Verhalen Grud 8



Het meisje met de appel

(Je kunt meer informatie over dit verhaal vinden door te Googlen op Herman Rosenblat. Hij werd Bar Mitzvah op de leeftijd van 75. In 2008 werd duidelijk dat het verhaal niet op waarheid berust: Herman Rosenblat heeft dit verhaal verzonnen.)

Augustus 1942. Piotrków, Polen.

Die ochtend was de lucht dreigend toen we angstig stonden te wachten. Alle mannen, vrouwen en kinderen van het Joodse getto in Piotrków waren op een plein bij elkaar gedreven. We hadden gehoord dat we verplaatst zouden worden. Mijn vader was pas onlangs overleden aan tyfus, die zich snel verspreid had in het overvolle getto. Mijn grootste angst was dat onze familie zou worden gescheiden.
‘Wat je ook doet,’ fluisterde Isidore, mijn oudste broer, ‘vertel ze niet hoe oud je bent. Zeg dat je zestien bent.’

Ik was lang voor een jongen van 11, dus ik kon het proberen. Op die manier was ik misschien wel waardevol om te werken. Een SS-er kwam naar me toe, zijn laarzen klikten tegen de kasseien. Hij bekeek me van top tot teen en vroeg toen naar mijn leeftijd. ‘Zestien,’ zei ik. Hij stuurde mij naar links, waar mijn drie broers al stonden met andere gezonde jonge mannen. Mijn moeder kreeg een gebaar om naar rechts te gaan bij andere vrouwen, kinderen, zieken en ouderen. Ik fluisterde Isidore, “Waarom?” Hij gaf geen antwoord.
Ik rende naar de andere kant, naar Mama en zei dat ik bij haar wilde blijven.
“Nee,” zei ze streng. “Ga weg. Wees niet vervelend. Ga met je broers mee.”

Ze had voor die tijd nog nooit zo hard gesproken. Maar ik begreep het: ze wilde mij beschermen. Ze hield zo veel van mij, dat ze, alleen deze keer, deed alsof het niet zo was. Het was het laatste wat ik van haar gezien heb… Mijn broers en ik werden vervoerd in een veewagen naar Duitsland …. Een nacht later kwamen we aan bij het concentratiekamp Buchenwald en we werden in een overvolle barak gebracht. De volgende dag werden er uniformen en identificatienummers uitgegeven. “Noem me geen Herman meer,” zei ik tegen mijn broers. “Ik ben nu 94983.” Ik werd te werk gesteld in het crematorium van het kamp. Ik moest de doden opladen in een met de hand bediende lift. Ik voelde mijzelf ook dood. Ik werd hard, ik was een nummer.

Spoedig daarna werden mijn broers en ik overgebracht naar Schlieben, een kamp dat hoorde onder  Buchenwald in de buurt van Berlijn ..
Op een ochtend leek het of ik de stem van mijn moeder hoorde. “Zoon,” zei ze zacht maar duidelijk, “ik zal je een engel sturen.” Toen werd ik wakker. Het was net een droom. Een mooie droom. Maar in deze plaats konden er geen engelen zijn. Er was alleen werk. En honger. En angst.

Een paar dagen later liep ik rond in het kamp, om de barakken heen, vlakbij het hek van prikkeldraad waar de bewakers je niet gemakkelijk konden zien. Ik was alleen. Aan de andere kant van het hek zag ik iemand: een klein meisje met helblonde, bijna lichtgevende krullen. Ze stond half verborgen achter een berk. Ik keek rond om er zeker van te zijn dat niemand me zag. Ik riep haar zachtjes in het Duits. “Heb je iets te eten ?” Ze begreep het niet. Ik schoof dichter naar het hek toe en herhaalde de vraag in het Pools.
Ze stapte naar voren. Ik was dun en mager, met lappen om mijn voeten gewikkeld, maar het meisje leek er niet bang voor te zijn. In haar ogen zag ik het leven. Ze trok een appel uit haar wollen jasje en gooide hem over het hek. Ik greep de vrucht en toen ik begon weg te lopen, hoorde ik haar zachtjes zeggen: “‘Ik zie je morgen weer.”

Iedere dag op hetzelfde tijdstip keerde ik terug naar dezelfde plek bij het hek. Ze was er altijd met iets voor mij om te eten – een homp brood of, beter nog, een appel. We durfden niet te spreken of te blijven hangen. Gesnapt worden zou voor ons beiden de dood betekenen. Ik wist niets over haar, dat soort boerenmeisje, behalve dat ze Pools verstond. Hoe heette ze ? Waarom riskeerde ze haar leven voor mij ? Hoop was een beetje steun en dit meisje aan de andere kant van het hek gaf me die, door mij brood en appels te eten te geven.

Bijna zeven maanden later werden mijn broers en ik in een kolenwagon gepropt en vervoerd naar Theresienstadt, een kamp in Tsjecho-Slowakije. “Kom niet meer terug,” zei ik tegen het meisje die dag. “We gaan hier weg.” Ik draaide me om naar de barakken en keek niet achterom. Ik heb niet eens afscheid genomen van het kleine meisje, van wie ik de naam niet wist, het meisje met de appels.

Drie maanden lang waren we in Theresienstadt. De oorlog liep op het eind en de Geallieerde troepen waren dichtbij, maar mijn lot leek bezegeld. Op 10 mei 1945 stond ik op de lijst om te sterven in de gaskamer om 10.00 uur. In de rust van de dageraad probeerde ik me erop voor te bereiden. Zo vaak scheen de dood klaar om me op te eisen, maar op de een of andere had ik het steeds overleefd. Nu was alles voorbij. Ik dacht aan mijn ouders. Tenminste, ik dacht, dat we weer verenigd zouden worden.

Maar om 8 uur ‘s ochtends was er grote opschudding. Ik hoorde geschreeuw en zag mensen naar alle kanten door het kamp rennen. Ik werd met mijn broers opgevangen door Russische troepen die het kamp hadden bevrijd! De poort zwaaide open. Iedereen rende weg, ik ook. Verbazingwekkend, al mijn broers hadden het overleefd – ik weet niet hoe. Maar ik wist zeker dat het meisje met de appels de sleutel was voor mijn overleving.

Op een plek waar het kwaad leek te overwinnen, had de goedheid van die ene persoon mijn leven gered, had mij hoop gegeven op een plaats waar die niet was. Mijn moeder had mij een engel beloofd en de engel was gekomen.

Uiteindelijk kwam ik terecht in Engeland, waar ik werd geholpen door een Joods liefdadigheidsfonds. In een herstellingsoord knapte ik op, samen met andere jongens die de Holocaust hadden overleefd en ik kreeg een opleiding in de elektronica. Daarna ging ik naar Amerika, waar mijn broer Sam ook al was. Ik nam dienst in het Amerikaanse leger tijdens de Korea-Oorlog en keerde twee jaar later terug naar New York City.

Omstreeks  augustus 1957 opende ik mijn eigen bedrijf voor reparatie van elektrische apparaten. Ik begon weer een toekomst op te bouwen. Op een dag kreeg ik een telefoontje van mijn vriend Sid die ik in Engeland had leren kennen. “Ik heb een afspraakje met een meisje. Ze heeft een Poolse vriendin. Zullen we samen gaan ?” Een ‘blind date’? Nee, dat was niets voor mij. Maar Sid bleef aandringen en een paar dagen later gingen we naar de Bronx om zijn afspraak op te halen en haar vriendin Roma.

Ik moest toegeven, voor een ‘blind date’ was dit niet slecht. Roma was verpleegster in een ziekenhuis in de Bronx. Ze was aardig en bijdehand. Ook mooi, met zwierige bruine krullen en groene, amandelvormige ogen die levenslustig schitterden.

Met ons vieren reden we naar Coney Island. Roma was prettig om mee te praten en prettig gezelschap. Het bleek dat zij ook op haar hoede was voor een afspraak met iemand die ze niet kende! We deden dit beiden voor het plezier van onze vrienden. We maakten een wandeling over de promenade, genoten van de zilte zeebries, en vervolgens hebben we gegeten aan de kust. Ik kon me geen betere tijd herinneren.

We persten ons weer in de auto van Sid. Roma en ik zaten samen op de achterbank. Als Europese joden die de oorlog overleefd hadden, waren we ons ervan bewust dat veel nog niet gezegd was tussen ons. Zij sneed het onderwerp aan. “Waar was jij,” vroeg ze zacht, ‘”tijdens de oorlog ?” “In de kampen,” zei ik. De verschrikkelijke herinneringen waren nog steeds levendig, het verlies onherstelbaar. Ik had geprobeerd om het te vergeten. Maar je kunt dit nooit vergeten.

Ze knikte. “Mijn familie was ondergedoken op een boerderij in Duitsland, niet ver van Berlijn,” vertelde ze me. “Mijn vader kende een priester, en hij heeft ons papieren gegeven dat we niet-joods waren.” Ik stelde me voor hoe ze ook moest hebben geleden, met angst, de vaste metgezel. En toch hier hadden we het beiden overleefd en waren we hier in een nieuwe wereld. “Er was een kamp naast de boerderij,” ging Roma verder. “Ik zag daar een jongen en ik gooide elke dag appels naar hem.”

Wat een verbazingwekkend toeval, dat zij een andere jongen had geholpen. “Hoe zag hij eruit ?” vroeg ik. “Hij was lang, mager en had honger. Ik moet hem zes maand lang elke dag hebben gezien.” Mijn hart ging tekeer. Ik kon het niet geloven. Dit kon niet waar zijn. “Heeft hij je op een dag verteld dat je niet terug moest komen, omdat hij zou vertrekken Schlieben?” Roma keek me verbaasd aan. “Ja!” “Dat was ik!” Ik zou haast barsten van blijdschap en ontzag, overspoeld door emoties. Ik kon het niet geloven! Mijn engel!

“Ik laat je niet meer gaan” zei ik tegen Roma. En achterin de auto van die ‘blind date’ vroeg ik haar ten huwelijk. Ik wilde niet langer wachten. “Je bent gek!” zei ze. Maar ze nodigde me wel uit om haar ouders te ontmoeten voor het Shabbatsdiner van de volgende week.

Ik verlangde ernaar om Roma nog veel beter te leren kennen, maar de belangrijkste dingen wist ik al: haar standvastigheid, haar goedheid. Gedurende vele maanden was ze in de slechtste omstandigheden naar de omheining gekomen en had mij hoop gegeven. Nu had ik haar weer had gevonden en ik zou haar nooit meer laten gaan.

Die dag zei ze “ja.” En ik hield mijn woord. Na een huwelijk van bijna 50 jaar, met twee kinderen en drie kleinkinderen, heb ik haar nooit laten gaan.

Herman Rosenblat van Miami Beach, Florida
 

Ivan Grud

28 augustus 2011

Terug naar Verhalen


Lotgevallen van een thuiskweker

(deel 1 In den beginne)

Ik heb het genoegen of ongenoegen gehad, (maar net zo u het zelf invullen wilt) om meer dan tien jaar een tuintje in een van mijn slaapkamers te hebben gehad. Wat begon met een hobby van enkele plantjes voor het raam, werd algauw een tot obsessie gedreven planters waanzin. Nu is het zo, dat het verbouwen van Wiet, Hennep, verboden is. Althans tot op heden, gezien er nu stemmen opgaan in de tweedekamer om het legaal te maken. Uiteraard onder toeziend oog van de gemeenten en overheid, en uiteraard niet in gezinswoningen. Want controle aangaande omzet en btw heffing voor alles. Denk even aan de heffing op prostitutie en casino’s. Het maakt immers niet uit welke bedrijfstak, als er maar geheven kan worden. Niet voor niets handhaaft men de coffee shops. Daar kan men algauw de behaalde omzet achterhalen en aldus belasten.

Wat ik al zei, wat leuk en spannend begon werd al gauw een paranoïde belevenis waarin inbeelding en werkelijkheid nog nauwelijks van elkaar te onderscheiden waren. De aanvang alleen al als men meer dan een honderd plantjes wil opkweken tot bloei, dus productief. Dit brengt al zoveel onwaarschijnlijke voorbereiding met zich mee, dat men zich halverwege de opbouw begint af te vragen, waar begin ik aan. Het naar binnen brengen van, grond (tuinaarde) een vijftig a zestig zakken van vijftig lib. Of anderzins een dertig kweekbakken met matten. De pomp met honderd liter vat (geen kleintje) voor de voeding en bemesting. Afzuiginstallaties, mega filter, verse luchttoevoer voorziening, slangen en prik druppellaars. Om maar niet te spreken van het voornaamste. De lampen met kappen en bijbehorende trafo’s en kabels voor de installaties hiervan. Het automatische schakelbord voor de juiste temperatuur en de voedingperiodes. Een luchtbevochtiger ook alweer vol automatisch op de Hydro timer. Het hout voor de tafels met geoliede boardplaten waarop het hele zooitje wordt geïnstalleerd. En men dient dat allemaal ongezien naar binnen zien te krijgen. Je verraders slapen immers niet.

Als je dan een week verder bent, en je hebt de kleintjes (jonge hennepplantjes) gezet, om mee te beginnen een makkelijk soort zoals K2, althans zo beweert men. Ik zal niet te veel uitweiden over de teelt, maar eenvoudig is het allerminst. Vergeet nu maar gewoon planten het groeit vanzelf. Of het gezegde het is net onkruid, gaat altijd goed. “Nee dus”.

Wat er zoal kan gebeuren al dan niet door foutieve behandeling van (voedingswaarden), of onoplettendheid, verstopping, wateroverlast, elektriciteit problemen. Dan zijn er nog de plagen wat ook werkelijk plagen zijn. Luizen in alle soorten, al dan niet vergezeld van schimmels.Ik verzeker u dat u in staat bent, uzelf hersendood te verklaren. Daar dit meestal plaats vindt tegen de oogsttijd, dus in de laatste twee weken. Krankzinnige behandelingen met beestjes of chemicaliën (maskers op) doen daarbij aan uw gezondheid nou niet direct goed aan. Het is dan ook een gegeven dat men Lucky mag worden genoemd indien de eerste oogst een succesje heeft. En wel zo dat het geïnvesteerde, wat toch alles bij elkaar een aanzienlijk bedrag is, al dan niet geheel is terugverdiend.

Al gauw begint men dan zich af te vragen of het geheel van de onderneming de paranoïde nachten en levenswijze wel waard is. Die levenswijze bestaat uit het; altijd op je hoede zijn. Het nooit opendoen van uw voordeur. Alles en iedereen laten bellen. Planning en afstemmen met oog op bijvoorbeeld ketelonderhoud welke door de woningstichting eenmaal per jaar wordt gedaan. Dan allerlei onderhoudswerkzaamheden, zoals schilderwerk en reparatie. Men moet dan de hele volop draaiende tuin plat leggen.

Maar men wordt vindingrijk, en gaat eigenlijk ver buiten de werkelijkheid oplossingen bedenken en toepassen. Dat dit niet zo vermakelijk is als de hieronder weergegeven geschiedenis van een thuiskweker, moge duidelijk zijn. Maar dat de hilarische dan wel zeer benauwde situaties achteraf als spannend en vermakelijk kan worden gezien is een feit. Men onthoudt immers altijd de leuke dingen of die met een goede afloop.

Ik zal dan ook proberen mijn ervaringen in deze, al dan niet het vermakelijke met u ter delen. Misschien weerhoudt het u ervan om ook eens zo iets op te zetten. Of trekt het avontuur in deze u zo aan dat u na het lezen, u met de rolmaat de slaapkamers gaat opmeten. Maar nogmaals bezint alvorens u begint.

Lotgevallen van een thuiskweker

(deel 2 Problemen)

Het eerste wat mij opviel, was dat iedereen die maar iets met de teelt te maken had het beter wist. Let wel, iedere aanpak van de beginner is al bij voorbaat gedoemd om als ‘fout’ te worden bekritiseerd door de geijkte kwekers. Of men dan een pasklare oplossing heeft, voor jou geval, iets waar je wat aan hebt, ‘nou nee’. Dat kan ook bijna niet omdat ieder hok een ‘hok’ op zich’ is.

Dus dat vraagt altijd om een oplossing welke men verkrijgt door eindeloos toepassen van de gegeven oplossingen. ‘Let wel’ welke gebaseerd zijn op een andere tuin (hok). Dus het is helaas zo, ‘jawel’ door schade en schande zal men leren.

Het onvoorziene, dus hachelijke situaties welke een tuin binnen de sociale woongemeenschap met zich mee brengt, ja daar heeft men nooit een oplossing voor. Wel wordt daar dan weer kennis van genomen van het relaas van anderen en soms worden er dan voorzieningen getroffen. Om even het plaatje rond te maken in dit geheel van aanvang, we hebben ook nog de “Knippers”. Geheel willekeurig vrouwelijke dan wel de mannelijke. Zij zijn eigenlijk de ‘eindfase veredelaars’ van het resultaat (eindproduct) dat de tuin opgeleverd heeft. Knippen is dodelijk, in de zin van het eindeloze ervan. Ieder takje blaadje of ongeregeldheid dient uit de Hennepbloem te worden weggeknipt. Een hels karwij vandaar deze mensen, die niet echt wat betreft urengeld goedkoop zijn. Zij zijn lang niet altijd te vertrouwen, (zij stelen soms ). Dus dit wetende vraagt dan ook nog eens een extra alert zijn van u tijdens de knipsessie. Een onsje wiet is al gauw weggemoffeld in een B.H. en dat is veel geld. Laat ik mij nu richten op de situaties die u zoal kunt verwachten. Waar ik mij als een wonderbaarlijke Fantoom heb weten uit te kronkelen. Let wel het is alles waar gebeurd.

Nu had ik in enkele straten verderop in de wijk de schildersstellingen zien staan. Zodoende wist ik dat zij bezig waren om het buitenwerk te schilderen. Ook was het zo dat de schilders altijd eerst bij mijn buurvrouw in de tuin moesten zijn. Gelegen aan de achterkant, voor het plaatsen van de ladders. Deze buurvrouw had twee hondachtige creaturen in de tuin lopen. Volgens mijn waarneming kruisingen tussen een Rottweiler en Pitbull. Zij waarschuwde altijd, dat als de schilders bij haar (en mij) moesten zijn. Daar zij niet instond voor de gevolgen bij onaangekondigd binnenstappen van haar tuin.Niks aan de hand dus tijd zat. Maar het liep even anders.

Het onverwachte stond plotsklaps voor mijn deur. Zonder waarschuwing of briefje van betrokken woningstichting. Een jonge schilder compleet met verfpot in witte overall had aangebeld bij mij. Op een dergelijk moment werken je hersenen in een tempo wat qua oververhitting niet veel scheelt met de Tsernobyl ramp. Ik kon open doen of laten bellen, maar dan zou hij gegarandeerd de eerste dagen willekeurig langs komen. Dus ik besloot om open te doen.

“Goedemiddag Mijnheer”, zo begroette hij mij, “ik kom voor het klapraampje in de douche.” Nu moet u weten dat de douche recht tegenover de tuin (het hok ) was. “Zo joh, en moet dat dan nu vandaag ?” vroeg ik hem een ietwat onderdanig. Kan ik het niet zelf doen het is een kleine moeite voor mij, ik heb wel meer geschilderd.” “Nee, sorry Mijnheer dat mogen wij niet doen, alles wordt nagekeken door de chef, aldus de Picasso.” “Ja, dan moet het maar, maar dan wel op eigen risico” zei ik hem. De jonge knul keek mij niet begrijpend aan. “Eigen risico?” vroeg hij met enigszins vergrote ogen, “eigen risico ? hoe bedoelt u dat ?”

“Nu, kom maar even verder” zei ik vriendelijk. “Het zit namelijk zo dat mijn oudste zoon is ex Benelux kampioen Kickboksen. Nu wil het geval dat hij tijdelijk (naar ik hoop) van zijn vrouw af is en hij hier woont. Dat geeft allemaal niks, ware het niet het geval dat hij ’s nachts werkt als portier in een seksclub. Hij komt in de ochtend om half zeven thuis, veelal met een snee in zijn neus. Dus slaap hij nu in de kamer naast de douche. Nu ik verzeker je, als ik of jij hem stoort in zijn slaap nou éh, jij liever dan ik.” “Kijk” ik wees hem op mijn pantoffels, “hier loop ik op. Dus je zegt het maar, maar zegt naderhand niet dat ‘ik’ je niet gewaarschuwd hebt.”

De kwast krabbelde zich achter zijn oren om dan heel meegaand te zeggen, “weet u wat, ik laat het potje verf hier. Maar dat houden wij dan tussen ons twee. Ik kom het tegen vieren weer op halen, goed ?” “Verstandig knul” zei ik met een vette knipoog tegen hem. “Geen toestanden waar het niet nodig is toch ?”

Het was weer even opgelost, maar toch. Ik besloot maar een glas Whisky te nemen voor de zenuwen en ik was gewaarschuwd.

Lotgevallen van een thuiskweker

(deel 3 Bijna dood ervaring)

Na het geval met de schilder, kwam ik overeen met de buurvrouw dat zij nog drie weken niet thuis zou zijn. Dan was mijn oogst knipklaar en dan hoefde ik niet voortijdig mijn tuin stil te leggen als de schilders het houtraamwerk kwamen schilderen. Zij werkte daar graag aan mee daar ik haar altijd de dubbele tijd gaf die nodig was voor het knippen. Zodoende verdiende zij er aldus twee dikke daggelden aan.

Dat was geregeld, maar er kwam meer opdagen, veel gevaarlijker en moeilijker af te wenden dan een eenvoudige schildersjongen aan mijn deur. Er was vanwege de vele tuintjes in de wijk een interventieteam samengesteld. Dit team bestaande uit de wijkagent, de socialendienst, de woningstichting, het elektriciteitsbedrijf, iemand van de schuldsanering, de belastingdienst en de teamleider. Zeven man sterk konden ze onverwachts bij je voor de deur staan. Ik kan u verzekeren er ging dagelijks een rilling door de wijk. Want als u betrapt wordt volgt onherroepelijk uitzetting en bent u ook uw huis kwijt. U staat op straat. U moet de kosten van ontruiming betalen. Indien u geknoeid heeft met de elektriciteit, de meterstanden dus, worden deze wel naberekend. Nachtmerries, zwetend wakker worden, waren het gevolg van deze wetenschap. Ook ik ontkwam niet aaneen bezoek. Dit ging als volgt in zijn werk.

Het had de gehele nacht en ochtend geregend. Het gutste nog steeds. Het zal ongeveer een uur of elf in de ochtend geweest zijn. Zo net na de koffietijd, toen er bij mij als door een idioot op mijn voordeur getrommeld werd. De Hellehonden van de buren gingen zo te keer dat ik dacht, dit moet fout zijn. Ik waagde het tussen de lamellen door te gluren om eens te zien welk stuk ongein een verkeerde grap met mij wilde uithalen. Nu was het dat maar geweest. Maar het bleek erger, veel erger. Ik keek op de zeven druipende hoofden van het ‘interventie team’. Ik bleef ter plekke dood, trok wit weg tot asgrauw mijn mond was opslag kurkdroog “Nee” gilde het in mij. Zes mensen die rondom de druipende pet van de wijkagent stonden. Deze, een reus van een wijkagent, welke ik nog nooit had gezien, stond met twee vuisten op mijn deur te rammen, alsof het de ‘Gestapo’ betrof. Nu zaten er in dat wijkteam een vijftal jonge dames, dus wellicht kwam hier het haantjesgedrag even om de hoek kijken.

Maar toch, er ging van alles door mij heen, open doen, of niet thuis houden, aan de grond genageld stond ik daar. ‘Wat nu’? Van alles raasde door mijn hoofd. “Nee, nee, neen”, gilde het in mij. Al dat werk, de ellende van ontruiming, mijn woning kwijt, waar moest ik heen met al mijn meubelen. Ik werd op dat moment tien jaar ouder.

Wat er dan allemaal door een mens heen gaat, het is onbeschrijfelijk. Nu zijn er mensen die een tuintje hebben die er maling aan hebben als ze bij hen voor de deur staan. Maar die hebben dan ook niets te verliezen. Zij hebben de tuin eigenlijk niet voor hen zelf. Nee zij hebben slechts de ruimte zoals een kamer of zolder verhuurd. Krijgen iedere maand een vergoeding en een extraatje als het allemaal goed gaat. Veelal gaat het dan om minderbedeelden of junks. Geen fatsoenlijk huishouden, meubels keuken en algehele inrichting. Een grote armoedige bende zo gezegd. Niks te verliezen en schade of kosten van de ontruiming valt er niet te verhalen. Zij leven veelal van een minimum uitkering, dus zo wat ? En de tuin kon na enkele maanden weer opgestart worden met het geld van de investeerders.

Maar bij mij was het een heel ander verhaal. Mijn huishouden was perfect in orde. Wederom een roffel, ze gingen niet weg, dat was duidelijk. “Ik ben te lul”, dacht ik opeens gelaten, en op het zelfde moment kwam er een dodelijke kalmte over mij heen. “Laat maar binnenkomen, zij komen toch terug en dan ?” Ik besloot het maar op mij af te laten komen, en opende de voordeur.

“Zo dat is nog eens een koffievisite en zo nattig”, zei ik glimlachend en zo ontspannen mogelijk. “Kom binnen, kom binnen.” “Komt het u gelegen dat wij u even bezoeken ?” vroeg de kalende wat oudere man. Hij, die even later de teamleider bleek te zijn. “Ja, natuurlijk”, zei ik alsof de sportvis vereniging betrof die voor de deur stond, “komt verder.” Ze schoven een voor een langs mij de gang in, met de wijkagent als laatste. Toen het hele zooitje kletsnat binnen stond ging ik hen voor de huis kamer in. Daar bleven zij allen staan, als waren zij bang om verder te komen. “Zijn dat uw honden ?” vroeg een schat van een jonge dame aan mij. “Nee”, glimlachte ik haar bemoedigend terug, “die zijn van de buren.” “Oh gelukkig” zei ze, “ik ben als de dood voor honden.”

Hierna begonnen zij zich een voor een uitgebreid aan mij voor te stellen, namen voluit en functies. Het vrouwtje van de woningstichting merkte als eerste op “nu u woont keurig hoor, schitterend zo hebben wij het nog niet vaak gezien.” Ik deed of het mij niks aanging en zei, “kom gaan jullie toch even zitten, zal ik koffie zetten ?” “Nou nee hoor mijnheer” zei de teamleider “we zijn zo weer weg.”

“Weg”, gierde het door mijn kanis, “weg nee toch, weg ?” “Ik heb hier een vragenlijst als u die even zou willen beantwoorden” vroeg de teamleider weer. Het duizelde mij, werd ik nou gek, droomde ik. Ik loerde naar de wijkagent, maar deze stond te flirten met een van de dames. Hij had in elk geval totaal geen oog voor wat er om hem heen speelde.

Ik moet er uit gezien hebben als een waanzinnige. Op zijn minst als een gestoorde oudere man die elk moment een hartinfarct zou kunnen krijgen.

Lotgevallen van een thuiskweker

(deel 4 Het interventie team)

Zagen zij dan niet die deur naar de bovenverdieping ? De bovenverdieping met aldaar een volop draaiende tuin ? Hoorden zij dan niet het gezoem van de ventilatoren ? Roken zij helemaal niets, zij kwamen er toch voor ?

Het werd mij mistig voor mijn ogen, mijn oren begonnen te suizen. Ik moet er op dat moment uitgezien hebben als een idioot. Ik kreeg een ingeving, zo een die je alleen als je stijf van de adrenaline staat krijgt. Ik vroeg aan de teamlijder, “een vragenlijst maar natuurlijk, vraagt u maar. Om gelijk erop te laten volgen, maar vindt u het goed dat ik er bij gaat zitten. Ik heb namelijk Artrose in mijn gewrichten en kan niet zo lang staan.” En dat sloeg aan. “Oh, oh”  zei hij vol medeleven, “we zullen u niet te lang ophouden mijnheer.”

Hij kwam met de vragen welke ik naar alle waarheid kon beantwoorden op één na. Dat was de vraag: “Heeft u wel eens illegale praktijken overwogen of mee gemaakt ?” “Nou nee”, zei ik heel overtuigend “ik woon hier erg rustig, ik bemoei mij niet zo met de buurt en buren.”

Het was alles binnen tien minuten bekeken. Tien minuten die overigens wel een week leken te duren. Het koude zweet gutste langs mijn benen. Ik voelde mij als het ware mager worden. We namen hartelijk afscheid van elkaar. Het “excuses voor de overlast” bleef ook niet uit. En na nog even de meterstanden van het elektriciteitsverbruik opgenomen te hebben vertrokken zij.

Ik had nog nooit pijn in mijn gewrichten gehad, maar nu ? Ik was gebroken, totaal kapot, leeg, als een vaatdoek. Ik schonk mij een dubbele Whisky met ijs in, en zeeg neder in mijn relaxfauteuil met een gevoel van hier kom ik nooit meer overheen. Dat het nog gekker kan, kon ik op dat moment niet vermoeden.

Zo hadden, en hebben zij die er nog mee bezig zijn, altijd spannende maar zeer zeker ook angstige en hypernerveuze tijden te doorstaan. Ook de berichtgeving in de dagbladen, t.v. reportages over invallen in woonwijken of woonwagenkampen werken nu niet direct in op een goede nachtrust. En alsof dat nog niet genoeg was, er vlogen ook nog eens des nachts helikopters al dan niet onbemand. met infrarode camera’s en snuffellaars boven de wijk. Zij hadden de taak om foto’s te maken van bijzondere warmte plekken op de daken. En de snuffelapparatuur registreerde de hennep geur. Nu ga er maar aan staan.

Er was altijd wel ‘wat’ om de spanning er in te houden. Ook is het nog eens zo dat, indien men de hoogste prijs voor het product wil krijgen men er mee op pad moet. En dat kan gevolgen hebben. Denk even aan de wegcontroles al dan niet voor uw handel. Maar kan ook een normale controle zijn, zoals papieren, verzekering en al meer van die ongein. Het vervelende is dat men veelal vraagt even de kofferbak te openen. En dat kan in uw geval dan niet hé ?

 Nu ontkom je er niet aan dat je kennis krijgt aan mede-kwekers die men dan weer opdoet in de ‘Growshop’. En soms kan hieruit een hechte vriendschap ontstaan. Zo overkwam dat ook mij. De lange zoals ik hem noemde, hij is ook lang, de lange is een bijzonder mens, erg eigenzinnig. Duldde geen tegenspraak en kon enorm chagrijnig zijn. Nu was het zo, omdat ik wat ouder ben, hij meestal voor mij wel te harden was. Maar echt vrienden, ‘nee’ die had hij niet.

Hij wist mij altijd weer over te halen om samen met hem zijn handel (enkele kilo’s wiet) weg te brengen. Wij gingen dan met zijn auto. En of de duvel er mee speelde wat hij ook voor stunts uithaalde het ging altijd goed. Maar meerdere keren heb ik met hevige drang tot poepen naast hem gezeten. Wij reden op weg naar ergens in Brabant, waarbij op een gegeven moment de afslag Tilburg genomen moest worden. Nam men die niet of miste hem, dan had men een mega probleem. Men moest dan België in.

Wij kwamen bij het voorlaatste benzinestation en zagen dat veel verkeer achterlangs het station geleid werd door de verkeerspolitie. Daar was de fuik opgesteld, geen ontkomen aan. Zo ook wij. Ik zag het hoofd van de lange zich toespitsen naar de vorm van een Fret. Het schoot evenzo van links naar rechts, waarbij zijn nek telkenmale een zestal centimeters langer werd. Hij had het benauwd dat was duidelijk. Dat kon ook niet anders, omdat er een kilo of zes verkoopbare wiet in zijn kofferbak lag. De agent gebaarde ons om rustig te rijden, nu dat deed die ‘lange’, neem dat van mij aan. We waren praktisch aan de beurt, en de lange opende reeds zijn raampje toen de agent met meer dan belangstelling naar de volgende auto achter ons keek. “Rijden maar”, zei hij tot de lange. Die zag ik van kleur verschieten en enkele meters verder begon hij heel stompzinnig te grinniken. “Is dat wat” kweelde hij, “is dat wat ?” Hij sloeg op zijn stuur van de lol. Nu ik kon even niet lachen. Zo reden wij weer de grote weg op. De lange kon zijn lol niet op. Hij stelde dat hij altijd dat geluk had, hij was zo gezegd met een gouden lul geboren.

Wij reden al zo een tien minuten verder, toen hij mij vroeg, “Waar is nou die afslag Tilburg ? Heb ik die nou gemist.” Een kramp doorkliefde mijn lendenen. Opeens wist ik het. Wij waren gedoemd België in te rijden met heel de handel nog aan boord. Het werd een beetje zwart voor mijn ogen. Ik hoorde de lange kreunen, “tering, tering, nee toch hé ?”

Lotgevallen van een thuiskweker

(deel 5 België)

Geen ontkomen meer aan, we moesten er doorheen. Nu is het zo dat indien men de grens passeert weinig problemen ondervindt. Wel is het weer zo, dat men pas weer na een flink aantal kilometers de snelweg kan verlaten. En zo de snelweg terug kan oprijden.

Er vlogen allerlei gedachten door mijn hoofd, vergezeld van afschuwelijke beelden. Het is immers een algemeen gegeven dat het recht en aanverwant vonnis veel strenger is in België dan in Nederland.

Enorme muren doemden voor mij op. Met daarop rollen prikkeldraad tot aan wachttorens grenzend. Te kleine cellen welke ik moest delen met anderen. Kinderlokkers, moordenaars en al die soort van criminelen meer. Ik voelde als het ware de handboeien al klikken. De lange voelde zich ook niet op zijn gemak. Hij sprak geen woord meer. Tuurde onophoudelijk de weg af, om bij de eerste beste verdachte opstelling plankgas een zijweg in te schieten. Of desnoods door het weiland. Ik kon er van op aan dat hij een dodenrit zou aangaan. Dit ter voorkoming gepakt te worden. Al met al duurde het zeker vijftien minuten alvorens wij weer de snelweg op reden richting Nederland.

En wederom had hij geluk. Nu zeg men wel eens de duivel poept altijd op den grote hoop, maar verdomd als het niet zo is. Een kilometer of zes voor de grens was er een controle aan de gang. Nu geen mogelijkheid meer tot ontkomen. Geen zijwegen of door het land te ontsnappen aan deze controle. Zij kwamen steeds dichterbij de douane en politie met de angstaanjagende donkerblauwe bijna zwarte uniformen., waarvan er een op onze rijstrook stond om het verkeer te dirigeren. Deze mannen staan er om bekend ongenaakbaar te zijn. Alles, maar dan ook ‘alles’ binnenstebuiten te keren bij een verdacht voertuig. Wat die Lange op dat moment mompelde, ik weet het niet. Het zou naar ik denk ook niet te vertalen zijn geweest.

Steeds dichterbij kwam het uniform. Steeds benauwder kreeg ik het. De vijf kilo wiet was inmiddels vijftig kilo geworden, de hele auto stonk ernaar. “Dag vogels, dag bloemen tot over vier jaar” zei ik tegen die Lange. Maar ik dacht ‘tien jaar’. Want hij die Lange zou doorrijden ik wist het zeker. Hij zou het uniform opzij laten springen, en zo niet, dan maar plat rijden, ik had het niet meer.

Dan waren wij op een meter of twintig genaderd en ik kon duidelijk het gezicht van de douane controleur zien. Of het nu kwam doordat hij niet geschoren was. Of dat hij een valse grijns van zich zelf bezat, ik rilde. De Lange stopte naast de controleur, draaide zijn raampje open en zei, “hallo alles goed ?” “Ah jawel, met uwe ook manneke ?” was het antwoord van de ‘Zoro’. De Lange antwoordde hem lachend dat hij het wel eens beter had gehad. Waarop de Belg zei, “wel Zulle rijde ge dan moar rap op huus an, hou doe.” En hij gebaarde ons door te rijden.

Ik had het niet meer. “Aardige mensen die Belgen, dat zijn nu eens echt lieverds”, aldus die Lange met een grijns waarmee hij de duivel uit zijn nest zou jagen. Ik stelde dat ik bij thuiskomst dronken zou gaan worden en dan gelijk mijn nest in. Het alles was mij iets te veel geworden. Bij mijn thuiskomst vond ik een kaartje op de deurmat. Ze waren langs geweest de verwarmingsketel moest gereinigd worden. Ze zouden morgen terugkomen.

Dat betekende vijf uur ‘s morgens opstaan en alles afkoppelen en voorbereiden. De afvoer- en aanvoerpijpen voor verse lucht liepen immers door dat hok. Ook de schakelaars en trafo’s van de Grow lampen moesten dan verborgen worden, een hels karwij. Dus niks dronken worden, nee werken en wel helder zonder foutjes. Alles zeer zorgvuldig checken, het minste foutje kon leiden tot rampzalige gevolgen.

Dan volgde er een dag van lijdzaam afwachten hoe laat het ‘Gevaar’, (titel voor de monteur die komen moest) zou komen. Hoewel de goede man ook maar gewoon zijn werk zou komen doen. Ik stak dan altijd een paar wierook stokjes aan voor mijn Boeddhabeeld op het dressoir. Boven in de douche welke tegenover de tuin was, spoot ik zo nu en dan wat rozen geur. Als hij, het gevaar, ’s morgens kwam kreeg hij verse koffie, en kwam hij ’s middags een glas fris. Het was lijmen en er bij blijven.

Maar ik moet zeggen deze boys wiste genoeg in de wijk en ik denk dat zij onderling een stilzwijgende overeenkomst hadden. Je werk doen en voor de rest niks zien, niet mee bemoeien dus. Ook was het zo dat dit bij sommige tuintjeshouders maar het beste was. Anders was ontslag nemen toch wel de beste optie voor de monteur. Men kwam er altijd wel achter wie of wat tot de ontruiming geleid had. Dat kon tot vreselijke vergelding leiden. Nu was men nooit helemaal zeker van de discretie dus bleef het noodzaak de boven beschreven maatregelen uit te voeren. Ik beruste er maar in, en besloot vroeg op te staan.

De volgende morgen stond de man om half negen al bij mij voor de deur. Hij glimlachte vriendelijk en zei, “vroeg hé ?” “Nee, ben je gek kom op, het kan maar gebeurd zijn” antwoordde ik hem. Ik herkende hem, hij was wel meer bij mij geweest voor het onderhoud aan de ketel.

Toen hij boven kwam snoof hij diep, “altijd een stokje wierook aan hé, mijnheer, een overtuigd Buddhist bent u, al heel lang hé ?” “Koffie?” vroeg ik hem. “Graag” zei hij en liep de trap op naar de bovenverdieping. “Altijd lekker fris hé mijnheer zo’n rozengeurtje” zei hij nog halverwege de trap. Ik kreeg het een beetje warm van hem dit keer.

Ik besloot hem nu maar twee ‘lange vingers’ (baby koekjes) bij zijn koffie te geven. ‘Nee, geen groene.’

Lotgevallen van een thuiskweker

(deel 6 “Nooit rust”)

Er was even rust in de tent. In die zin, even geen onverwachte toestanden, rust dus. Maar denk u nu niet dat dit verlichting geeft aan uw onderdrukt paranoïde gedrag. Nee, dat gaat dag en nacht door. Het controleren van de rookmelders, warmte van de bekabeling, meterkast en de trafo’s van de lampen, het voedingsvat, wateroverlast uitgeschakeld en ga zo maar door. Dit alles voor het slapen gaan, iedere avond weer opnieuw.

Dan het in slaap vallen. Is het stil in huis, wat hoor ik daar ? Er was immers pas nog een tuintje ‘geript’ ( leeg geroofd). Rippers zijn de boys die in een auto door de wijk rijden en precies wisten waar zij op moesten letten. Dan hadden zij het tuintje of tuin al snel gelokaliseerd, om het op een andere dag en in de juiste week te ‘rippen’.  Hoe of zij aan de informatie kwamen wanneer de oogst knipklaar was, heb ik nooit kunnen achterhalen. Wel vermoedde ik dat dit veelal te wijten was aan de loslippigheid van de eigenaar. Het was, en is daarom noodzaak om als het ware in afzondering te leven. Doch ondanks uw voorzichtigheid dendert dit altijd door uw hoofd voor het slapen gaan. Want u weet, of u nu thuis bent of niet, als zij komen, komen zij. En ik verzeker u dat het dan maar beter is als u niet thuis bent.

Dus naar bed met de honkbalknuppel en een groot keukenmes is tegen de tijd van de knipperiode ‘een must’. Er kan in deze periode van uiterst waakzaam zijn nog een ander probleem opdoemen. Neem nu aan dat u weet, volgende week, de laatste week van uw negenwekelijkse cyclus, einde bloeiperiode dus, heeft u een verjaardag. Een familielid is jarig, en wel zo een dergelijk familielid dat u er niet onderuit kunt om daar naar toe te gaan. “Kan niet, nee echt het kan niet!” Een paar uur de tuin onbeheerd achter te laten en dat terwijl de knippers al besteld zijn, ‘nee, echt niet’, er is immers niemand te vertrouwen.

Dus smoesjes verzinnen. Dan krijg men al gauw te horen, “hé, waarom niet.” Als u geliefd bent gaat dat familielid schuiven met zijn verjaardagsviering. Niet wetend dat u de eerste tien dagen niet uw huis uit kunt gaan. Wilt u tenminste uw handel veilig houden tot de verkoop. Dan wordt het pas echt moeilijk. Alles komt dan bij de betrokkenen als ongeloofwaardig of wat zou er aan de hand zijn over. Men zou ineens kunnen zeggen dat een illegaal wiettuintje het hiaat is, tja maarrrrr. Ook weer zo iets, om nu niet lekker bij in slaap te vallen, toch ? En er zijn meer van die op het oog zijnde kleinigheden, maar ‘o, wee’. Denk even aan je eigen verjaardag, of Kerstmis. “Dit jaar bij jou ?” Oud en nieuw, “hoe doen wij het dit jaar en bij wie ?” Een probleem van een zwager of schoonzus, “kan ik even een paar nachtjes bij jou ?” Het is eigenlijk de helft van wat in mij opkomt. Maar geloof mij er is meer, veel meer.

De troefkaart moet ik nu zo langzamerhand uit gaan spelen. Die troefkaart deed mij besluiten  “te stoppen”, het was welletjes. Het is geenszins verzinsel, dat u niet denkt dat ik er rouwig om was. Maar het gebeurde was derhalve ook zo humoristisch dat ik het u niet onthouden kan.

Lotgevallen van een thuiskweker

(deel 7 slot “De thuiskweker scheidt er mee uit”)

De ‘titel’ van dit laatste verhaal geeft al aan dat er iets goed fout ging. En dat ging er, ik kan u verzekeren dat u na het lezen hiervan u eens goed achter de oren krabbelt, ondanks de toch wel hilarische toestanden. Maar deze laatste gebeurtenis was de ultieme reden die de deur dicht deed. De deur van het kweekhok wel te verstaan.

Ik had een knip gebeuren, en alles verliep wat betreft de voorbereiding goed. Boodschappen waren in huis, want de mensen moeten verzorgd (eten dus). Het was op een zondag en de knippers waren ’s morgens om half zeven gearriveerd. Dit viertal had al regelmatig geknipt voor mij, dus waren geen onbekende. Het betrof twee mannen en even zoveel vrouwen. Marian en Fret, een echtpaar, althans zij leefden samen. Een vrouwtje Antje, die normaal achter de bar werkte, en een jongere kennis van mij Karel. Een malloot maar zeer goede knipper. Hij was zwaar verslaafd geweest, nu aan het afbouwen zoals dat heet. Hij was nog stevig aan de metadon en lustte ook wel af en toe een blowtje. Verder had hij een Indonesische vriendin, en sprak evenals ik, het ‘Bahasa Indonesië’. Waar hij zeer trots op was, en dit ook regelmatig gebruikte. Ik antwoordde hem dan altijd in het Nederlands terug, daar ik het niet zo netjes vond in gezelschap. Ook zei ik hem dat dan ook regelmatig, maar dat ging er om de een of andere reden niet meer in bij hem.

Nou had: ‘Kareltje’ zoals ik hem noemde, een probleempje. Hij wilde altijd bier drinken tijdens het knippen. Het is een bekend verschijnsel dat oud verslaafden veelal aan de drank gaan, waarom ? Het is nu eenmaal zo. Dat had het gevolg dat Fret, ook een liefhebber van deze toch wel heerlijke versnapering, er ook al vroeg mee startte.

Het zal ongeveer een uur of negen geweest zijn toen zij wederom een blikje bier vroegen. De meiden wilden verse broodjes en koffie. Tot dusver alles gewoon. Het knipgebeuren was altijd boven op de hal voor het hok. Dit omdat dan de deur van de tuin op een kier kon staan en de afzuiger c.q. luchtfilter op maximale kracht de stank weg zoog. De wierook brandde, de rozengeur was gespoten. Ik had alles gedaan wat er gedaan moest worden.

Echter, toen ik het gevraagde boven bracht, maakte Marian een opmerking tegen Fret waarvan mij opdat moment de waarschuwing ontging. “Neem je nu alweer een blikje, kijk je uit dadelijk ben je weer ziek” zei ze enigszins kribbig. “Ziek vroeg ik, hoezo, uitgeweest gisteravond, lekker wezen zuipen bij Antje ?” Ik wist, ze kwamen daar praktisch iedere avond. “Ja, maar hij is helemaal niet in orde, hij was vannacht flink ziek, trouwens al een paar keer deze week. En hij weigert naar de dokter te gaan” snauwde Marian nu. “Ouwe rot hoert niet zo, let jij nu maar op je eigen, dan heb je zat te doen” aldus Fret

Ik hoorde het al weer het knippen zat goed een beetje wrevel onder elkaar was goed. Want ik wist dan werd er niet zoveel gepraat. Dus waren zij er waarschijnlijk vroeg mee klaar. Maar het liep totaal anders. Rampzalig anders, bijna ongeloofwaardig anders. Gedenkwaardig, eng spannend en droevig. Binnen enkele uren zou de situatie compleet veranderen. In een onwezenlijke toestand.

Het zal ongeveer twee uur in de middag geweest zijn dat ik dat ik boven (daar waar het knippen gebeurde) geroepen werd. Fret vroeg mij of hij misschien even een uurtje kon gaan liggen. Nu had ik een bank staan in de logeerkamer dus ik daar kon weinig bezwaar tegen hebben. Let wel, indien de anderen knippers akkoord waren. Dus ik zei hem als hij dat nodig vond hij dat beslist moest doen, maar ik zei hem ook dat ik hem wel thuis wilde brengen. Dat dan de overige drie knippers het maar moesten doen. Maar dat idee wuifde hij weg met een, “nee nergens voor nodig, beetje hoofdpijn van gisteravond niks bijzonders. Het zou zo weer over zijn.”

“O.k. dan kijk maar wat je doet.” Marian zei nog dat hij dat wel meer deed, en dat het inderdaad wel met een uurtje over zou zijn. Maar het liep anders. Toen ik later die dag weer eens ging kijken of het al opschoot lag Fret nog steeds te slapen. “Laat hem maar liggen” zei Marian. Karel keek mij aan en zei tegen mij in het Indonesisch “maar we delen de poen nu door drie, ik ga niet voor een zieke vent zitten knippen.” Daar had hij een punt, en de twee meiden konden daar alleen maar mee akkoord gaan.

Tegen de avond rond een uur of zeven was het klaar. Het afval werd in de vuilniszakken gedaan het tuinsetje, vier stoelen en rond tafeltje ging de tuin weer in. Kortom alles schoon achtergelaten. De afzuiger stond nog vol aan en een enkele lamp brandde voor de warmte. Een zwenk ventilator zou de warme lucht gelijkmatig verdelen over de uitgespreide wiet op de droogmatjes.

De knippers hadden zich weer omgekleed. En hun hevig naar wiet stinkende kleding in de bekende plastictassen gepropt om mee naar huis te nemen. De drie zaten nog even beneden in de huiskamer een sigaretje te roken. Karel wederom een pilsje en de meiden een frisdrankje. “Nou ik zal hem maar wakker maken” zei Marian “die gek blijft slapen.”

Zij ging naar boven. Ik was ondertussen bezig zoveel mogelijk schoon te maken. Want rotzooi heb je altijd. Het afknipsel loop je door het hele huis dus hield ik dat gedurende de gehele dag goed bij. Karel had juist de TV aangezet om naar de sport te kijken, toen Marian mij riep. “Kom eens even helpen.”

Ik ging naar boven, en daar stond in de badkamer zich vasthoudend aan de wastafel en ondersteund door Marian, Fret. “Dat gaat niet goed, kijk eens die ogen” zei Marian. En inderdaad het ging niet goed met Fret.

Ik riep onmiddellijk Karel om te komen helpen. Dat was nodig ook omdat Fret op dat moment volledig ineenzakte. Wij ondersteunden hem door onder zijn armen te duiken. Ik gebood zijn vrouwtje voor te gaan op de trap naar beneden. Zij moest zijn voeten tree voor tree laten zakken, terwijl wij hem als ware droegen omdat Fret totaal geen controle meer had over zijn motoriek.

Wat er op dat moment door mij heen ging valt niet te beschrijven. Ik besefte dat dit fataal was. En ik wist dat de anderen het ook begrepen. Het hachelijke van deze situatie was dat het een enorm risico met zich mee bracht. Voor mij in de eerste plaats maar ook zeer zeker voor hen. Zij genoten immers een uitkering en dan zwart werken voor een verboden iets.


Toen wij beneden kwamen zetten wij Fret op een stoel. Er was nu vreselijke paniek bij de drie knippers ontstaan. Ondanks we het stuk voor stuk verschrikkelijk voor Fret vonden, dacht toch ook een ieder aan zichzelf. Karel, die meer bier op had dan goed voor hem was, schreeuwde,”Call nine nine one, call nine nine one.” Het alarmnummer voor een ambulance in de US. Hij sprong als een kikker in het rond.” Maffe idioot” schreeuwde ik hem toe, “het is ‘een een twee’ “,maar of dat nu tot hem doordrong, nee. Het was Antje die het nummer belde en zei “ze komen er aan.”

In een flits overzag ik de situatie. Ik wist dat eerst de politie in een dergelijk geval zou komen of gelijk met de ambulance. Fret die de kleding nog aan had waarmee hij had zitten knippen, stonk geweldig naar de wiet. Ik gebaarde zijn vrouwtje om mijn taak over te nemen. Zij moest nu, samen met Karel, Fret op de stoel moest zien te houden. Ik rende naar boven om een schone sweater van mij te pakken. Beneden gekomen trok ik Fret zijn vuile shirt uit, propte deze in een plastic tas die onder de eethoek lag. Dan griste ik het hele zooitje bijeen en rende weer naar boven. Boven spoot ik de rozengeur in de badkamer en op de hal van het knipgebeuren. Brak bijna mijn nek met naar beneden stormen. In de huiskamer was Fret verder onderuit gezakt op de stoel, en ik zag dat hij in zijn broek geplast had. Ik stormde de keuken in en pakte de lege bier blikjes uit de foetsiebak. Trok een nieuw blikje open, pakte vier glazen en twee asbakken waarin ik wat peukjes in legde. Dit alles zette ik op de salontafel. Niet eerder nadat ik in de glazen restjes bier had gedaan. Dan stak ik de wierookstokjes voor de Boeddha aan, maar niet voordat ik ze voor de helft had afgebroken.

“We hebben voetbal zitten kijken, Fret voelde zich op gegeven moment niet goed. Hij liep naar de keuken en zakte ineen, begrepen!” riep ik hard, “begrepen allemaal!

Ik nam het over van Marian omdat zij duidelijk het niet meer aankon. “Roken” schreeuwde ik “jullie alle drie”. Op het zelfde moment dat ik de zwaailichten van een politiewagen voor mijn deur zag ging de bel. Antje deed open en er kwamen twee agenten binnen. Een reus van een vent van minimaal twee meter met een wat jongere collega. De reus sprak direct zijn mobilofoon in en vroeg haast te maken. De jongere agent vroeg wie de hoofdbewoner was en wat er gebeurd was.

Ik legde uit als dat wij samen voetbal hadden zitten kijken en dat Fret onwel geworden was. Hij vroeg wat de relatie van Fret tot mij was. Ik zei hem een vriend. Maar dat is zijn vrouwtje en ik wees op Marian. “O.k.” zei hij, en vroeg aan Marian “Wat is er precies gebeurd ?” Marian was op dat moment op sterven na dood. Zij had de kleur van een vaatdoek, beefde als een riet en stond aan haar sigaret te trekken of het een zuurstof apparaat was en haar leven ervan af hing. “Ja, ja zo was het” zei ze supernerveus, “we zaten gezellig voetbal te kijken en opeens zei mijn man ik voel mij niet goed.” Ik knikte haar bemoedigend toe. De deurbel ging en de tweede Politie wagen was gearriveerd. Nu stonden er vier agenten binnen. Denkend aan de handel boven was ik een hartinfarct nabij.

Als of het nog niet genoeg was kwamen er nog twee agenten binnen, waarvan er een Indo was. Karel ook helemaal maf die dacht bijdehand te zijn was begonnen Indonesisch tegen mij te spreken. Hij zei “ze ruiken niks hoor, alles onder controle.” Ik was des duivels en snauwde tegen hem, “houd jij je kop nu eens, achterlijke en ga eens lekker even sport in beeld kijken.” Dan gebaarde ik hem met mijn hoofd naar de Indo agent. Karel grijnsde gemeen tegen mij.

Twee agenten hadden inmiddels de taak om Fret op de stoel te houden overgenomen. Maar het was geen doen meer. Fret gleed steeds verder onderuit. “Zullen wij hem maar even neerleggen” overlegden zij. Ik pakte een klein kussentje van de bank voor onder zijn hoofd en hielp hen Fret voorzichtig neer te leggen op het laminaat. Ik liep naar de stoel waarop Fret gezeten had om deze weg te zetten. Op dat moment zag ik het overbekende vijfvingerig wietblad onder zijn schoen plakken. Als in een droom zei ik gemoedelijk tegen de agenten, “even een doekje pakken, hij heeft zijn water laten lopen.” Ik pakte een duizend dingen doekje van de het aanrecht, en zeeg naar de vloer met mijn achterste naar Fret. Om zodoende enigszins het uitzicht te belemmeren voor de agenten, die echter alweer over heel andere zaken stonden te praten. Ik veegde de vloer schoon waar eigenlijk niks op terecht gekomen was. Met mijn vrije hand pulkte ik het blad onder Fret zijn schoen vandaan. Karel zat dit alles met ogen als schotels gade te slaan en had lol. Hij trok zijn mond weer open en ik hoorde weer Indonesisch, “Bahaja”, wat betekend “gevaarlijk”. “Houd je kop” schreeuwde ik naar hem, echter wel enigszins onderdrukt. De ambulance was gearriveerd, nu stonden er drie Politie wagens met de zwaailichten aan voor mijn deur en een ambulance, het kon niet op.

De twee meter agent was met de vrouwtjes de tuin in gelopen om het een en ander te noteren. Tot mijn schrik zag ik dat hij zijn boekje op het kniptafeltje (wat hevig plakte van de T.E.C) had gelegd en aldus er in schreef. Ook was het zo dat de afzuiger uit de tuin (via het slaapkamerraam) zijn verse lucht vandaan trok, zodat je daar dus altijd een zacht geruis hoorde. “Kom lekker naar binnen” riep ik tegen Marian en Antje “het is veel te fris, je kunt gerust binnen roken hoor.” Wat nergens op sloeg omdat de asbakken op tafel stonden. Wat aangaf dat er al binnen gerookt was. Maar het werd niet begrepen door de twee meiden.

Ik was ook nog even naar buiten gelopen. Dit omdat in de bekende groene bakken die naast mijn voordeur stonden het afval al gedeponeerd was. Er stonden twee agenten naast die ook eerst binnen waren geweest. Ik snoof en snoof en ik rook het, maar zij klaarblijkelijk niet. Tientallen mensen stonden aan de overkant van de straat, dit was sensatie. En nog wel bij de buurman waarvan men zo weinig wist, dat was wat!

De broeders van de ambulance constateerden een herseninfarct bij Fret. Zij gaven dit door aan het ziekenhuis waar hij heen gebracht zou worden. Dan vroegen zij de agenten hen te helpen om Fret op de brancard die in de gang stond te leggen, waarna zij vertrokken. (De andere dag zouden wij vernemen dat Fret overleden was). De reus vroeg nog aan mij of zij mij nog ergens mee konden helpen en wie er met de Politiewagen mee ging. Dan zouden deze hen wel even naar het ziekenhuis brengen. Nu dat wilde eigenlijk niemand. Zodat ik tegen de agent zei, “ik breng Marian en haar vriendin wel even naar het ziekenhuis.” Dat werd goed gevonden. Als zij nog wat moesten weten zouden zij mij morgen wel even bellen. Ik begon zo langzamerhand te pruttelen. Mijn kop moet er als een fluitketeltje op een allesbrander hebben uitgezien. Bijna, bijna duwde ik de agenten naar buiten. Toen waren zij eindelijk weg en wij keken elkaar aan, niet begrijpend, onwezenlijk. “Het is wat” zei ik opgelucht, “kom we gaan.

Karel bleef even bij mij thuis wachten tot ik terug kwam. Ik zei hem dan drinken wij samen nog even een borreltje. Hij zei “Bagus, bagus sekali” (goed, zeer goed) in het Indonesische uiteraard.

Opgelucht als ik was liet ik het maar zo. Maar het was tevens voor mij einde verhaal, de tuin was over, nooit meer. Ook al omdat ik ergens eens gelezen had dat je ‘Guardian Angel’ er niks in zag om overuren te maken.

Ivan Grud

29 juni 2011

Terug naar Verhalen

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten