Ik hing maar een beetje rond en keek naar m’n moeder. Ze liep voortdurend heen en weer naar een stoel of kastje en terug. Ik had best graag dichtbij haar willen staan, omdat ze zo lief was en ook om dat lekkere luchtje van de was.
Aan dat blikje mocht ik niet meer komen. De vorige keer, ook op vrijdag, had ik het over het tafelzeil gerold om het open te krijgen – moeder keek even niet – toen was het schuifje afgebroken en het zeil gescheurd. ,,Heb nog één keer het hart”, had ze gedreigd.
De deuren naar de waranda stonden wijd open maar veel geluid kwam niet binnen. Alleen van een paar duiven die aan één stuk door koerden. ’t Klonk veilig en ook een beetje verdrietig.
Onder de waranda stonden de konijnenhokken. De moeder zat stil in een hoek. ,,Ze zit op alledag”, had m’n vader gezegd. Wat betekende dat nou weer?” Die grote mensen altijd met hun rare woorden…
Onder het afdakje op het plaatsje bleef ik staan. Hier deed m’n moe de was, lekker beschut tegen de zon. Ze hield vaak op, de laatste tijd. Dan zuchtte ze diep, hield haar ene hand op de witte wasplank en de andere tegen haar rug. “Wat is een mens als-ie oud wordt’ of “Oud en stram en nog geen tachtig” zei ze dan.
Ik werd er kwaad van. Als ik dacht aan vrouwen uit de buurt… nou die waren een stuk ouder.
“Wat zal ik verder zingen, Kees? Jij mag het zeggen.” Ik zei niks. Altijd dat zingen. Ze zongen misschien wel net zoveel als ze praten. Misschien was ik wel zingend verwekt, dacht ik later.
Ik had het padvinderslied dat ze net keihard gezongen had nog in m’ n oren:
In negentien-drie-zeven
dan zul je wat beleven
dan komt de jamboree in Nederland
En dan dat vreselijke:
Jamboree, jamboree, jamboree, jamboree, ree, ree
wij zijn verkenners van BP, Bade Powell.
“Als het maar niet zo verdrietig is en ook niet zo hard.” Ze maakte me af en toe aan het huilen met de liedjes. Gister nog. In een arm straatje lag een zielig jongetje naar buiten te kijken. Z’n vriendjes tikten tegen de ruit. “Kom op, joh, we hebben een nieuwen bal, een echte, probeer het maar.” Maar het jongetje was plotseling zomaar lam geworden en kon niet meer lopen. Misschien wel nooit meer. Ik kon wel janken en deed dat ook op de wc. Dan zag niemand je.