit meer lid van een andere partij. De functie van secretaris-generaal bekleedde hij tot 1984. Ook bij de NAVO gedroeg hij zich weer als een kleurrijk figuur. Bij langdurige vergaderingen droeg hij soms sloffen in plaats van schoenen. Hij hield nooit van ingewikkelde dossiers en technische details. Toen hem eens werd gevraagd hoeveel mensen er bij de NAVO werkten antwoordde hij daarop: “Ongeveer de helft”. Tijdens zijn dertien jaar als secretaris-generaal maakte Joseph Luns graag gebruik van iedere mogelijkheid om het NAVO-hoofdkwartier in Brussel te ontvluchten en zich bij een militaire oefening van NAVO-militairen of -marinemensen te voegen, het liefst op zee.