Heel toevallig kwam ik de tekst van de Champa Bloem tegen in een brief uit 1959 van mijn grootmoeder. Misschien heeft U de tekst ondertussen al. Desalniettemin, hierbij de tekst uit mijn grootmoeders brief.
De Champa Bloem
Stel, dat ik eens een Champa bloem werd, alleen maar door de aardigheid, en groeide op een tak, hoog daar in de boom en ik schudde van lachen in de wind en danste op de pas ontloken bladeren, zou je me dan herkennen moeder? Je zou roepen: “Kindeke, waar ben je?” en ik zou lachen bij mezelf en me heel stilhouden. Ik zou voorzichtig mijn kelkbladen openen en naar je kijken als je aan ’t werk bent. En als je dan, na je bad, met je haar vochtig uitgespreid op je schouders, door de schaduw van de champabomen ging, naar het plaatsje, waar je je gebeden zegt, dan zou je de geur van de bloemen ruiken, maar niet weten, dat die van mij kwam. Als je na het middagmaal aan het venster zat te lezen in Rama Jama en de schaduw van de boom viel over je haar en je schoot, dan zou ik mijn klein schaduwtje werpen op de bladzij van je boek, juist waar je las. Maar zou je dan raden, dat het de schaduw was van je kindje? En als je dan ’s avonds naar de koestal ging met de brandende lamp in je hand, dan zou ik opeens weer op de aarde vallen en weer je kindje zijn en je vragen een sprookje te vertellen.
“Waar ben je geweest, stout kindje?”. Ik vertel het je niet, moeder. Dat zouden we dan tegen elkaar zeggen.
Gerelateerd:
De bloem van 't bal Wat was ze schoon toen ze uitgelaten danste, de zoete maagd, met…
Bedankt voor de tekst. Je hebt mijn moeder er heel blij mee gemaakt.
Heel toevallig kwam ik de tekst van de Champa Bloem tegen in een brief uit 1959 van mijn grootmoeder. Misschien heeft U de tekst ondertussen al. Desalniettemin, hierbij de tekst uit mijn grootmoeders brief.
De Champa Bloem
Stel, dat ik eens een Champa bloem werd, alleen maar door de aardigheid, en groeide op een tak, hoog daar in de boom en ik schudde van lachen in de wind en danste op de pas ontloken bladeren, zou je me dan herkennen moeder? Je zou roepen: “Kindeke, waar ben je?” en ik zou lachen bij mezelf en me heel stilhouden. Ik zou voorzichtig mijn kelkbladen openen en naar je kijken als je aan ’t werk bent. En als je dan, na je bad, met je haar vochtig uitgespreid op je schouders, door de schaduw van de champabomen ging, naar het plaatsje, waar je je gebeden zegt, dan zou je de geur van de bloemen ruiken, maar niet weten, dat die van mij kwam. Als je na het middagmaal aan het venster zat te lezen in Rama Jama en de schaduw van de boom viel over je haar en je schoot, dan zou ik mijn klein schaduwtje werpen op de bladzij van je boek, juist waar je las. Maar zou je dan raden, dat het de schaduw was van je kindje? En als je dan ’s avonds naar de koestal ging met de brandende lamp in je hand, dan zou ik opeens weer op de aarde vallen en weer je kindje zijn en je vragen een sprookje te vertellen.
“Waar ben je geweest, stout kindje?”. Ik vertel het je niet, moeder. Dat zouden we dan tegen elkaar zeggen.