Laveloos
Op Beppie raakte ik niet uitgekeken. Vooral niet als ze dronk. Ze zoog heel hard en gulzig en liet dan ineens los. “Laveloos”, zei m’n moe. Onder het voeden zong m’n moeder soms van die mooie liedjes waarbij ik altijd even moest slikken. Ze zong nog al eens dit liedje:
Er schommelt een wiegje in ’t bloeiende hout.
Een wiegje met bloemengordijntjes.
Dat hebben twee vogeltjes samen gebouwd.
En zie eens hoe keurig en fijntjes.
Als ’t windeke speelt, de loverkens streelt
dan schommelt het tedere wiegelijn mee,
als ’t scheepje op deinende zee.
Dat gulzige drinken van Beppie… “Heb ik dat vroeger ook gedaan, zo drinken?”
“Nee, jou gaven we gewoon een glas melk”. Mijn vader zag wel dat ik het niet leuk vond en vertelde gauw:
“Jij, jij was er niet vanaf te krijgen en schrokkerig dat je was. Die gaat ‘dronken Flip’ achterna” zei ik wel eens.”
‘Dronken Flip’ was een man uit de buurt die heel vaak op weg naar huis door de straat liep. Hij kon een hele tijd op zijn hoofd staan. Niet op z’n handen, maar echt op zijn hoofd. Midden op de middenstraat. Ze zeiden dat hij dat alleen maar kon als hij veel gedronken had. Het was wel een goedige man, maar als ze iets lelijks zeiden over de koningin, werd hij woedend.
Geloof en Vrijheid
“Zeg Kees, jij mag straks mee naar ‘Geloof en Vrijheid’, weet je wel, waar de dokter naar de babytjes kijkt of ze goed gezond zijn. Maar eerst moet ik je wat vertellen.” In ‘Geloof en Vrijheid’ onderzocht een hele dikke dokter met grote handen en een geweldige buik pasgeboren kinderen. Dat hij ze niet fijnkneep… Het was er wel leuk maar het gekrijs was er afschuwelijk.
“Wat moet u vertellen?” Er kwam iets naars, ik voelde het in mijn maag. “Volgende week mag je naar de bewaarschool.” Dat was het dus…