 
                 
                 
                        Liefste Grootmoe! ‘k Zal eris
 Gauw een briefje U schrijven.
 Wij zijn nog gezond en fris
 Allen met ons vijven.
 Grootmoe, ‘k heb zo leuk gedroomd
 Van een spierwit bokje;
 ’t Stond getuigd en opgetoomd
 In ons kolenhokje.
 Ook een wagentje voor twee
 Stond er zo bezijden.
 Vindt U ’t ook niet heerlijk hé,
 Met een bok te rijden?
 O, ja, Grootmoe, weet U ’t nog?
 Net nog zeven weken,
 Dan ben ‘k jarig; U hebt toch
 Al ‘ris rond gekeken?
 Maatje zei, ‘k mag in mijn brief
 Niets aan Grootmoe vragen,
 Anders zei ik: Grootmoelief,
 Geef me een bok met wagen.
 ‘k Weet wel, dat dit lelijk staat,
 U zal ’t toch wel weten ….
 Gus, ja! – hoe het Grootmoe gaat?
 ‘k Zou het haast vergeten!
 
                 
                