Hallo meneer Broekhof, is dit misschien het gedicht?
Het gebroken vleugeltje.
In de Hemel was het een drukte van belang.
De lucht kreeg een nieuw sterretjesbehang.
Het werden sterretjes van zilver en goud.
Want de andere waren al zo oud.
De engeltjes liepen te sjouwen met emmers en kwasten
En niemand die er op klein Zilverwiekje paste.
Ze mocht dit jaar voor het eerst mee naar beneden,
Om te zingen van Gloria en Vrede.
De herdertjes zou ze zien, en de schapen..
Van spanning kon Zilverwiekje bijna niet slapen.
Ze kon ook al niet met Jezuke spelen,
En liep zich danig te vervelen.
Als ze eens naar de hemelklokken klom?
Die hingen hoog boven het balkon.
Voorzichtig beklom ze de trappen naar boven,
En keek hoe ze beneden liepen te slaven en sloven.
Dan kijkt ze naar boven, met stralende ogen
Waar de klokken hangen in de hoogste hemelbogen.
Ooh! Wat zijn ze toch groot en prachtig.
Vannacht gaan ze luiden, helder en krachtig.
Ze kijkt,…. en kijkt en al gauw,
Grijpt haar handje naar het bungelende touw.
Kling… klang… klangerde kling.
Het is te vroeg dat ik mijn kerstlied zing!
Klonk het met zilveren geluid.
Zilverwiekje schreeuwde het uit,
Zo was ze geschrokken,
Dat ze aan het touw had getrokken.
Ze tuimelde hals over kop naar beneden.
En toen is ze uitgegleden.
Ze kwam op haar rechtervleugel terecht.
Ooh.. wat trof ze het weer slecht.
Haar vleugeltje hing slap naar beneden.
Daar kwam God de Vader aangereden.
Lief engeltje wat is dat allemaal?
Maak jij zo’n vreselijk kabaal?
En die klokken luiden veel te vroeg.
Gaat de dag niet vlug genoeg?
Maar m’n kindje, je bent gevallen.
Kom eens helpen met z’n allen
Kijk, haar vleugeltje is gebroken!
Er moet iemand een papje koken.
En een spalkje moet er aan
Het vleugelrje worden gedaan.
Helaas kun je vannacht niet mee
Naar de aarde daar benêê,
Om Jezus geboorte mee te vieren,
Met de herders en de dieren.
Zilverwiekje begon te schreien.
Dat kon God de Vader niet lijen.
Kom maar hier m’n kleine Zilverbel,
God de Vader maakt het wel.
God streek langs de vleugel heen
Waarna de breuk meteen verdween.
Heel de vleugel was genezen.
Zo had God meteen bewezen,
Dat Hij God de Vader was
Omdat Hij het vleugeltje genas.
Ik heet alleen geen Zilverbel.
Zilverwiekje heet ik wel.
Mag ik dan vannacht toch gaan?
Zilverwiekje keek God smekend aan.
Zeker mag jij dat
Lieve kleine schat.
Zing beneden maar heel schoon
Voor mijn pasgeboren Zoon.
Gloria in Excelsies Deo Alleluja!
Gloria, Gloria Alleluja!
Hallo meneer Broekhof, is dit misschien het gedicht?
Het gebroken vleugeltje.
In de Hemel was het een drukte van belang.
De lucht kreeg een nieuw sterretjesbehang.
Het werden sterretjes van zilver en goud.
Want de andere waren al zo oud.
De engeltjes liepen te sjouwen met emmers en kwasten
En niemand die er op klein Zilverwiekje paste.
Ze mocht dit jaar voor het eerst mee naar beneden,
Om te zingen van Gloria en Vrede.
De herdertjes zou ze zien, en de schapen..
Van spanning kon Zilverwiekje bijna niet slapen.
Ze kon ook al niet met Jezuke spelen,
En liep zich danig te vervelen.
Als ze eens naar de hemelklokken klom?
Die hingen hoog boven het balkon.
Voorzichtig beklom ze de trappen naar boven,
En keek hoe ze beneden liepen te slaven en sloven.
Dan kijkt ze naar boven, met stralende ogen
Waar de klokken hangen in de hoogste hemelbogen.
Ooh! Wat zijn ze toch groot en prachtig.
Vannacht gaan ze luiden, helder en krachtig.
Ze kijkt,…. en kijkt en al gauw,
Grijpt haar handje naar het bungelende touw.
Kling… klang… klangerde kling.
Het is te vroeg dat ik mijn kerstlied zing!
Klonk het met zilveren geluid.
Zilverwiekje schreeuwde het uit,
Zo was ze geschrokken,
Dat ze aan het touw had getrokken.
Ze tuimelde hals over kop naar beneden.
En toen is ze uitgegleden.
Ze kwam op haar rechtervleugel terecht.
Ooh.. wat trof ze het weer slecht.
Haar vleugeltje hing slap naar beneden.
Daar kwam God de Vader aangereden.
Lief engeltje wat is dat allemaal?
Maak jij zo’n vreselijk kabaal?
En die klokken luiden veel te vroeg.
Gaat de dag niet vlug genoeg?
Maar m’n kindje, je bent gevallen.
Kom eens helpen met z’n allen
Kijk, haar vleugeltje is gebroken!
Er moet iemand een papje koken.
En een spalkje moet er aan
Het vleugelrje worden gedaan.
Helaas kun je vannacht niet mee
Naar de aarde daar benêê,
Om Jezus geboorte mee te vieren,
Met de herders en de dieren.
Zilverwiekje begon te schreien.
Dat kon God de Vader niet lijen.
Kom maar hier m’n kleine Zilverbel,
God de Vader maakt het wel.
God streek langs de vleugel heen
Waarna de breuk meteen verdween.
Heel de vleugel was genezen.
Zo had God meteen bewezen,
Dat Hij God de Vader was
Omdat Hij het vleugeltje genas.
Ik heet alleen geen Zilverbel.
Zilverwiekje heet ik wel.
Mag ik dan vannacht toch gaan?
Zilverwiekje keek God smekend aan.
Zeker mag jij dat
Lieve kleine schat.
Zing beneden maar heel schoon
Voor mijn pasgeboren Zoon.
Gloria in Excelsies Deo Alleluja!
Gloria, Gloria Alleluja!