In een molen leefde eens een oude molenaar, en die had geen vrouw en geen kinderen, en er waren drie molenaarsknechts die hem bedienden. Toen ze ettelijke jaren bij hem waren geweest, zei hij op een dag tegen hen: ‘Ik ben nu oud geworden en ik wil alleen nog maar rustig achter de kachel zitten: trekken jullie erop uit, en wie van jullie mij het beste paard hier thuis brengt, die zal ik de molen geven, en in ruil daarvoor moet hij me tot mijn dood verzorgen.’ De derde van de molenaarsknechts was het jongetje, de anderen vonden hem nog niet droog achter zijn oren, en de molen gunden ze hem zeker niet, en hij wilde hem niet eens hebben. Ze trokken alle drie samen weg, en toen ze bij het dorp kwamen, zeiden de twee anderen tegen de domme Hans: ‘Blijf jij nu maar hier, jij vindt van je leven geen paard.’ Maar Hans ging toch mee, en toen het nacht werd, kwamen ze bij een hol, en daarin gingen ze slapen. De twee verstandige wachtten tot Hans in slaap was, toen stonden ze op, gingen weg en lieten Hansje maar liggen en ze dachten slim geweest te zijn; ja, maar dat zal jullie toch niet zo glad zitten!
In een molen leefde eens een oude molenaar, en die had geen vrouw en geen kinderen, en er waren drie molenaarsknechts die hem bedienden. Toen ze ettelijke jaren bij hem waren geweest, zei hij op een dag tegen hen: ‘Ik ben nu oud geworden en ik wil alleen nog maar rustig achter de kachel zitten: trekken jullie erop uit, en wie van jullie mij het beste paard hier thuis brengt, die zal ik de molen geven, en in ruil daarvoor moet hij me tot mijn dood verzorgen.’ De derde van de molenaarsknechts was het jongetje, de anderen vonden hem nog niet droog achter zijn oren, en de molen gunden ze hem zeker niet, en hij wilde hem niet eens hebben. Ze trokken alle drie samen weg, en toen ze bij het dorp kwamen, zeiden de twee anderen tegen de domme Hans: ‘Blijf jij nu maar hier, jij vindt van je leven geen paard.’ Maar Hans ging toch mee, en toen het nacht werd, kwamen ze bij een hol, en daarin gingen ze slapen. De twee verstandige wachtten tot Hans in slaap was, toen stonden ze op, gingen weg en lieten Hansje maar liggen en ze dachten slim geweest te zijn; ja, maar dat zal jullie toch niet zo glad zitten!
In een molen leefde eens een oude molenaar, en die had geen vrouw en geen kinderen, en er waren drie molenaarsknechts die hem bedienden. Toen ze ettelijke jaren bij hem waren geweest, zei hij op een dag tegen hen: ‘Ik ben nu oud geworden en ik wil alleen nog maar rustig achter de kachel zitten: trekken jullie erop uit, en wie van jullie mij het beste paard hier thuis brengt, die zal ik de molen geven, en in ruil daarvoor moet hij me tot mijn dood verzorgen.’ De derde van de molenaarsknechts was het jongetje, de anderen vonden hem nog niet droog achter zijn oren, en de molen gunden ze hem zeker niet, en hij wilde hem niet eens hebben. Ze trokken alle drie samen weg, en toen ze bij het dorp kwamen, zeiden de twee anderen tegen de domme Hans: ‘Blijf jij nu maar hier, jij vindt van je leven geen paard.’ Maar Hans ging toch mee, en toen het nacht werd, kwamen ze bij een hol, en daarin gingen ze slapen. De twee verstandige wachtten tot Hans in slaap was, toen stonden ze op, gingen weg en lieten Hansje maar liggen en ze dachten slim geweest te zijn; ja, maar dat zal jullie toch niet zo glad zitten!