Sinterklaas verhalen



 

Sinterklaas verhalen

Sinterklaas – gedachten en herinneringen

Kees van Baardewijk

 

,,Alles woelt hier om verandering”. Zucht u daar ook wel eens over? Alles verandert, de wereld om ons heen, het denken over de dingen. Vermoeiend.

Pas liep ik door het winkelcentrum. Het was er gezellig druk en er heerste een sfeer van vergenoegdheid en verwachting. Niet in het minst veroorzaakt  door de zoete klanken van sinterklaasliedjes.

Er viel me ineens wat op. Sint was alleen eigenlijk goedheiligman tegenwoordig. Goedig en hartelijk zonder één kwaad woord. Een roe zag je nooit meer bij zijn uitrusting. Je hoorde alleen liedjes over de zonnige zijden van de kindervriend.

Ik herinner me van vroeger ook andere aspecten aan de bisschop. Hij kon ook toornen. ,,Kijk eens even, zwarte Piet, of je ook stoute kinderen ziet”, lag hem voor in de mond. Piet had ook altijd een grote, grauwe zak bij zich die wachtte op een balsturig of brutaal kind. En dat ging naar Spanje. Ik stelde me dat land voor als een naargeestige poel van ellende waar het droef toeven was. Toen ik een paar jaar geleden Spanje bezocht, viel het me alleszins mee.

De Sinterklaasvieringen thuis waren opgewekt en vrolijk van aard. Mijn ouders hadden ook nooit,  zelfs  niet in de grootste diepen van pedagogisch onvermogen,  de aanstaande komst van de Sint op een dreigende toon te berde gebracht.

Vaste prik was de komst van de heilige zelf. Hij was gehuld in een rood kleed met in het midden de afdruk van een asbak. En nu zegt u: ,,Dat heb je van Toon Hermans”. Nee hoor, het was echt het kleed van onze voorkamertafel. Dat ze bij Toon ook zoiets hadden, kan ik niet helpen.

Zodra Sint binnentrad grauwde hij tegen Piet: ,,Wat sta je daar te lummelen, in de hoek jij. Als ik je nodig heb, roep ik wel”. Het moet een heerlijk moment voor hem zijn geweest want oom Joop, die was het, had weinig bij zijn vrouw in te brengen en nam één keer per jaar de gelegenheid waar haar onder uit de zak te geven.

Er was nooit meer dan één cadeautje van eenvoudige aard.  Ik herinner mij een timmerdoos. Op de doos stond een uitsloverig hamerend mannetje afgebeeld, maar ocharme, de inhoud: een pover klein hamertje, een schaafje van miniscule omvang, een paar velletjes schuurpapier  en nog wat armoedig spul. Maar ja mijn arme ouders deden wat ze konden; er was eenvoudig geen geld voor meer.

Wel kregen we standaard een grote chocoladeletter,  een nog groter suikerbeest en een heel grote speculaaspop. Ik herinner dat ik een keer pas op Nieuwjaarsdag het restje van mijn chocoladeletter op at. Dat is wat anders dan tegenwoordig. Nu zie je scholieren die in een paar happen een letter wegwerken, voor ze de lege doos op straat gooien.

Denkend aan Sinterklaas schiet mij nog iets te binnen. Het bedrijf waar mijn vader werkte bood alle medewerkers met hun kinderen op 5 december een groot feest aan. Alle kinderen mochten even op het podium komen om uit mond en handen van de bisschop een licht vermanend toespraakje en een cadeautje in ontvangst te nemen.

Mijn vader die er altijd plezier in had mij voor gek te laten staan, fluisterde mij in dat ik Sint moest vragen hoe het met Franco gesteld was. Sints gezicht betrok. Als een haas rende ik weg met mijn presentje, bang dat hij het mij weer zou afnemen. Later vertelde mijn vader me dat Sint gegromd had: ,,Geen politiek op mijn verjaardag”.

Mijmerend ontdek ik dat er veel sinterklaas in mijn jeugd zit. Nog één herinnering en niet de mooiste. Als jongens liepen wij in de Sinterklaastijd veel heen en weer in de Zwart Janstraat in Rotterdam, voor mij de gezelligste winkelstraat van de wereld. Vooral in dat bepaalde jaargetijde. Toen ook die sfeer van opwinding en verwachting.

De straat was prachtig versierd en op de etalages kwam je nooit uitgekeken. En veel sinterklazen. Ik stelde daar geen vragen over. Ik zag ze misschien als hulpen van de enig echte of als reïncarnaties daarvan. Ik stond er gewoon niet bij stil.

Onthutsend was wel dat wij plotseling halverwege de straat twee Sinten in dreigende houding tegenover elkaar zagen staan. Beide in een pover aandoende kledij en beide in kennelijke staat. Plotseling grepen ze elkaar beet en het duurde niet lang of ze lagen vechtend over straat te rollen, hun ambtsgewaad besmeurend door de smeltende sneeuwresten. Ze sloegen een taal uit waarvan het Vaticaan zich grondig zou distantiëren. De oorzaak van het handgemeen liet zich raden. Maar waarschijnlijk had de een de grenzen van het te bearbeiden gebied van de ander overschreden?

Ik was er dagen stil van. Maar tegenwoordig is Sint dus alleen maar een in een roze wolk verkerende kindervriend, van wie geen enkele dreiging  uitgaat, die niet beschonken is en geen straattaal uitslaat.

Dát waren andere tijden, terug naar de onze.

De Sint

Simon Carmiggelt

In de hal van Madame Tussaud in de Kalverstraat zat Zwarte Piet gehurkt voor drie zeer kleine jongetjes en vroeg: ‘Kunnen jullie zingen van Sinterklaas kapoentje ?’ ‘Ja, Piet,’ antwoordde een van de drie geïmponeerd. Je kon zien dat hij ervan overtuigd was met de enige echte Zwarte Piet te doen te hebben, terwijl de mensen die eromheen stonden duidelijk zagen dat deze Piet gespeeld werd door een meisje. ‘Nou, zing ’t dan maar,’ zei ze. Ze deed zelfs geen moeite haar sopraan wat neer te drukken. ‘Sinterklaas kapoentje…’ hieven de jongetjes braaf aan. Het duplicaat van de portier naast de kassa keek onbewogen, maar het origineel bij de deur glimlachte net als wij.

Toen het liedje uit was, kregen de jongetjes een handje snoep en verdween Zwarte Piet in het wassenbeeldenspel als enige bewegende attractie tussen de verstarde groten der aarde. De jongetjes maakten zich met hun buit uit de voeten en de toeschouwers voegden zich in de rijen der winkelende Amsterdammers.

Ik liep tegelijk op met een oude man, die niet veel meer te winkelen had. ’t Was een meisje,’ zei hij tegen me. ‘Ja, dat hoorde ik ook,’ antwoordde ik. Hij glimlachte. ‘Ik heb laatst een vrouwelijke Sinterklaas gezien,’ zei hij. ‘Een lachertje. Voor mij tenminste. Maar voor de kinderen niet. Als je klein bent, geloof je wat je geloven wilt. Nou ja, als je groot bent ook. Maar dan gaat het om andere dingen.’

Terwijl we verder liepen, dacht ik aan mijn kindertijd. Eerste klas lagere school. Ik geloofde niet meer. Sinds kort. En ik wist welke meester Sinterklaas speelde en welke jongen uit de hoogste klas verscholen was achter het mombakkes van Zwarte Piet, waarvan de mond ernstig was beschadigd, omdat hij zijn functie misbruikte door zelf voortdurend pepernoten te eten. En toch beefde ik van angst, toen ik uit de bank moest komen om Sinterklaas een handje te geven en sloeg mijn stem over van de zenuwen bij het zingen van een liedje, waar hij om vroeg.

‘Toen ik nog klein was, zag je Sinterklaas niet zo gemakkelijk,’ zei de oude man. ‘Nou hebben kinderen de intocht. En hij verschijnt elk ogenblik op de t.v. Maar toen… Wanneer was het?’ Hij dacht even na. ‘De winter van 1915,’ vervolgde hij. ‘Ja, ik was toen zes. En m’n broertjes waren tien en vier. We woonden in de Indische buurt, hier in Amsterdam. En we hadden ’t niet breed. Maar Sinterklaas werd gevierd. Ik was toen op de grens van geloven en niet geloven. Tegen mijn vriendjes riep ik: “Sinterklaas bestaat niet. Dat is een verklede vent.” Maar toch was ik diep onder de indruk, toen ik hem in persoon zag. Hij zat in de manufacturenwinkel van Nooy in de Eerste Van Swindenstraat. Kent u die winkel? Hij is er nog, geloof ik. Mijn moeder heeft me later verteld hoe we daar binnenkwamen. Als je voor minstens ’n gulden kocht, mocht één van de kinderen op vertoon van de kassabon Sinterklaas een handje geven. En dan kreeg zo’n kind een presentje.’ Hij keek me van opzij aan. ‘Een presentje,’ zei hij. ‘Een afgestorven woord. Net als versnapering. Mijn moeder kocht drie theedoeken aan één stuk. Zelf doorknippen en zomen. Dat kostte net genoeg voor zo’n heilige kassabon. Mijn broertje van vier was de uitverkorene. Want die geloofde nog helemaal. Ik was alleen maar zenuwachtig in die winkel. Het duurde een hele tijd eer mijn broertje aan de beurt was. Vanuit de verte zagen we dat hij een handje kreeg. En zo’n kleurboekie van één cent. Dat bestond toen – iets van één cent. Helemaal stralend kwam hij bij ons terug. Hij had een wonder meegemaakt. “En,” vroeg mijn moeder, “heeft Sinterklaas nog iets gezegd?

Hij knikte en op een eerbiedige toon antwoordde hij:

‘Ja, moe.’

Hij zei: ‘verdorie, wat ’n rij nog.’

De heerlijkste 5 december in vijfhonderdvierenzeventig jaar

            Annie M.G. Schmidt

‘Daar zitten we weer,’ zei Sint. ‘Zegt u dat wel,’ zei Piet. ‘Op de stoomboot naar Nederland. Net als ieder jaar. Voor de hoeveelste keer is dat nou, Sinterklaas?’ ‘Voor de vijfhonderdvierenzeventigste keer,’ zei de Sint. ‘Bah,’ zei Piet. ‘Wat nou “bah”…’ zei Sinterklaas verontwaardigd. ‘Waarom “bah”?’ ‘Ik heb er zo genoeg van,’ zei Piet. ‘Maar je houdt toch van de kinderen? En de kinderen houden toch van ons ?’ ‘Welnee,’ zei Piet. ‘Ze houden alleen van onze cadeautjes, ’t Gaat ze enkel om de pakjes. Verder nergens om. En ’t gaat nog stormen ook. Bah !’ ‘Hoor ’s Piet, dat mag je volstrekt niet zeggen,’ zei Sinterklaas boos. ‘Als je nog een keer “bah” zegt, ontsla ik je. De kinderen houden wél van ons. Ze zijn gek op ons…’

Hoeii… voor Sinterklaas verder kon spreken kwam er een windvlaag die bijna z’n mijter meenam… de storm stak op… de lucht werd inktzwart… de golven werden hoger en hoger… ‘Daar heb je ’t nou…’ schreeuwde Piet. ‘We vergaan!’ ‘Onzin,’ riep Sinterklaas, “t Is al vierhonderddrieënzeventig keer goed gegaan met die boot, waarom zouden we dan nu ineens… haboeh…’ Sinterklaas kreeg een grote zilte golf naar binnen en hij moest met de ene hand z’n mijter en z’n staf vasthouden en met de andere de reling. De storm werd steeds erger en heviger en woester en wilder en vreselijker. Huizenhoge golven, torenhoge golven… de stoomboot leek wel een plastic speelgoedscheepje op de Westeinder Plas.

‘Ik ben zo bang…’ huilde Piet. ‘Onzin!’ riep Sinterklaas weer. En toen ineens… een ontzettende schok. Het schip was op een klip gevaren. ‘Help… help…’ schreeuwde Piet. ‘Help, de boot zinkt !’ ‘Wat zei je zo-even, Piet?’ vroeg Sinterklaas, terwijl hij probeerde te zwemmen met zijn mijter op en zijn staf in de hand. ‘Ik zei: De boot zinkt…’ kreunde Pieter, die naast hem zwom. ‘O,’ zei Sinterklaas. ‘Wel, je had gelijk. De boot is gezonken.’ ‘O, wat ben ik nat,’ zei Piet. ‘O, wat ben ik nat en koud en zielig. O, wat heb ik een medelijden met mij!’ ‘Denk liever aan die arme kindertjes in Nederland,’ zei Sinterklaas. ‘Als de Sint verdrinkt zullen ze nooit meer lekkers en speelgoed krijgen op 5 december. Daar ga ik, Piet. Ik ben te oud om in de Golf van Biskaje te liggen. Vaarwel dan, Piet.’ ‘Nee,’ riep Piet wanhopig, ‘niet zinken, Sinterklaas. Daar drijft een grote balk ! Misschien kunnen we erop klimmen.’

Hè hè, voorlopig waren ze gered. De goede Sint was z’n staf kwijtgeraakt. Z’n mooie mijter had hij nog op, maar het water droop eruit en het leek meer op een pudding dan op een mijter. ‘En al m’n cadeautjes naar de haaien…’ zuchtte Sinterklaas. ‘En de marsepein en de chocoladeletters en de suikerbeesten, allemaal weg, allemaal weg. Wat moet er van ons worden? Hoe lang zullen we nog ronddobberen?’ ‘Ik zie land!’ riep Piet. ‘Kijk daar, land! En daar komt al een bootje om ons te redden. Dit moet de kust van Frankrijk zijn. Een Frans bootje!’ Gered…

Eindelijk gered! Druipend en rillend stonden Sinterklaas en Piet in de kamer van een lieve vishandelaar in een Frans kustplaatsje. ‘Nous sommes Saint Nicolas et Pierre,’ zei Sinterklaas. Dat is Frans en het betekent: Wij zijn Sinterklaas en Piet. Maar de vrouw van de vishandelaar begreep het niet zo goed. Ze zei enkel: ‘Arme arme schipbreukelingen…’ (ze zei het in het Frans natuurlijk). ‘Doe die natte kleren maar uit. Drink deze warme melk. Ik zal u een pak geven van mijn man. Zijn zondagse pak. En voor de jongen heb ik nog wel een stel kleren van m’n zoontje.’

‘Hoe kunnen wij u ooit bedanken,’ zei Sinterklaas. ‘Hoe kunnen wij u ooit betalen. Al ons geld ligt in de zee.’ ‘Dat hindert niet,’ zei de goede vrouw. ‘U kunt ook bij ons logeren vannacht.’ ‘Dat is erg vriendelijk van u. Maar we hebben geen tijd,’ zei de Sint. ‘We hebben zelfs vreselijke haast. Hoe komen we ooit op tijd in Nederland. O lieve deugd, we komen nooit op tijd in Nederland. Daar zitten ze nu op ons te wachten en we komen te laat. Trouwens, we hebben niet eens geld om verder te reizen.’ ‘Mijn man brengt u wel even naar Nederland,’ zei de lieve mevrouw.

Sinterklaas en Piet zaten op de open vrachtauto en klampten zich vast, want de visboer reed ontzaglijk woest. Hij reed door alle stoplichten en dwars door alle douaneposten. Hij gierde door de ochten en raasde langs de wegen en denderde door de stadjes. Maar voor Sint reed hij nog niet hard genoeg. ‘Als we maar op tijd zijn… als we maar voor 5 december aankomen…’ zuchtte hij. ‘Harder astublieft, harder.’

En na een hele dag en een hele nacht rijden waren ze in Nederland. ‘Naar Amsterdam ?’ vroeg de visman. ‘Jazeker, naar Amsterdam,’ zei Sinterklaas. ‘De hoofdstad eerst.’ ‘Ik zet u hier af,’ zei de visboer. ‘Midden in Amsterdam. En ik ga direct terug; mijn vrouw zit te wachten. Adieu.’ En weg was hij.

Daar stonden ze, in Amsterdam, midden op de Dam, voor het Paleis. Tussen de duiven. Tussen de mensen. Sinterklaas keek eens om zich heen en deed wat hij ieder jaar deed als hij in Nederland was: hij knikte en hij wuifde en hij glimlachte. Er kwamen heel wat mensen langs. Maar ze keken niet eens naar Sint en Piet. Niemand keek. Niemand herkende hen. Helemaal niemand.

‘Ik ben Sinterklaas,’ zei de goede Sint tegen een voorbijganger. De heer bleef even staan, snoof en zei: ‘Brave man, je ruikt naar vis.’ Toen liep hij door. Helaas, het was zo, ze roken naar vis. En niemand, niemand, niemand herkende hen. Moedeloos gingen ze op een bank zitten bij het Monument. ‘Daar zitten we nou,’ zei Sint. ‘Zegt u dat wel,’ zei Piet. ‘Geen cadeautjes. Geen geld. De mensen herkennen ons niet. Heb ik het niet gezegd: alleen om de cadeautjes houden de kinderen van u.’

Op dat moment kwam er een heel klein meisje voorbij aan de hand van haar oma. ‘Sinneklaas…’ riep het kind. ‘Dat is Sinterklaas niet,’ zei oma. ‘Dat is zomaar een man.’ ‘Sinneklaas…’ zei het kind koppig en probeerde zich los te rukken van oma’s hand.

Een ander kind riep ook: ‘Sinterklaas.’ Een klein jongetje begon te zingen: ‘Sinterklaasje bonne bonne bonne.’ En al heel gauw stonden er wel duizend kinderen om de bank die juichten en zongen en schreeuwden.

De vaders en moeders zeiden knorrig: ‘Kom toch mee, Rietje, toe dan och Jantje, dat is Sinterklaas niet, dat kun je toch wel zien. Dat is een man die naar vis ruikt.’ Maar de kinderen rukten zich los en gingen toch. Sinterklaas gaf alle kinderen een hand en luisterde naar de liedjes.

‘Waar is uw staf, Sinterklaas ? En waar is uw mijter ? Waar is de zak met cadeautjes ?’ vroegen de kinderen. Sinterklaas vertelde van de schipbreuk. ‘Wat verschrikkelijk!’ riepen alle kinderen. ‘Arme Sinterklaas. Arme Zwarte Piet. De stoomboot is vergaan en nu zijn ze hier zonder hun kleren en zonder eten.’

Een paar grotere kinderen zeiden tegen elkaar: ‘Weet je wat. Sinterklaas heeft ons zoveel keren cadeautjes gegeven, laten we het nu eens omdraaien. Wij geven hém wat.’ Ze renden naar huis en kwamen terug met een heleboel pakjes. Er zaten boterhammen in en worstjes en appels en frieten en flesjes melk. De een na de ander gingen de kinderen thuis iets halen. Behalve eten brachten ze echte cadeautjes mee. Ze gaven hun mooiste speelgoed, hun treinen en kraanwagens en speelgoedbeesten. Hun poppen en winkeltjes en keukentjes. De grote mensen stonden in de verte te kijken en schudden het hoofd. ‘Wat een gekke boel,’ riepen ze. ‘Zo’n gewone man die naar vis ruikt…’

Er kwamen nog twee kinderen aan met een heel, heel groot pak. ‘Wat zou daar in zitten?’ vroeg Sinterklaas nieuwsgierig. Hij genoot zo van al die cadeautjes, hij kon er niet genoeg van krijgen. Voorzichtig maakte hij het grote pak open. En wat zat erin ? Een Sinterklaaspak en een Zwarte-Pietpak. ‘We hebben het voor u gehuurd,’ zeiden de kinderen. ‘Met geld uit onze spaarpot. De pakken moeten wel terug, maar u mag ze een paar dagen houden.’ Sinterklaas kreeg tranen in zijn ogen, zo blij was hij. En Piet danste van geluk. Achter de stenen leeuw van het Monument verkleedden zij zich. En toen ze weer tevoorschijn kwamen, barstten alle kinderen in luid gejuich uit en zongen: ‘Zie de maan schijnt door de bomen.’ Dit was weer de goede Sint, zoals hij elk jaar in Nederland kwam. Dit was weer de vrolijke Zwarte Piet.

Nu zagen de grote mensen eindelijk ook, dat ze het heus waren. Niemand twijfelde meer. Al roken Sint en Piet nog steeds een beetje vissig… het hinderde niet meer. Hij werd plechtig ontvangen, de Sint. Hij werd door iedereen toegejuicht, ook door de grote mensen en hij ging rond met Zwarte Piet, langs alle huizen, net of er niets gebeurd was. En cadeautjes om uit te delen had hij ook ! Jazeker, al die pakjes die hij van de kinderen had gekregen, kon hij nu uitdelen. Ieder kind kreeg een cadeautje. En geen enkel kind kreeg zijn eigen speelgoed terug, daar zorgde Pieter wel voor. Zo gingen ze door heel het land.

Sinterklaas ging per vliegtuig terug en hij mocht gratis vliegen per KLM omdat hij een Zeer Belangrijk Persoon was. En toen hij terug was in Spanje, zond hij het Sinterklaaspak en het Zwarte Pietpak aangetekend terug. Met een briefje erbij: Dit was de heerlijkste 5 december in vijfhonderdvierenzeventig jaar. Dank u ! 

De veer van zwarte piet 

Rian Visser

 

Bonk! Bonk! Bonk! Boven in het huis klinkt een hoop lawaai. “Wat hoor ik ?” roept Katinka. Laten we maar gaan kijken, zegt mama. Katinka’s raam staat open. Het lijkt wel of er iemand in haar kamer geweest is ! Hé, roept Katinka. Er ligt een cadeautje! En snoep ! In de kamer van Boris ligt ook een cadeautje. En ook snoep. Ik denk dat Zwarte Piet geweest is, zegt mama. Ja, dat denkt Katinka ook. Ineens zien ze poes Brannie met een grote witte veer in haar bek. Die lijkt wel van de muts van Zwarte Piet ! zegt Katinka. Stoute Brannie ! Heb je die gepakt ? Mama denk dat zZarte Piet hem verloren heeft toen hij door het raam klom. Arme Piet ! Nou heeft hij geen veer meer op zijn muts ! Katinka en Boris spelen met de veer. De beer mag hem even op zijn wollen muts. En poes Brannie rolt ermee over de grond. Ik heb een idee! roept Katinka. Als Sinterklaas op mijn school komt ga ik de veer teruggeven. Dat is een heel goed idee.

 

Mama stopt de veer in haar jaszak en dan fietsen ze naar school. Maar als ze bij de school komen, kan mama de veer niet meer vinden! Hij is weggewaaid ! Mama schrikt. Wat moeten we nou tegen Sinterklaas zeggen ? Je hoeft niet bang te zijn, zegt Katinka. Ik zal het wel zeggen. Als Katinka bij Sinterklaas op schoot zit, vertelt ze hem alles. Sinterklaas lacht. Zwarte Piet heeft allang een nieuwe veer gekregen! Maar waar is die domme mama ? Daar ! wijst Katinka. Kom jij ook maar even op mijn schoot zitten, wenkt Sinterklaas. Mama moet een liedje zingen en dan krijgt ze een paar pepernoten. Je bent wel groot en zwaar geworden, zucht Sinterklaas. Nu wil ik weer een kindje op schoot !

Mama lacht. Ze is niet meer bang voor Sinterklaas.

 

Terug naar Sinterklaas

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten