Bombardement
Maar plotseling waren er vreselijke dingen, boven ons en om ons heen. Alles leek vol van het dreunende geluid van vliegtuigen. Je oren leken dicht te gaan zitten en toch hoorde je alles. Het donderende lawaai trok door je hele lijf. Het gruwelijke geweld van al dat geluid werd nog erger door de sirenes. Ons huis waggelde heen en weer. Dat een huis kon bewegen…
De zon scheen en toch werd het al donker. En het regende as en hele of half verbrande dingen. En het stonk naar verbrand rubber of zo.
Vluchtende mensen renden door de straat. Ze sleurden huilende kinderen mee en droegen de raarste dingen. Toen het even wat rustiger werd liep mijn vader een meter of wat de Woelwijkstraat in. Ik pakte zijn hand en liep mee. Achterin de straat stond een opslagplaats van autobanden in lichterlaaie. Mensen keken met angstige ogen toe, een hand voor de mond door de verstikkende rook.
Opa
Weer thuis zette mijn vader de radio aan. Wat er gezegd werd begreep ik niet, maar ik werd door die stem nog banger en onrustiger. We stonden met zijn vieren midden in de kamer toen er gebeld werd. Een lange bel die niet ophield. Iemand had een boodschap. In de Bergstraat vlak bij de Noordsingel waren bommen gevallen en opa was omgekomen.
Mijn vader huilde als een klein kind. Mijn moeder had de armen om hem heengeslagen en huilde ook. Jannie en ik kropen bij elkaar. We voelden ons even zo alleen. Ik had mijn vrolijke, sterke vader nog nooit zien huilen. Dat zoiets kon. Ik kon niets meer zeggen of doen. Ik leek wel verlamd.