Jaren 60 en 70



 

Cabaret, toneel en musicals

Geschreven door Ilse Steel

(klik op de plaatjes om ze te vergroten en op de (roze) titel van de conferences/liedjes om die te horen en te zien)

Cabaret in Nederland

In de jaren vijftig werd er al veel cabaret uitgezonden op de radio en de mensen bleven er massaal voor thuis. Het werd een feestavond voor het hele gezin. Toon Hermans, Wim Kan, Wim Sonneveld en vele andere cabaretiers bezorgden de mensen een heerlijke avond. Het was allemaal luchtig van toon, gekke typetjes, kolderieke sketches en grappige liedjes. Wim Kan nam in zijn oudejaarsconference als enige de Nederlandse politiek op de hak.

In de jaren zestig en zeventig braken ook voor het cabaret nieuwe tijden aan. De nieuwe denkbeelden en de veranderingen in de maatschappij waren een grote inspiratiebron voor de cabaretiers. De toon werd scherper, cynischer en taboes werden op humoristische of satirische wijze aan de kaak gesteld. Nederland lag letterlijk dubbel van het lachen.

Snip en Snap (Willy Walden en Piet Muyselaar) waren in de jaren vijftig en zestig mateloos populair met hun Snip en Snap revue.  Onvergetelijke sketches en een nooit meer geëvenaarde mimiek van Willy Walden.

Piet Muyselaar met zijn droge humor en zijn uitgestreken gezicht was de perfecte tegenspeler. Twee rasechte artiesten die tijdens hun leven al legendarisch werden. “Snapt u dit nou juffrouw Snap, Snapt u dat nou juffrouw Snip”, deze regeltjes vergeet niemand meer die dit duo aan het werk heeft gezien.  

De Grote Drie van het cabaret

Wim Kan (1911-1983), gehuwd met Corry Vonk (cabaretière). Kan speelde van 1931-1935 bij Cor Ruys en richtte in 1936 het ‘ABC cabaret’ op waarmee hij op tournee ging naar Nederlands-Indië.

Van 1942-1945 was hij Japans krijsgevangene en tewerkgesteld aan de Burma-spoorweg, waar hij later een boek over schreef: Het Burmadagboek, 1945-1945. 

De oudejaarsconference heeft een lange traditie. Wim Kan begon ermee in 1954 op de radio: “Nou, je weet wa’k zeggen wil”. Bijna was de uitzending niet doorgegaan omdat de VARA het veel te ver vond gaan. Maar Wim Kan weigerde om te schrappen in zijn conference, hij won!

Wim Kan had een hekel aan het medium televisie en zodoende duurde het bijna twintig jaar voordat Kan voor het eerst op televisie verscheen. “Zuinig over de drempel” was de titel van zijn  tv-show, waarin de toen heersende oliecrisis en het nieuwe kabinet Den Uyl de voornaamste onderwerpen waren. Liefst zeven miljoen mensen zaten aan de beeldbuis gekluisterd. Het waarderingscijfer voor zijn tv-optreden in Hilversum was 8.8. Een record!

Wie herinnert zich niet zijn imitatie van Joop den Uyl, Dries van Agt en Hans Wiegel, om er maar een paar te noemen. De oudejaarsconference van Wim Kan werd een traditie. Al in november begon menigeen zich te verheugen over welke politicus Kan nu weer lekker op de hak zou nemen. Tijdens de uitzending was er geen kip op straat te bekennen, heel Nederland zat voor de buis en genoot.

Wim Kan was een groot vakman en werd een van de meest gevierde cabaretiers, befaamd om zijn politieke conferences. Zijn oudejaarsconferences wonnen elk jaar aan populariteit.  In 1954 ontving Wim Kan de Davids­ring. Wim Kan overlijdt in 1983.

Toon Hermans (1916-2000) speelde van 1946-1952 bij ‘Theater Plezier’ van Floris Meslier, had daarna een eigen cabaret.

Als eerste begon Toon in 1955 met one-man shows waarmee hij veel succes oogstte. Hij schreef zelf al zijn teksten en liedjes voor zijn revues en one-man shows. Vooral zijn conference over Sinterklaas, waarvoor zijn eigen jeugd model stond, staat bij velen in het geheugen gegrift. Een groot vakman die zich door zijn gemoedelijkheid en eenvoudige humor mocht verheugen in een onmetelijke populariteit.

Toon kon als geen ander een verhaal maken van niks, bijvoorbeeld over zijn lakschoenen, een stoel, de beroemde gehaktbal etc. Het publiek hing aan zijn lippen en Toon ging maar door tot hij zelf zei dat het allemaal flauwekul was en dat de show nu echt ging beginnen. Onvergetelijk zijn de vele typetjes die Hermans voor het voetlicht bracht, met uitspraken die vaak een eigen leven gingen leiden. Toon was nooit kwetsend, hij wilde slechts amuseren.

Hij publiceerde ook een aantal boeken met tekeningen, versjes en ideeën, o.a. “Toonboek” (1968), “Clownerietjes” (1975), “Liggen in het gras” (1978), “Alles is heimwee” (1980) en “Ik heb het leven lief” (1981).

Na de dood van zijn vrouw Rietje in 1991 had Toon veel tijd nodig om weer zichzelf te worden, maar Toon krabbelde weer op en kwam met een nieuwe theatershow “Ik heb je lief”, waarin hij uitdroeg hoeveel Rietje voor hem betekende ook na haar dood.  

Toen Toon Hermans in April 2000 overleed reageerde heel Nederland geschokt op dit nieuws. In 1999 werd Toon tot Nederlands artiest van de eeuw uitgeroepen. De uitreiking van de Edison van de Eeuw in Amsterdam was een van zijn laatste optredens in het openbaar.

Wim Sonneveld (1917-1974) debuteerde in 1936 bij Louis Davids, had van 1943-1959 een eigen cabaret waaraan o.a. Hetty Blok, Lia Dorana, Conny Stuart en Albert Mol meewerkten.

Sonneveld kreeg grote populariteit door de in 1953 voor de radio gecreëerde orgeldraaier Willem Parel. Hij ging naar de VS waar hij een kleine rol in de film “Silk stockings” (1957) vertolkte. In 1960/61 was hij zeer succesvol als prof. Higgings in de musical “My fair lady”.

Wim Sonneveld zette onnavolgbare typetjes op het toneel o.a. frater Venantius uit Schin op Geul (1965) en Nikkelen Nelis. Zijn liedjes waren ook populair waaronder: “Tearoom tango” (1965), “De kat van ome Willem” (1968) en “Het dorp” (1974). In 1968 zong heel Nederland het lied mee dat Wim Sonneveld samen met Leen Jongewaard op de plaat had gezet:”In een rijtuigje”. Het nummer bereikte de twaalfde plaats in de Top 40.  Wim Sonneveld was een veelzijdig artiest, hetgeen hij vooral bewees in zijn avondvullende one-man shows, waar hij in 1964 mee begon. 

Albert Mol (1917-2004), choreograaf en cabaretier. Volgde een opleiding klassiek ballet en kreeg voordrachtlessen van acteur Paul Huf. Was enkele jaren verbonden aan het Zweeds ballet, speelde in Nederland bij diverse grote gezelschappen en werkte mee aan revue’s, cabaretpro­gramma’s, musicals en operettes in binnen en buitenland.

Hij werkte jarenlang samen met Wim Sonneveld, maar kreeg vooral bekendheid door zijn optreden voor de televisie in amusements­programma’s en talkshows. Door zijn komisch talent werd hij een der populairste Nederlandse kleinkunstenaars. Vanaf midden jaren tachtig trok hij zich terug uit het openbare leven.

Tom Manders (1921-1972) kleinkunstenaar, werd vooral bekend door zijn creatie van Dorus, een haveloos gekleed mannetje met een melancholieke hangsnor. Hij had een eigen cabaret te Amsterdam (Saint-Germain-des-Pres) en te Rotterdam waar hij o.m veel succes had met het kinderprogramma “Bij Dorus op schoot”. Samen met Cor Steyn (zijn vaste begeleider), die hij steevast aansprak met ‘Mijnheer Cor Steyn‘, maakte hij vele bekende liedjes als: “In mijn hoestbui op vier wielen”, “Twee motten“, “Zorg dat je er bij komt” etc.

Tom Manders was vooral een groot humorist, die met groot gevoel voor timing op onnavolgbare wijze zijn verhalende conferences bracht. Wie herinnert zich niet zijn muizenhokjes, muizendoosjes en muizevalletjes, zijn zwarte gebreide handschoenen met halve vingers, en zijn stofjas. Dorus werd immens populair en zijn liedjes werden door iedereen meegezongen. “Poesie mauw“, gezongen door een klein meisje tijdens het programma, “Bij Dorus op schoot”, vertederde heel Nederland. 

Fons Jansen (1925-1991). Debuteerde in 1962 met het programma “De lachende kerk”, waarin hij de Rooms-katholieke Kerk een spiegel voorhield. Hierna volgde het oecumenisch getinte “Hoe meer zielen” (1965). Daarna koos Fons Jansen voor meer algemeen cabaret o.a. “3 x andermaal” (1968), “Kwartetten”(1970), “Fons Jansen 5” (1975) en “Zullen we handhaven” (1980).

In de loop der jaren werden zijn aanvankelijk milde grappen aanmerkelijk sarcastischer van toon, maar een geëngageerd politiek cabaretier was hij niet. Fons Jansen was meer een tekstschrijver die achter zijn bureau allerlei woordspelingen bedacht, dan een theaterman.

In 1984 stopte hij met optreden, na meer dan 3.600 solovoorstellingen. Uitgeverij Gottmer bracht verschillende boekjes van zijn hand uit waaronder: “Goedenavond, Dames en Heren”, “De lachende kerk”, “Geloofsafval” en “Hoe meer zielen”. Fons Jansen kwam wat houterig over op het toneel, maar zijn rake teksten en woordspelingen maakte veel goed en hij trok dan ook volle zalen.

Leen Jongewaard (1927-1996) toneelspeler en cabaretier. Hij begon met een kleine eigen cabaretgroep, waarin o.a. Adele Bloemendaal speelde, daarna bij gezelschappen ‘Puck’ (1953-1961) en ‘Centrum’. Maakte korte tijd deel uit van de cabaretgroep ‘Lurelei’ en speelde in de musical “Heerlijk duurt het langst”. 

 Hij werd zeer bekend door de tv-serie’s als: “Ja zuster, nee zuster”, ” ‘t Schaep met de vijf pooten” en “Citroentje met suiker”. Ook speelde hij in een aantal Nederlandse films o.a. “De vergeten medeminnaar” (1963),  “Pastorale 1943” (1977) en “De bende van hiernaast” (1980). Tussen 1979 en 1984 trad hij samen op met Robert Long.  

Paul van Vliet (10 september 1935 -25 april 2023) was tijdens zijn rechtenstudie lid van het Leids Studenten Cabaret en opende in december 1964 in Den Haag zijn eigen theater ‘Pepijn’.

In de jaren zeventig ging hij over op one man-shows en ontwikkelde zicht tot een uitstekend cabaretier-chansonnier. Hij creëerde typetjes als: ‘Bram van de commune‘ en ‘sergeant-majoor Kees’ (vraguuh, geen vraguuh). Daarnaast schreef hij gevoelige liedjes o.a. “Meisjes van dertien” en “Veilig achterop (bij vader op de fiets“. Met zijn theatershows trok Paul van Vliet volle zalen en genoot een grote populariteit. 

Henk Elsink (geb.1936) begon als amateur. Hij won de eerste prijs tijdens een talentenjacht, werkte twee jaar bij Wim Kan en opende in de jaren zestig te Amsterdam een eigen café-chantant ‘De Koopermolen’. Van daaruit bracht hij vele seizoenen het radioprogramma “Vrij entree”.

In 1956 startte Elsink bij Tom Manders in het bekende etablissement Saint-Germain-Des-Pres waar hij o.a op 8 februari van datzelfde jaar zijn TV-debuut maakte. In  1957 keerde hij terug naar zijn woonplaats Enschede waar velen zich nog herinneren hoe actieve Henkie jazzconcerten organiseerde, een aantal clubs opende en vooral als barpianist succes oogstte.

Hij vertrok voor een jaar naar Spanje om, terug in Holland, met zijn eerste one man-show voorgoed zijn naam als cabaretier te vestigen. Elsink is een typische individualist die veel bekendheid kreeg door zijn humoristische monologen en liedjes als “Johanna”, “Harm met het harpje” (een persiflage op de muzikale homofiel) en zijn conference over het ontmantelen van een bom (Bakema). Een charmante man met een beminnelijke uitstraling.

Seth Gaaikema (geb.1939) studeerde Nederlands en richtte in zijn eerste studentenjaar het ‘Groninger Studentencabaret’ op. In 1960 werd hij uitgenodigd de musical “My fair lady” te vertalen, in die tijd schreef hij al voor Wim Kan.

Vanaf 1967 trad hij op als cabaretier, eerst met een ensemble, later met one man-shows. Vanaf 1969 was hij met zijn shows regelmatig op TV te zien. Seth Gaaikema deed acht maal een eindejaarsconference op TV. In 1978 schreef hij zelf een musical, “Swingpop”,  in 1986 volgde “Publiek” en in 1996 “De drie musketiers”. In 1966 werd hij onderscheiden met de ‘Culturele prijs van de provincie Groningen’.

Zijn spelen met de Nederlandse taal is meestal virtuoos door de intellectuele benadering van zijn originele onderwerpen, maar soms ook irritant door een  verstandige geforceerdheid. Een beetje een vreemde vogel die soms arrogant overkomt, maar toch is hij minder zeker van zichzelf dan zijn optreden op de planken doet vermoeden. Zijn conferences over politiek en politici zijn erg leuk, maar vaak komt hij te belerend over. Van Gaaikema’s repertoire zijn 15 grammofoonplaten verschenen en 2 cd’s. Een selectie van zijn oeuvre verscheen in boekvorm. 

Frans Halsema (1939-1984) kwam in 1959 bij cabaret ‘Lurelei’. In 1964 werkte hij samen met Wim Kan en vormde in 1968 een duo met Gerard Cox in het befaamde programma “Met blijdschap geven wij kennis”, in 1973 gevolgd  door “Wat je zegt ben je zelf”. 

Halsema ging in 1976 alleen verder en maakte een aantal melancholieke soloprogramma’s. Daarnaast trad hij veel op voor TV en speelde in de musical “En nu naar bed” van Annie M.G. Schmidt, waarin het bekende liedje: “Vluchten kan niet meer” (samen met Jenny Arean). Het duo Halsema en Cox was zeer populair en ze hadden veel succes.

Gerard Cox (geb.1940) was eerst onderwijzer te Rotterdam. Hij begon daarna eigen liedjes te zingen en werd in 1966 opgenomen in het cabaret ‘Lurelei’. Hier maakte hij snel naam, mede door destijds omstreden liedjes als: “Arme ouwe” en “God is niet dood”. Cox heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een groot vakman en was middelpunt van vele programma’s en tv-shows. Een zeer actieve man die nog steeds veel bijval krijgt van het publiek. 

Herman van Veen (geb.1945) is meer chansonnier dan cabaret. Hij studeerde viool en zang aan het Utrechts conservatorium en debuteerde in 1967 met zijn one man-show “Harlekijn”. Een begaafd acteur die zich ontwikkelde van clown naar een maatschappijkritische persoonlijkheid. Toch trok hij volle zalen met zijn cabaretprogramma’s. Vooral zijn optreden als supporter van een voetbalclub was van een hoog niveau. In 1978 bracht hij een sprookje over de eend ‘Alfred Judocus Kwak’, maakte in 1979 de film “Uit elkaar” en schrijft tv-series voor kinderen. Een fluwelen stemgeluid en een getalenteerd verhalenverteller. 

Freek de Jonge (geb.1945) debuteerde in 1967 met Bram Vermeulen als het duo ‘Neerlands Hoop in Bange Dagen’. Twee zeer brutale jongens die vijf succesvolle programma’s maakte die vooral bij jongeren erg in de smaak vielen. Soms grof, soms shockerend maar altijd leuk.

In 1979 gingen Freek en Bram uit elkaar, waarna de Jonge solo-programma’s maakte, met zelfonderzoek als hoofdthema. In “De Komiek” (1980) werd de vader zoon relatie behandeld op Freek’s eigen karakteristieke wijze. Vele theaterprogramma’s volgden die zeer succesvol waren en Freek de Jonge werd enorm populair, trok volle zalen en hield de mensen aan de buis gekluisterd.

Vier maal was Freek met een oudejaarsconference te zien op TV. Verrassend, gewaagd soms maar leuk. Als het duo ‘Neerlands Hoop’ braken Freek de Jonge en Bram Vermeulen eind jaren zestig met de cabarettraditie. De geniale conferencier hield zich niet aan de voorgeschreven regels van het ‘barkrukkencabaret’ en de muzikant weigerde een ‘sfeervol’ begeleider te zijn en liet horen waar zijn roots lagen: in de popmuziek. Met zijn toneelmatige cabaretvoorstellingen vernieuwde de Jonge ten tweede male het cabaret.  

Bram Vermeulen (1946-2004), zanger en muzikant en de andere helft van het duo ‘Neerlands Hoop’. Pas de laatste jaren wordt onderkend hoe groot  zijn invloed is geweest. Vermeulen geldt als de wegbereider van de Nederlandstalige popmuziek.  ‘Doe Maar’ stond in zijn voorprogramma en halverwege de jaren tachtig stapte Vermeulen als solist het theater en de geluids­studio binnen. Met zijn blues & ballad-repertoire vond hij al snel de perfecte balans tussen literaire popmuziek, kwetsbaarheid en onderhoudend theateramusement.

Met de wijze waarop hij die met elkaar verbindt, beïnvloedde hij een jongere theatergeneratie zoals: Harrie Jekkers en Stef  Bos. Zonder Freek is het Bram ook goed gegaan. Was Freek een taalvirtuoos, Bram was een talentvol zanger en samen waren ze geniaal. 

Van Kooten en De Bie

Wim de Bie (geb.1939) cabaretier, startte in 1963 in het VARA-programma “De Uitlaat”, ‘de klisjeemannetjes’, met zijn schoolvriend Kees van Kooten. Op televisie verschenen zij in 1965 met “Fanklup”, gevolgd door het satirisch programma “Hadimassa” (1968-1972).

Sindsdien brachten zij voor de VPRO als uitvoerend artiest en tekstschrijvers programma’s als: “Het gat van Nederland”, “Het Simplisties verbond”, “Koot en Bie” en “Keek op de week“. Ze maakten LP’ s en singles o.a. “Hengstenbal”, “Zoek jezelf” en “Stonend als een garnaal“. De Bie ontpopte zich later ook als schrijver.

Kees van Kooten (geb.1941) cabaretier en schrijver, vormde al vanaf de middelbare school een hecht duo met Wim de Bie. Van Kooten schreef ook teksten voor cabaret ‘Lurelei’ (1965) en maakte samen met Wim de Bie voor de VARA het radioprogramma “De Uitlaat” en de televisieprogramma’s “Fenklup” en “Hadimassa”. Van Kooten en de Bie zijn beiden vanaf 1972 werkzaam voor de VPRO. (Het gat van Nederland, Het Simplisties verbond, Koot en Bie, Keek op de week en Krasse knarren)

Als auteur schrijft hij sterk autobiografische verhalen, met een scherpe waarneming van eigentijdse ontwikkelingen op het gebied van zeden en normen o.a. “Memories are made of ziss” (1965), “Treitertrends” (1969), “Lachen is gezond” (1970, met W. De Bie), “Koot droomt zich af” (1976) en nog veel meer.

Ironisch, sarcastisch, soms sardonisch namen Koot & Bie van alles en nog wat op de hak. De ‘klisjeemannetjes’, twee in plathaags en in alle gangbare taal-clichés converserende, biljartende meneertjes. In Fanklup verzorgden de Klisjeemannetjes een act van een tiental minuten.

Van Dimitri Frenkel Frank (auteur-regisseur van Hadimassa) mochten Wim de Bie en Kees van Kooten zelf een scène schrijven en spelen in dit zeer populaire programma.

Ze raakten betrokken bij de voorbereidende besprekingen voor ‘Het gat van Nederland’, het gedenkwaardige VPRO-magazine, waarin zij, na oorspronkelijk in de televisiestudio opgenomen scènes te hebben bijgedragen, steeds meer gefilmde semi-documentaires begonnen te maken. Met filmer Paul van de Bos en geluidsman Roel Bazen maakten zij in twee seizoenen “Gat van Nederland” een dertigtal filmpjes. De gezamenlijke Nederlandse Televisiekritiek verleende hen in 1974 o.a. voor de ‘televisie-columns’ die Kees en Wim aan “Het gat van Nederland” bijdroegen de felbegeerde Nipkow-schijf.  Als burgemeester van Juinen (W. De Bie) en wethouder Hekking  (K. van Kooten) bezorgden ze ons de lachstuipen. Het is geen echt komisch duo, maar ze zetten wel schitterende types neer. Allebei zeer veelzijdig en razend populair. Koot en Bie op de buis, we bleven er massaal voor thuis!

Cabaret-gezelschappen

Het ABC cabaret opgericht door Wim Kan en Corry Vonk presenteerde op 15 augustus 1936 zijn eerste programma onder de titel “Daar zit muziek in”. In de loop der jaren is de opzet van het ‘ABC cabaret’ herhaaldelijk gewijzigd, al bleef Wim Kan de spil waar alles om draaide. Veel beginnende cabaretiers deden bij dit gezelschap ervaring op waaronder: Ton van Duinhoven, Frans Halsema, Henk Elsink, Rijk de Gooyer, Marijke en Sieto Hoving, Wieteke van Dort en Carry Tefsen.  Cor Lemaire, pianist en componist, werkte van 1939-1952 mee aan dit cabaret. Grote bekendheid verwierf hij door de muziek die hij voor de populaire radioserie “De familie Doorsnee” en de tv-serie “Pension Hommeles componeerde”. Denk bijvoorbeeld aan het lied “Ik zou je het liefste in een doosje willen doen”. In 1968 werd het ‘ABC cabaret’ opgeheven. 

In 1958 richtte o.a. Erik Herfst (1937-1985), tekstschrijver en uitvoerend artiest, het cabaretgezelschap “‘Lurelei’ op. Hij trouwde met Jasperina de Jong (1938) voor wie hij teksten schreef en met wie hij optrad. Voor de KRO regisseerde Erik Herfst de televisieserie “Rust noch duur” (1968), waarin hij zelf meespeelde.

De komst van Jasparina de Jong gaf een geweldige impuls aan het gezelschap dat uitgroeide tot een groep die met verve talloze taboes doorbrak en vele glazen huisjes ingooide.

Jasperina groeide uit tot de onbetwiste ster van de groep, met liedjes als: “Call girl” en “Tele-Miep”. Na de opheffing van ‘Lurelei’ (1968) trad ze op in musicals, o.a. “Sweet Charity” (1969). Ze had  ook veel succes met solo-optredens, o.a. “Jasperina’s grote egotrip” (1972). Een echte kleinkunst kunstenares.

Belangrijke tekstschrijver was Guus Vleugel. Medewerkers waren prominente cabaretiers o.a. Adele Bloemendaal, Gerard Cox, Frans Halsema, Sylvia de Leur en Leen Jongewaard. In 1968 opgeheven, omdat alles gezegd was wat er te zeggen viel (volgens Erik Herfst).

Conny Stuart

Hetty Blok

Adele Bloemendaal

Sylvia de Leur

Conny Stuart (geb.1913) begon als chansonniere, maakte snel naam als cabaretière, nadat Wim Sonneveld haar grote komische talent ontdekt had.  Bekende liedjes o.a. “Ik ben Yvonne de spionne” en “Hoezepoes“. Later speelde ze ook in revue’s en musicals van Annie M.G. Schmidt o.a. “Heerlijk duurt het langst” (1965).  Conny hoopt dit jaar(2008) 95 te worden!

Hetty Blok (geb.1919). Begon tijdens Tweede Wereldoorlog in het cabaret ‘De jonge Nederlanders’. Ze speelde bij de gezelschappen van Wim Sonneveld en Willy van Hemert. Vormde van 1952-1953 een cabarettrio met Cor Lemaire en Cruys Voorbergh (Arabesque). Hetty was jarenlang een der hoofdrolspeelsters in de populaire radioserie van Annie M.G. Schmidt “De familie Doorsnee” en als zuster Klivia in de tv-serie “Ja zuster, nee zuster” waarmee ze opnieuw razend populair werd. Een veelzijdig actrice met een zeer eigen stem, waarmee ze vele types kan neerzetten. 

Adele Bloemendaal (geb.1933) een veelzijdig cabaretière. Ze trad op bij het cabaret ‘Lurelei’, speelde bij gezelschappen van Jaap van de Merwe, Johan Kaart, Max Tailleur en Sieto Hoving (Tingel Tangel) en vormde met Gerard Cox en Frans Halsema een uitermate succesvol cabaret­trio in het programma: “Met blijdschap geven wij kennis”.

Haar grote populariteit begon na de tv-serie: “Het schaep met de vijf pooten”, waarin ze liedjes zong als: “Het zal je kind maar wezen” en “We zijn toch op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar ?”. In de jaren tachtig succesvol met haar solo-programma’s.

Sylvia de Leur (1933-2006) een kleinkunstenares die haar loopbaan begon als danseres, maar daarna via een aantal cabaretgroepen naam maakte in het cabaret ‘Lurelei’, waar ze vele jaren deel van uitmaakte. Een groot komisch talent. Sylvia werkte mee aan een aantal Nederlandse speelfilms o.a. “Wat zien ik” (1971), “De inbreker” (1972) en “De mantel der liefde” (1978). Ze vervulde af en toe rollen in blijspelen en deed veel tv-werk.

Mini en Maxi (Karel de Rooy en Peter de Jong). Twee bijzondere clowns die van variété kunst maakten. Zelf vinden ze dat hun humor universeel is en niet aan taal gebonden. Zo spelen ze al dertig jaar lang samen en laten het publiek genieten van hun aparte mimiek en gebarentaal.

Mini & Maxi

Jos Brink

Andre van Duin

Martine Bijl

Jos Brink (1942-2007), hoorspelacteur, diskjockey, entertainer en televisiepresentator. In 1968 wint Jos Brink het cabaretconcours, waarna twee soloprogramma’s volgden, “Wobbewaf 1 en 2”. Vanaf 1971 werkt hij samen met partner Frank Sanders bij diens cabaretgezelschap ‘Tekst­pierement’, dat diverse succesvolle musicals (“Maskerade”, “Amerika Amerika” en “Evenaar”), revues en cabaretvoorstellingen brengt. Zijn programma op tv, “De Jos Brink show”, valt in de smaak bij het publiek, en hij wordt zeer populair. Zijn carrière als televisiepresentator nam in de jaren tachtig een hoge vlucht. In 1979 werd Jos Brink bekroond met de Televizierring.

Andre van Duin (geb.1947) komiek en revue-artiest. Begon in het begin van de jaren  zestig met bandrecorderacts waar hij veel succes mee had. In 1968 begon hij bij de Sleeswijk Revue en in 1970 startte hij zelf met revues (o.a. “Een lach in de ruimte”, “Blij blijven”, “Dag heerlijke lach” en “Andre van Duins lachcaroussel”) in samenwerking met Frans van Dusschoten.

Het radioprogramma, “De Dikvoormekaarshow” (met Ferry de Groot) werd in de jaren zeventig een gigantisch succes.

Voor de televisie bracht bracht hij regelmatig succesvolle shows met Frans van Dusschoten en Corrie van Gorp. De samenwerking met Frans van Dusschoten was een schot in de roos, ze vulden elkaar perfect aan. Andre improviseerde nog al eens en dat had tot gevolg dat van Dusschoten zijn lachen niet kon houden en even zijn tekst kwijt was.  Andre echter bleef onverstoorbaar wachten tot ze weer verder konden gaan. Zijn mimiek sprak echter boekdelen en dat had weer nieuwe lachsalvo’s tot gevolg, zodat zijn shows altijd verrassend waren.

Zijn samenwerking met Corry van Gorp was ook een daverend succes. We lagen in een deuk en kregen pijn in de kaken van het lachen tijdens het kijken,  soms kwam je niet meer bij,  en na afloop had je wel even tijd nodig om te bekomen van alle capriolen die van Duin uithaalde. Hij groeide uit tot Nederlands grootste komiek en werd enorm populair. Bekende typetjes uit zijn revues zijn : Ome Joop, Flip Fluitketel, Jaap Aap en Mijnheer de Bok.

Martine Bijl (19 maart 1948 – 30 mei 2019), zangeres en cabaretière. Als zangeres was ze de vertolkster van oorspronkelijk Nederlandse en door haarzelf uit het Frans in het Nederlands vertaalde chansons. Vanaf 1975 maakte zij televisieshows en sinds 1983 avondvullende theatershows. Martine werd gezien als het lieve meisje, maar in haar tv-shows bewees ze dat ze ook erg scherp en kritisch kon zijn. Martine Bijl schreef ook kinderboeken waaronder, “Elfje Twaalfje”.

Max Tailleur (1909-1990) groeide na de Tweede wereldoorlog uit tot de moppenkoning van de Lage Landen. Uit heel Nederland trokken mensen in de jaren vijftig en zestig naar zijn theatercafé ‘De Doofpot’ om moppen te horen over Saar, Sam, Bram en Moos. In 1973 opende Max Tailleur de ‘Geinlijn’. Zo konden de mensen tot ver na zijn dood in 1990, nog dagelijks een mop van hem horen. De boekjes met joodse moppen van Max Tailleur gingen als zoete broodjes over de toonbank. Zijn reuma, de ziekte waar hij aan leed, inspireerde hem tot het oprichten van de stichting ‘Geef Max de Zak’ en deze kreet is nog steeds een begrip.

De Grote Drie waren en zijn een voorbeeld voor de jonge generatie cabaretiers die aan de weg timmeren. De nieuwe generatie met o.a. Harrie Jekkers, Youp van het Hek, Theo Maassen, Hans Teeuwen, Bert Visser en De vliegende panters,  stonden te trappelen om in de voetsporen van hun legendarische voorgangers te treden.

Ook alle anderen beroemde cabaretiers uit de jaren zestig en zeventig zijn een grote inspiratiebron gebleken, ieder op zijn eigen karakteristieke wijze. Allemaal hebben ze het cabaret verbreed, vernieuwd en bevrijdt van het te nauwe keurslijf. De nieuwe openheid was een verademing en we genoten met volle teugen. 

Toneel

Nederland was rijk aan toneelgezelschappen die volle zalen trokken door een breed repertoire te brengen. ‘De Nederlandse Comedie’, opgericht in 1950, is hier een goed voorbeeld van. Het repertoire van “De Nederlandse Comedie’ was veelzijdig; men speelde zowel klassieke tragedies als lichte stukken en men bracht ook geregeld eigentijds werk voor het voetlicht. Het gezelschap beschikte over een sterke bezetting. Tot de acteurs die lange tijd aan het gezelschap verbonden waren, behoorden o.a. Ko van Dijk, Paul Huf, Ank van der Moer, Allard van der Scheer en Henk van Ulsen. In 1972 hield ‘De Nederlandse Comedie’ op te bestaan. Andere toneelgezelschappen uit deze tijd o.a.  ‘Het Amsterdams Toneel’, ‘Het Rotterdams Toneel’, ‘De Haagsche Comedie’, ‘Toneelgroep Theater’, ‘Het Nationale Toneel’ en ‘Het Zuidelijk Toneel’.

Toch was niet iedereen tevreden met de gang van zaken. De Amsterdamse actiegroep, ‘Aktie Tomaat’, gaf uiting aan haar ontevredenheid over het eigentijds toneelbestel, door het gooien van tomaten naar de spelers van ‘De Nederlandse Comedie’ in september 1969. De actiegroep was voorstander van een meer maatschappelijk bewogen toneelwereld en bepleitte een grotere mondigheid van de acteurs. Daarna kwamen er veel meer vrije producties en de acteurs kregen meer inspraak in de keuze van de toneelstukken. Ook hier dus meer vrijheid!

Nederland beschikte over een keur van talentvolle toneelspelers en speelsters. Een kleine greep hieruit.

Mary Dresselhuys (1907-2004) speelde van 1950-1963 bij ‘De Nederlandse Comedie’ en van 1963-1966 bij ‘Ensemble’. Ze debuteerde in 1920 bij ‘Het Hofstad Toneel’. Sinds 1968 speelt zij in vrije producties, vaak in stukken die zij zelf uitzoekt, bewerkt of vertaalt. In haar lange loopbaan met vele blijspelrollen werd zij meerdere malen onderscheiden.

Mary werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau (1960) en ontving de Theo d’Or voor haar rol in “Herfst in Riga” (1978). Mary Dresselhuys groeide uit tot een van Nederlands grootste comédiennes. Zelfs op hoge leeftijd was ze niet van het toneel weg te slaan. Mary was enorm populair bij het Nederlandse publiek.

Mary Dresselhuys

Ank van der Moer

Lex Goudsmit

Ko van Dijk

Ank van der Moer (1912-1983), een belangrijk tragédienne, uitblinkend in canailleuze rollen. Ze was van 1950-1972 verbonden aan ‘De Nederlandse Comedie’, waar zij als eerste actrice vele belangrijke hoofdrollen speelde waaronder de titelrol in Sophocles “Elektra”, Blanche in “Tramlijn Begeerte” en Serafina in “De getatoeëerde roos” (beide stukken van Tennessee Williams). Verder speelde ze Masja in Tjechovs “De drie zusters” en Martha in Albees “Wie is bang voor Virginia Woolf ?”. In 1955 en 1964 werd zij onderscheiden met de Theo d’Or en in 1963 ontving ze de zilveren Bouwmeesterpenning. 

Lex Goudsmit (1913-1999), een veelzijdig acteur, brak door met zijn rol van Tevje in de musical “Anatevka” (première op 21 april 1966). Hij speelde de rol van Tevje 586 maal in Nederland en nog eens 12 maal in Londen. Lex bezat het vermogen om personages uit te beelden die hij telkens weer in de kern wist te treffen.

Hij speelde in jeugdfilms en had talloze televisierollen. Op hoge leeftijd speelde hij nog een rol in de populaire televisieserie Sesamstraat. Een bescheiden en innemende man. In november 1999, kort voor zijn dood, werd hij nog bekroond met de ‘Blijvend applaus’ prijs, die hij kreeg uit handen van zijn vriend en collega Hans Boskamp.  

Ko van Dijk, (1916-1978) debuteerde in 1932 bij het ‘Schouwtoneel’ en was o.a. verbonden aan het ‘Rotterdams Toneel’ (1947-1948; 1951 -1954) en ‘De Nederlandse Comedie’ (1954-1963).

Van 1936 tot aan zijn dood speelde hij gastrollen bij diverse gezelschappen en in tv-series (o.a. in “Karakter”). Van Dijk was een briljant en veelzijdig acteur, die met een tomeloze inzet bijna tweehonderd rollen in de meest uiteenlopende stukken heeft gespeeld. Een markante persoonlijkheid en een van Nederlands beste karakterspelers. 

Ton van Duinhoven, (geb.1921) was aanvankelijk sportjournalist, werd lid van het journalistencabaret ‘De Inktvis’ en werd daarin door Wim Kan ontdekt.

Hij was van 1954-1960 verbonden aan het ‘Rotterdams Toneel’ en van 1960-1963 speelde hij bij ‘Ensemble’. Voor de radio was hij in de jaren vijftig medewerker aan het programma ‘Triangel’. Van Duinhoven is een intelligent en uiterst veelzijdig acteur. Zijn grote kracht is het satirisch neerzetten van een karakter of type. Mede hierdoor werd hij een van de hoofdfiguren in het kritische tv-programma “Hadimassa”. En wie herinnert zich niet zijn uitbeelding van een robot, werkelijk magistraal! In zijn rol als Italiaanse gastarbeider in Nederland die geïnterviewd werd was hij geweldig op dreef, zelfs zo goed op dreef dat de interviewer het er benauwd van kreeg. Of zijn rol als suppoost Crooswijk van Feyenoord.

Ellen Vogel (geb.1922) kwam in 1950 bij ‘De Nederlandse Comedie’. Tot 1971 schitterde zij daar in rollen van jonge, vaak gecompliceerde vrouwen, als Irinia in Tjechovs “De drie zusters”, Ersilia in Pirandello’s “De naakte kleden” en Laura in “Het glazen speelgoed” van Tennesee Williams. Verder speelde ze in stukken van Vondel en Shakespeare.

In 1969 kreeg  Ellen  de Theo d’Or prijs. In 1969 speelde ze in het succesvolle televisiespel ‘De kleine zielen.’ De ‘Aktie Tomaat’ luidde voor haar een moeilijke periode in. ‘De Nederlandse Comedie’ werd opgeheven en Ellen Vogel was een gevallen ster. Ze kwam terug als free-lance actrice in vooral vrije producties en ontwikkelde zich tot een veelzijdige, sterke theaterpersoonlijkheid. Ellen Vogel is een van Nederlands grootste actrices.

Henk van Ulsen (geb.1927) slaagde cum laude in 1949 aan de Amsterdamse Toneelschool. Debuteerde in hetzelfde jaar in zijn geboorteplaats Kampen met een avondvullend programma van toneelfragmenten. Vervolgens was hij verbonden aan  o.a. ‘De Nederlandse Comedie’, ‘Het Rotterdams Toneel’, ‘Centrum’ en ‘Studio’.

In 1969 ging hij werken als freelance acteur en hield zich veel bezig (naast zijn gastrollen) met solotoneel. Dit alles resulteerde in voorstellingen van o.a. Gogols “Dagboek van een gek”, “Het fenomeen” over het leven van Han van Meegeren. Ook speelde hij rollen in stukken van Shakespeare, Brederode, Pinter en Heijermans. Henk van Ulsen was een van de oprichters van het cabaret ‘Tingeltangel’ en speelde in tv-series o.a. ‘Floris’ en ‘Pension Hommeles’. Hij is een der veelzijdigste en intelligentste Nederlandse karakterspelers, van wiens spel een grote kracht uitgaat.

Ina van Faassen (geb.1928), studeerde aan de Academie voor Dramatische Kunst te Amsterdam waar ze in 1951 haar einddiploma behaalde. Ze was verbonden aan de gezelschappen ‘De Nederlandse Comedie’, ‘Het Rotterdams toneel’ en ‘Ensemble’.  Ze speelde de hoofdrol in “Een bruid in de morgen” en “Suiker” (beide van Hugo Claus). Als cabaretière speelde zij samen met Wim Sonneveld in zijn shows. Daarna speelde ze voornamelijk in vrije producties.

Ina van Faassen

Coen Flink

Willem Nijholt

Sigrid Koetse

Coen Flink (1932 -2000) debuteerde in 1953 bij ‘De Haagsche Comedie’, was van 1960-1962 werkzaam bij de toneelgroep ‘Theater’ en speelde vervolgens  bij ‘Het Nieuw Rotterdams Toneel’. Flink speelde de titelrol in Shakespeares “Hamlet” en speelde in tal van andere producties. In de radioserie over de familie Doorsnee speelde hij de winkelbediende Fred, warmee hij voor het eerst in Nederland een duidelijk homofiel type creëerde. Hij trad ook op in enkele films waaronder “Flanagan” (1975) en de tv-serie “Zeg eens Aa”.

Willem Nijholt (geb.1934) behaalde in 1960 zijn diploma aan de Amsterdamse Toneelschool en debuteerde in 1961 bij ‘Het Rotterdams Toneel’. Bekendheid kreeg hij met cabaret, musical en entertainment in het theater, op radio en televisie. Het seizoen 1962-1963 speelde hij bij toneelgroep ‘Theater’, daarna bij ‘De Nederlandse Comedie’.

Opmerkelijke rollen waren Filch in “Die Dreigroschenoper” van Brecht en Don Luis in Calderons “Spoken in Spaanse kant”. Bekender werd hij evenwel als cabaretier (bij Wim Sonneveld) en medewerker in musicals als “De stunt” (tekst Guus Vleugel) en “Foxtrot” (tekst Annie M.G. Schmidt). Vanaf 1980 kreeg hij steeds vaker de kans zijn acteertalent te laten zien. Nijholt is een publiekstrekker en een zelfstandig, groot vakman.

Sigrid Koetse, (geb.1935) begon haar carrière in 1955 bij “De Nederlandse Comedie’ en heeft sindsdien vrijwel uitsluitend grote rollen gespeeld. Ze werkte zeven maal met de Rus, Pjotr Sjarov, wiens natuurlijke spel haar sterk beïnvloedde.

Mede hierdoor kan Sigrid Koetse gerekend worden tot  een van de Grande Dames van het Nederlands toneel. Ze speelde bijna haar gehele carrière in de Amsterdamse schouwburg: vanaf 1971 bij ‘Het Amsterdams Toneel’ en daarna bij het publiekstheater. Een groot actrice. 

Ramses Shaffy, (geb.1933), acteur en kleinkunstenaar van Egyptisch-Russische afkomst. Kwam na de toneelschool in 1955 bij ‘De Nederlandse Comedie’, maar koos in 1963 voor de kleinkunst. Hij ontwikkelde zich tot een zeer persoonlijk chansonnier. In 1964 begon zijn jarenlange samenwerking met de zangeres Liesbeth List , waar hij een aantal theatershows mee maakte. In 1968 opende Ramses het ‘Shaffy Theater’ in Amsterdam. In 1980 kreeg Ramses de Gouden harp voor zijn verdiensten voor de Nederlandse Kleinkunst.

Het blijspel

John Lanting, (30-03-1930 – 15-08-2018) behaalde in 1956 het diploma van de Toneelschool in Amsterdam. Hij werkte tot 1964 bij ‘Het Nieuw Rotterdams’ toneel. Vanaf  1971 vertaalt, bewerkt, regisseert en speelt Lanting kluchten en blijspelen. Hij kreeg grote bekendheid met zijn gezelschap ‘Theater van de Lach’. Doldwaze kluchten waarin hij zelf vaak meespeelde. De voorstellingen in het theater trokken volle zalen en werden veelvuldig geregistreerd voor televisie. In 1986 ontving John Lanting de Johan Kaart prijs. Na een ziektebed overleed Lanting op 15 augustus 2018 op 88 jarige leeftijd.
Bekijk een klucht van John Lanting zijn Theater van de Lach op YouTube:

Musicals

In Europa beperkte men zich hoofdzakelijk tot het vertalen van succesvolle Amerikaanse musicals o.a. “My fair lady”  (1956), naar een toneelstuk van G.B. Shaw, “Kiss me Kate” (Cole Porter 1948), “Fiddler on the roof” (J. Stein 1964) en “The man of la Mancha” (Dale Wasserman 1965). “Sweet Charity”  (Coleman en Fields, 1967) luidde het nieuwe verschijnsel rockmusical in. De rockmusical “Hair” (Ragni en Rado, 1967) werd een wereldwijd succes.  Lloyd Webber en Rice kwamen in 1976 met “Evita”, de eerste musical met een politiek gegeven.   

In Nederland hadden de musicals van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink veel succes o.a. “Heerlijk duurt het langst” (1965), “En ik dan” (1968), “En nu naar bed” (1971), “Wat een planeet” (1974), Foxtrot (1977) en “Er valt een traan op de tompoes.” (1980)  De teksten van Annie voor haar musicals en blijspelen werden alom geprezen.

De componist Harry Bannink (1929-1999) heeft veel van haar liedjes op muziek gezet en ook muziek geschreven voor diverse musicals.  Na zijn dood liet hij meer dan drieduizend arrangementen en liedjes na. 

Annie M.G. Schmidt (1911-1995) schrijfster van proza en poëzie voor kinderen en volwassenen, voor cabaret, radio, televisie en toneel.

De hoorspelserie over de familie Doorsnee (1952-1954) was in de jaren vijftig enorm populair vanwege de relativerende commentaren op de samenleving, de geestigheid en de romantiek.

Annie M.G. Schmidt was maatschappijkritisch, wat haar niet altijd in dank afgenomen werd, maar daar had Annie lak aan. “De meeste mensen mag ik wel, maar er is een soort waaraan ik een hekel heb en dat zijn de fatsoensrakkers. Die zet ik graag een beetje voor schut.” Deze uitspraak van Annie M.G. Schmidt is kenmerkend voor alles wat ze ooit geschreven heeft.

Voor alle generaties kinderen na de tweede wereldoorlog was Annie M.G. Schmidt de bron van verhalen en gedichten die nooit verveelden. De boekjes over Jip en Janneke, twee eigenzinnige kleuters, werden razend populair, ook “Het fluitketeltje” zal iedereen nog kennen en zeker “De spin Sebastiaan”, “Abeltje”, “Pluk van de petteflet”, of het schaap Veronica, Annie was onuitputtelijk.  

In 1965 werd Annie M.G. Schmidt de ‘Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur’ toegekend. In 1988 volgde de ‘Hans Christiaan Andersenprijs’, de hoogste internationale onderscheiding voor kinderliteratuur. Voor haar totale oeuvre kreeg ze in 1987 de ‘Constantijn Hyugensprijs’.  Helderheid, eenvoud, humor, lichtvoetigheid en een ongebreidelde fantasie vormen de belangrijkste kenmerken van haar werk. Zoals Annie, was er maar een! 

Absurd toneel

Vooral in de jaren vijftig begon  absurd toneel populair te worden. De term is ingeburgerd na de publicatie van Martin Esslins studie “The theatre of the absurd” (1961).

Het opmerkelijke element dat de stukken gemeen hebben, is het idee van de zinloosheid (absurditeit) van het menselijk bestaan. De denkbeelden over een niet-harmonisch wereldbeeld zijn voor een groot deel ontleend aan het literaire existentialisme (wijsbegeerte waarbij het persoonlijk bestaan van de mens in het middelpunt staat).

Het absurdistisch theater heeft vooral de uitzichtloze kanten van het bestaan belicht. Absurd is datgene wat zonder doel is!  De mens voelt zich losgesneden van zijn religieuze, metafysische (het bovenzinnelijke) en transcendente (buitenzintuiglijk) wortels, verloren. Al zijn daden  worden zinloos, absurd en doelloos. Op het toneel wordt het tekort schieten in menselijke contacten uitgedrukt in een langs elkaar heen praten van de personages. Formeel herkent men het absurd toneel aan het loslaten van de eisen van de logische opbouw en waarschijnlijkheid.

Enkele belangrijke vertegenwoordigers van het absurd toneel

Samuel Beckett, (1906-1989). Iers toneel- en romanschrijver, ontving in 1969 de Nobelprijs voor de literatuur. In 1938 vestigde hij zich in Frankrijk, vandaar dat veel werk in het Frans is geschreven. Zijn meesterwerk “En attendant Godot” (ca. 1948) ging in 1953 in Parijs in première. Het tekent twee vagebonden die vol vertrouwen wachten op de niet verschijnende Godot, die hulp moet bieden in hun uitzichtloze situatie.

Later werk van Beckett toont in steeds soberder vorm de eenzaamheid en doelloosheid van de mens in een zinloos bestaan, o.a. “Krapp’s last tape” (1958), en vooral “Happy days” (1961), waarin een quasi-opgewekt pratende vrouw langzaam in het zand wegzakt. Hierna experimenteerde Beckett vooral met de enscenering en de tijdsduur. Ander werk o.a. “Play” (1964), “Come and go” (1967) en “Not I” (1973). Verder schreef Beckett hoorspelen, romans, verhalen en poëzie.  

Jean Genet, (1910-1986). Deze Frans schrijver heeft een groot deel van zijn werk, dat zowel romans, gedichten als toneelstukken omvat, in gevangenschap geschreven. Hij werd op 19 december 1910 in Parijs geboren. Zijn ouders heeft hij nooit gekend en hij werd opgevoed bij een boerenfamilie. Al op jeugdige leeftijd maakte hij zich schuldig aan diefstal en kwam terecht in een opvoedingsgesticht. Hij vluchtte en tekende voor het vreemdelingenlegioen, waaruit hij binnen een week deserteerde. Daarna leidde hij een zwervend bestaan en voorzag door diefstal en  prostitutie in zijn onderhoud.

Genets eerste toneelstuk ontstond waarschijnlijk in 1947 en werd twee jaar later gepubliceerd onder de titel “Haute surveillance”. “Les bonnes”, zijn tweede stuk, was het eerste dat opgevoerd werd in Parijs (1947), Het stuk geniet grote bekendheid, mede omdat de dienstbodes, op aandrang van Genet, ook door mannen in travestie gespeeld worden. In 1948 werd Genet wegens diefstal tot levenslang veroordeeld. Hij kreeg gratie op verzoek van schrijvers als Cocteau, Gide en Sartre. Na zijn vrijlating vestigde Genet zich als schrijver en boekhandelaar in Parijs.

Andere bekende stukken o.a. “Les nègres” (1958), waarin werkelijkheid en illusie op ingenieuze wijze door elkaar worden gevlochten en “Les paravents” uit 1961 dat speelt tijdens de Algerijnse oorlog en het stuk werd pas vijf jaar na de première in Berlijn (1961) in Parijs opgevoerd, waar het veel stof deed opwaaien. Typerend voor de werkwijze van Genet was dat hij voortdurend wijzigingen in zijn teksten aanbracht. In zijn toneelstukken wordt een absurde wereld verbeeld, waarin rituele handelingen centraal staan. In zijn boeken en  verhalen maakte Genet gebruik van een zeer poëtische taal, die al zijn werk een beeldend karakter verleende.

Eugène Ionesco, (1912-1994). Een Frans-Roemeens toneelschrijver die behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van het absurd toneel, dat in de jaren vijftig vooral in Parijs tot bloei kwam. Hoewel de opvoering van zijn eerste stuk “La cantatrice chauve” in 1950 geen succes werd, bleef hij doorschrijven en binnen vijf jaar was zijn reputatie als vooruitstrevend toneelschrijver gevestigd.

Grote bekendheid kreeg hij met het stuk “Rhinocèros” (première in 1959), geschreven tegen het nazisme, maar in het algemeen kan men het zien als een aanval op massahysterie en de gevaren die hier aan verbonden zijn.

In zijn vroege stukken maakt Ionesco gebruik van clichés en nonsens om de absurditeit van het menselijk bestaan uit te beelden.

 In “La Leçon” (1951), een stuk over het gevaar van indoctrinatie, neemt een jonge leerlinge bijles bij een aanvankelijk timide professor om zich voor te bereiden op het algemeen doctoraal examen. Tijdens de les, die bestaat uit pseudo-wetenschappelijke beweringen, wordt de professor steeds agressiever en bij de uitleg van het woordje ‘zakmes’ vermoordt hij zijn leerlinge. Het dienstmeisje sleept het slachtoffer, het veertigste van die dag, weg. De onzin in dit stuk accentueert de leegheid van de karakters, een soort mechanisch handelende marionetten en werkt zowel komisch als beklemmend.

Andere bekende stukken o.a. “Délire á deux” (1962), waarin het geweld een belangrijke rol speelt, “La soif et la faim” (1964), een toneelstuk in drie episodes, is een moderne allegorie (zinnebeeldige voorstelling) over een man die de dood probeert te ontvluchten. In 1973 ging “Ce formidable borde”l, een bewerking van zijn roman “Le solitaire”, in Parijs in première. Ionesco publiceerde ook essays en aantekeningen over het theater en korte verhalen.

Harold Pinter, (geb.1930) is een van de meest vooraanstaande Engelse toneelschrijvers. Met “The caretaker” (1960) behaalde hij zijn eerste grote succes. Het stuk werd bekroond met de ‘Evening Standard’ prijs en door Clive Donner in 1963 verfilmd, De film won op de Berliner Film-festwochen van dat jaar de Zilveren beer.

Geweld, bedreiging en seksualiteit zijn steeds terugkerende thema’s  in zijn werk. Pinter weet met schijnbaar alledaagse dialogen, waarvan stiltes en pauzes essentiële onderdelen vormen, de onvolkomenheid van de menselijke communicatie op fascinerende wijze uit te beelden. Dreiging is altijd een belangrijk motief in Pinters werk gebleven, hoewel in zijn latere stukken de dreiging minder uit de buitenwereld afkomstig is, maar meer uit een geheimzinnige interactie tussen de karakters ontstaat.

Het vroege werk van Pinter wordt verder gekenmerkt door het veelvuldig voorkomen van fysiek geweld. De situatie lijkt aanvankelijk heel normaal, de dialogen zijn ontleend aan alledaags taalgebruik. Allengs ontstaat door het binnendringen van een buitenstaander, die vage beschuldigingen uit, een spanning, die uitloopt op gewelddadigheden. Pinter weet door middel van tegenstrijdige beweringen en oncontroleerbare uitspraken vragen op te roepen die niet te beantwoorden zijn. Juist dit maakt zijn stukken zo fascinerend.

Bekende werken o.a. “The room” (1957), waarin de komst van een blinde neger het veilige bestaan van een middelbaar echtpaar aantast. In “The collection” (1961) worden een heteroseksueel en homoseksueel paar met elkaar geconfronteerd. Gespeeld overspel is het thema in “The lover” (1963), waarin een echtgenoot zijn vrouw ‘s middags als minnaar bezoekt. “The Homecoming” (1965), is Pinters derde avondvullende stuk waarin erotiek de belangrijke drijfveer is voor de karakters. Teddy  brengt met zijn vrouw, op de terugweg naar de VS, een kort bezoek aan zijn vader en broers, die allen een verhouding met zijn vrouw wensen te realiseren. Dit stuk werd bekroond met de New York Critics Circle Award.

In de tweeakter “Old times” (1971) worden op intrigerende wijze vragen opgeroepen over de  relatie tussen een echtpaar en een vriendin.

Voordat hij als schrijver erkend werd schreef Pinter ook hoorspelen. In 1959 zond de BBC “A Slight ache” uit, een jaar later gevolgd door “A nigt out” en “The dwarfs”. Al deze hoorspelen heeft hij later voor toneel bewerkt. Daarnaast is hij een verdienstelijk scenarioschrijver en een niet onverdienstelijk acteur en regisseur. Pinter won in 2005 de Nobelprijs voor literatuur. 

Tennessee Williams, (1911-1983), schreef in de jaren veertig en vijftig een aantal prachtige psychologische-realistische stukken en verwierf daarmee internationale bekendheid. Williams  stukken hebben vaak het conflict tussen realiteit en illusie als uitgangspunt. De stukken hebben een Freudiaanse achtergrond, doordat het onderdrukken van natuurlijke driften tot frustraties leidt. Belangrijk is ook de broeierige, zuidelijke sfeer en de spanning tussen fantasiewereld en werkelijkheid.  

Bekende stukken o.a. “Tramlijn begeerte”, 1947 (verfilmd 1951), “De getatoeëerde roos”,1950 (verfilmd 1955), “Cat on a hot tin roof”, 1955 (verfilmd 1958), “De nacht van de leguaan”, 1962 (verfilmd 1964). Tennessee Williams schreef naast minder bekende stukken het script voor de filmkomedie “Baby doll” (1956), verhalenbundels en memoires. 

Het was feest op het toneel, de toeschouwer werd van alles voorgeschoteld en men verliet niet zelden lichtelijk verward het theater. Maar zoals met alles raakte men ook gewend aan dit nieuwe soort toneel, het gebodene was boeiender dan alles wat ervoor was getoond. Ook toneelschrijvers en acteurs braken een lans voor de vooruitgang met experimenteel toneel en stukken waarvan ze zelf niet wisten of het een succes zou worden. 

Ga terug naar het overzicht Jaren 60 en 70

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten