Jaren 60 en 70



 

11. Provo’s, binnen- en buitenlandse politiek

Geschreven door Ilse Steel

(klik op de plaatjes om ze te vergroten en op de blauwe titel van de liedjes om ze te horen en zien)

(TIP: mocht uw internetverbinding niet snel genoeg zijn, klik dan links onder op II)

(er ontstaat dan een driehoekje met de punt naar rechts)

(laat u het filmpje downloaden en klik dan op het driehoekje)

Pleiners en Dijkers

Dit waren groepen nozems die herhaaldelijk het publiek lastig vielen en zich voornamelijk ophielden in de hal van het centraal station te Amsterdam. Op eigen gezag veegden in 1967 een tachtigtal mariniers de jeugdbendes uit de hal van het station. Hierbij hield de politie zich afzijdig omdat het centraal station niet onder haar bevoegdheid viel. Door het nu weer eens hardhandig, dan weer weifelend politieoptreden ontstond er een gezagscrisis. 

In de zomer van 1969 heeft Amsterdam weer de primeur van een nieuw fenomeen: de Damslapers. De Amsterdamse Dam wordt in de zomer van 1969 bevolkt door veel jongeren, vooral buitenlandse jongeren, die er hun vakantie doorbrengen. Dit bont gekleurde  hippie‑volk dat ‘s-nachts hun slaapzak uitspreidt rondom het Nationale Monument om te gaan slapen is velen een doorn in het oog en het conservatieve deel van de bevolking protesteert. Men  beschouwt dit als oneerbiedig gebruik. 

Het dagblad de Telegraaf  noemt het “de apenrots”.  De gemoederen raken verhit en er heerst een overspannen sfeer. De Amsterdamse politie voerde actie tegen de jongeren. Vooral de buitenlandse jongeren, vaak minderjarig en met weinig of geen geld op zak, werden zonder pardon de grens overgezet. Door tegenstanders werd dit gezien als onrechtmatige razzia’s ! Vanaf 24  Augustus 1970 is slapen op de Dam is voortaan bij wet verboden. Op de dag dat deze wet van kracht wordt vegen mariniers, zij weer, het Nationaal Monument schoon !

Provo’s

In Amsterdam ontstond de Provobeweging. Een geweldloze beweging met anarchistische inslag van Amsterdamse jongeren en linkse studenten, opgericht door o.a. Roel van Duijn en Robert Jasper Grootveld. Provo (van provoceren) was actief in de periode 1965-1967 en zette zich voornamelijk af tegen de consumptiemaatschappij en het buitenlands beleid van de regering. De beweging droeg een combinatie van anarchistisch getinte denkbeelden en pragmatische ideeën uit (pragmatisch, niet uitgaande van starre leerstellingen, maar inspelend op de praktijk).

Al snel verschijnt het maandblad Provo, waarin jongeren als Roel van Duijn en Bernhard de Vries, uiting geven aan hun onvrede met de welvaartsmaatschappij en bovendien een ideologie meegeven: vreedzaam, anarchistisch, milieubewust en solidair, maar vooral ludiek.

De ideeën van de Nederlandse schilder Contstant (geb.1920) zijn van invloed geweest op de Provobeweging. Hij schreef het werk: “Opstand van de Homo-Ludens” (1969).

De ludieke happenings van de provo’s begonnen omstreeks 1964 rondom het beeldje Het Lieverdje op het Spui in Amsterdam. Het Amsterdamse Lieverdje, werd gemaakt door Carel Kneulman (15 januari 2008 overleden), aangeboden aan de stad door Hunter Cigarette Eindhoven en in 1960 onthuld door de echtgenote van burgemeester Van Hall. H.A.A.R Knap van het Parool gaf aan de Amsterdamse straatjongen de ironische naam Lieverdje, dat een symbool werd voor de verslaafde consument van morgen.

Het Lievertje

Robert Jasper

Grootveld

Vooral in de zomermaanden verzamelde zich iedere zaterdagavond een groot aantal jongeren op het Spui in Amsterdam. De anti-rookmagier, Robert Jasper Grootveld en zijn aanhang (volgelingen) zongen in 1965 bij het Lieverdje de “ugge-ugge song” om de aandacht te vestigen op de schadelijke gevolgen van het roken.

Hoewel er op de nachtelijke bijeenkomsten rondom het lieverdje op het Spui weinig gebeurde dat de staatsveiligheid in gevaar kon brengen, trad de politie vrij hard op.

Er werd met de bullepees en soms met de blanke sabel op de jongeren ingeslagen. Dit ruwe optreden wekte alom verontwaardiging maar het lokte ook nieuwsgierigen zodat bij iedere volgende happening het aantal deelnemers nog groter werd.

Toen Provo zich op 10 maart 1966 manifesteerde bij het huwelijk van prinses Beatrix met Claus von Amsberg door o.a rookbommen te gooien en beschuldigd werd van betrokkenheid bij het Amsterdamse bouwvakkersoproer, begon de politie nog harder op te treden. Dat de Provo’s in de binnenlandse en buitenlandse pers zoveel aandacht kregen, was in feite vooral aan de politie te danken !

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1 juni 1966 kreeg Provo 1 zetel (Luud Schimmelpennink). Dit was een overwinning in een voor Provo onrustig jaar. In de beweging zelf werd druk gediscussieerd over de vraag of een principieel anarchistische beweging wel deel uit mocht maken van een machtsorgaan binnen de parlementaire democratie, Roel van Duijn vond dat dat wel kon. Het verkiezingsmateriaal werd herhaaldelijk in beslag genomen omdat het als opruiend werd gezien.

Toch had Provo ook serieuze “witte plannen” waarvan het “witte-fietsenplan” de bekendste was. Men wilde de asfaltterreur terugdringen door iedereen gebruik te laten maken van een witte fiets in de binnenstad van Amsterdam, het eerste gratis gecollectiviseerde vervoer. Op 28 juli 1969 werden de eerste witte fietsen aangeboden aan het publiek en pers, witte fietsen voor iedereen en niemand ! Iedereen kon zo’n witte fiets pakken en op een willekeurige plaats weer neerzetten. Een lang leven was dit plan echter niet beschoren.

Begin 1970 werd door de Provobeweging (die toen al kabouterbeweging heette) een ‘alternatief staatje in een staat’ gesticht, “Oranje Vrijstaat”. Met als eigen volkslied voor haar staat, “De uil zat in de olmen”. De Provobeweging hield in de zomer van 1967 op te bestaan. Het is een feit dat deze beweging als een katalysator heeft gewerkt, zeker ten aanzien van de hervormingen van de jaren zestig. Uit Provo kwam de politieke beweging der Kabouters voort.

De Kabouterpartij

Deze Nederlandse politieke groepering was vooral actief in Amsterdam. De partij behaalde in 1970 met lijsttrekker Roel van Duijn vijf zetels in de Amsterdamse gemeenteraad (in totaal landelijk zeven zetels). De partij had in de Amsterdamse raad, ondanks het zetelaantal, weinig invloed en ging aan ruzie ten onder. Medeoprichter Peter Hakkenberg van Gaasberg hierover: “We werden niet altijd even serieus genomen maar hebben wel degelijk ons steentje bijgedragen.” Na 1973 bloedde de Kabouter beweging dood, haar aanhangers gingen elk hun eigen weg.

Roel van Duijn (geb.1943) Nederlands anarchist en publicist

Van Duijn was actief in de Provobeweging; hij kwam in 1969 in de Amsterdamse gemeenteraad en verwierf als lijsttrekker van de kabouters vijf zetels (1970) en kwam in 1974 opnieuw in de raad, dit maal voor de PPR. Van 1974 tot 1976 was hij wethouder van publieke Werken (later trad hij uit de PPR).

Roel van Duijn over zijn wethouderschap, “in die tijd bestond de democratie alleen formeel. Toen ik als wethouder gekozen dreigde te worden zei burgemeester Samkalden: als dat gebeurt, dan treed ik af. Toen ik inderdaad gekozen werd heeft hij zich enorm ingespannen om ervoor te zorgen dat ik zo snel mogelijk kon aftreden.  Mijn collega-wethouders hadden een hekel aan mij, ik kwam voortdurend onder vuur te liggen, terwijl ik wel degelijk bereid was tot het sluiten van compromissen.” Van Duijn was de personificatie van de Provo en van de Kabouter beweging. Hij publiceerde o.a. “Het witte gevaar” (1967), “Boodschap van een wijze kabouter” (1969) en “Het wonder van Amsterdam” (1974).

Ontzuiling

Vanaf ongeveer het midden van de tweede helft van de 19de eeuw kwam in Nederland het verzuilingsproces op gang. Dit leidde tot een organisatorische opdeling van de samenleving op vrijwel alle levensgebieden, politiek, welzijnszorg, onderwijs, omroepverenigingen, etc.

Er ontstonden vier grote zuilen: een katholieke, een protestantse, een socialistische en een liberale. Na het organisatorische hoogtepunt in de jaren vijftig kwam in de jaren zestig, mede door de toenemende ontkerkelijking, een proces van ontzuiling op gang. In de twee daarop volgende decennia zette dit proces stevig door. De verzuilde samenleving werd hiermee definitief doorbroken. Toch zijn er in de huidige samenleving nog vormen van verzuiling aanwezig b.v. radio- en tv-omroepen.   

De ‘gewone’ Nederlandse politiek

In de jaren zestig begon het al aardig te rommelen in de politiek, er ontstonden nieuwe denkbeelden die de komende jaren aan de praktijk getoetst zouden worden. De vele maatschappelijke veranderingen in die tijd vroegen erom dat de politiek hier snel op moest inspelen. Dat het een en ander niet altijd even soepel en gladjes verliep is geen wonder. Er waren nogal wat meningsverschillen tussen de verschillende partijen die op dat moment de regering vormden.

Enkele heikele kwesties waren onder meer: het mediabeleid,  abortus en  euthanasie. De politiek werd er wel interessanter door en de soms charismatische leiders verdedigde hun standpunt te vuur en te zwaard en kruisten regelmatig de degens met de tegenpartij. Soms was het buigen, soms barsten, maar nooit was het saai.

Een belangrijk kabinet uit de jaren vijftig was dat van Willem Drees Sr.

Willem Drees Sr. was minister president van 1948 tot 1958. Zijn naam is gekoppeld aan de Noodwet-Drees, de latere AOW en dat was onmiskenbaar een belangrijk wapenfeit van dit kabinet. Door het volk werd hij liefkozend Vadertje Drees genoemd.

Het kabinet viel uiteindelijk over een belastingverhoging. In de jaren zestig hield deze oud-premier regelmatig een praatje voor de VARA-radio over uiteenlopende onderwerpen zoals: de drankbestrijding, de beurs­krach en de aanstootgevende badkleding op het Scheveningse strand.   

De kabinetten van de jaren zestig en zeventig

In 1959 trad het kabinet onder leiding van Prof. Jan de Quay aan, deze regeringsperiode duurde tot 1963.

Kabinet Marijnen, 1963-1965. Het vraagstuk van reclame in de ether en de openheid van bestel leidde tot onoplosbare meningsverschillen tussen confessionelen en liberalen. Het kabinet viel in 1965 over het mediabeleid.

Kabinet Cals, J. 1965-1966. Dit kabinet viel over de kabinetsbegroting in de beroemde nacht van Norbert Schmelzer (ook wel de teckel genoemd).

De Quay

Marijnen

Cals

Schmelzer

In de nacht van 13 op 14 oktober 1966 ontstond er onvrede binnen de KVP over de snelle groei van openbare en particuliere bestedingen. Het gat van 350-700 miljoen gulden, dat een studiegroep van de KVP in de begroting ontdekt meende te hebben, vormde voor de KVP-fractieleider N. Schmelzer aanleiding om tijdens een begrotingsdebat enkele kritische vragen te stellen. Toen hij daar naar zijn mening geen bevredigend antwoord op kreeg diende hij een motie in om meer waarborgen voor een evenwichtige groei en tegen verdergaande geldontwaarding en werkeloosheid te krijgen. Hoewel de regering Cals-Vondeling in deze motie een uiting van wantrouwen zag, stemden bijna alle KVP-ers voor. In socialistische kringen was men zo onthutst over deze zo genoemde moord met voorbedachte rade, dat de verhouding tussen Rooms en Rood voor vele jaren grondig verstoord was.

Kabinet J. Zijlstra en De Jong, 1966-1971.

Kabinet B. W. Biesheuvel, 1971-1973. Het kabinet Biesheuvel kwam in 1972 in grote moeilijkheden door de “Drie van Breda”. Kotalla, Fischer en Aus der Funten, gevangen gezet wegens oorlogsmisdaden in de 2de wereldoorlog, brachten al 27 jaar in gevangenschap door. De mening en de meerderheid van de Tweede Kamer die vond dat de Drie van Breda niet in vrijheid gesteld mochten worden veroorzaakte grote spanningen binnen het kabinet. Mr. W.J.Geertsema, minister van Buitenlandse Zaken, was van plan af te treden als de regering zich niet aan het oordeel van de Kamer zou houden. Het gratieverzoek werd door de Tweede kamer afgewezen (1972). DS’70 bracht het kabinet ten val wegens een conflict over de sanering van de overheidsfinanciën.  

Zijlstra

Biesheuvel

De Uyl

Kabinet J. den Uyl, 1973-1977,  een rooms rode coalitie en de meest linkse regering die Nederland ooit heeft gekend. Dit kabinet werd geconfronteerd met een oliecrisis. De olie producerende landen gaan over tot een olieboycot. De reden is de steun van westerse landen aan Israël, en het conflict Syrië-Egypte. Naarmate landen meer afstand tot Israël namen, mochten ze meer olie importeren. Tegen Nederland, Portugal en de Verenigde Staten werd zelfs een volledig olie-embargo afgekondigd.

Het kabinet Den-Uyl trof enkele maatregelen om de gevolgen van de olieboycot op te vangen waaronder  autoloze zondagen (4 november 1973 tot 7 januari 1974) en benzinedistributie.  Reeds na twee maanden bleek dat Nederlandse en Arabische politici zich hadden vergist in de mogelijkheid om de vrije markt voor olieproducten te controleren. Al op 25 januari 1974 ebde de paniek weg, er was olie genoeg te krijgen !

Vader Abraham scoort, samen met Boer Koekoek, in 1974 een grote hit met het nummer: “Den Uyl is in den olie“, het nummer bereikt zelfs de eerste plaats in de Nederlandse hitparade. In februari scoort Farce Majeure een hit met “Kiele kiele Koeweit”, ook een nummer over de oliecrisis.

Van Agt

Lubbers

Vanaf 1977 tot 1982 regeerde Dries van Agt, ook wel “het fietsend bidprentje” genoemd, met drie achtereenvolgende kabinetten. In één daarvan, met Den Uyl, was de abortuskwestie het knelpunt. Euthanasie, deze heikele kwestie stak steeds opnieuw de kop op, zo ook tijdens de kabinetten van Dries van Agt. Over zijn samenwerking met de VVD, in het kabinet Van Agt-Wiegel, is Van Agt zeer te spreken. Bestek 81, waarin premier Van Agt trachtte een programma van matiging door te voeren mislukte. Pas met het aantreden van het kabinet Lubbers werd onder scherpe controle van minster Ruding een uiterst zwaar bezuinigingsprogramma doorgevoerd (vanaf 1982).  Daarna brak een nieuw  politiek tijdperk aan. Politiek werd zakelijk,  met Ruud Lubbers aan het roer.

De politieke partijen, hun ideologie en de leiders.

De Partij van de Arbeid (PvdA) werd opgericht in 1946 en kwam voort uit een samensmelting van SDAP, VDB en Christelijk Democratische Unie (CDU), aangevuld met individuele katholieken en leden van CHU en ARP. Het doel van deze partij was de verwezenlijking van een democratisch-socialistische maatschappij.

In de jaren zestig bevond de PVDA zich in een impasse, maar de oprichting van Nieuw Links gaf een nieuwe impuls. Deze radicale vleugel van de partij werd gevormd in 1966 in aansluiting op de maatschappijkritische stroming van jonge intellectuelen in de jaren zestig.  In het pamflet “Tien over Rood” werd sterk gepleit voor participatiedemocratie. Men eiste onder meer ook een kritische opstelling ten opzichte van de VS en de NAVO. Toen leden van Nieuw Links binnen de PVDA in belangrijke posities terechtkwamen, verloor de groepering voor het grootste gedeelte haar identiteit.

De PVDA werd in 1973 met 42 zetels in de Tweede Kamer de grootste partij van Nederland. Mede dankzij de populariteit van J. den Uyl behaalde de PVDA in 1977 bij de kamerverkiezingen 53 zetels. Na deze periode raakte de partij in een crisis. Het geloof in de ‘maakbaarheid van de samenleving’ begon te wankelen en de kiezers liepen weg.

Joop den Uyl (1919-1987) kwam in 1956 in de Tweede Kamer. Bijna twintig jaar zou hij de politiek leider van de PVDA blijven: dertien jaar als fractievoorzitter en zeven keer als lijsttrekker bij verkiezingen. Een korte tijd was hij minister in het kabinet Cals (1965-1966). In 1967 werd hij leider van de PVDA fractie in de Tweede kamer. Het hoogtepunt in zijn loopbaan was het premierschap (1973-1977). Hoewel zijn manier van optreden niet bij iedereen in goede aarde viel (zijn vaak moralistisch toontje wekte irritatie), werd hij algemeen gewaardeerd om zijn integriteit en intellect. Grote sociale bewogenheid en gedrevenheid kenmerkten zijn politiek leiderschap. Zijn trouw aan de parlementaire democratie was boven alles verheven, zoals hij getuigde in een beroemd geworden artikel over “De smalle marges van democratische politiek.” Den Uyl was een woordengigant. Voeg daarbij zijn karakteristieke houding, brilletje op de neus, licht voorovergebogen en de wijsvinger omhoog geheven (Den Uyl ten voeten uit), een beetje een schoolmeester maar dan wel een met een charismatische uitstraling.  En wie herinnert zich niet zijn beroemde zin: “Ik zou twee dingen willen zeggen, aan de ene kant ………”  Joop den Uyl was een persoon die kleur aan de politiek gaf en tevens een dankbaar onderwerp van cabaretiers. 

Oud

De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) werd opgericht in 1948, door P.J. Oud (1886-1968). Hij was jarenlang partijvoorzitter en fractieleider. De partij wilde een zo groot mogelijke vrijheid van het individu handhaven en geeft de voorkeur aan de particuliere bedrijfsvorm. Na het einde van de rooms-rode coalitie in 1959 droeg de VVD regeringsverantwoordelijkheid in tal van kabinetten. Tot de jaren zeventig was de VVD een wat bedachtzame partij die vooral werd geassocieerd met de hogere inkomensgroepen.

Onder leiding van Hans Wiegel schoof de partij op naar rechts en slaagde zij erin om meer kiezers aan zich te binden uit alle lagen van de bevolking. De VVD werd de partij van rechts Nederland die keer op keer wees op het (veronderstelde) misbruik van de sociale voorzieningen. Belangrijke programmapunten van de VVD waren de sanering van de overheidsfinanciën en afslanking van de verzorgingsstaat.

Hans Wiegel, (geb.1941) was lid van de Tweede Kamer voor de VVD (1967-1977; 1981-1982), fractievoorzitter van de VVD 1971-1977; 1981-1982, en minister van Binnenlandse Zaken en vice-premier (1977-1981). Wiegel was zowel het jongste kamerlid (op 26 jarige leeftijd kwam hij in de kamer) als de jongste fractievoorzitter.

Onder zijn leiding en door zijn grote populariteit wist de VVD grote verkiezingswinsten te behalen.

Wiegel

Zijn minzame uitstraling en quasi nonchalante manier van doen verraste vaak de tegenstander in een politiek debat. Hij bleef vriendelijk maar streed op scherp van de snede, om vervolgens met zijn droge humor de scherpe kantjes er af te halen. Een grote persoonlijkheid die spanning en kleur gaf aan de politiek. Wiegel noemt Den Uyl Sinterklaas, klik hier.

Democraten ’66 (D66) werd opgericht in 1966 uit onvrede met het verzuilde politieke bestel. Voorstander van een pragmatische politiek. Tot de belangrijkste programmapunten behoorden de invoering van een districtenstelsel en rechtstreekse verkiezing van de minister president. Omdat D66 met deze ideeën praktisch alleen bleef staan in de Nederlandse politiek, verdween de staatsrechterlijke vernieuwingsdrang langzaam wat naar de achtergrond.

D66 ontwikkelde zich tot een centrum-linkse, sociaal-liberale partij met een sterk pragmatische inslag en een grote belangstelling voor het milieu. D66 werkte samen met de PVDA en de PPR: regeerakkoord (1971). Deelname aan het kabinet Den Uyl (1973) leidde tot interne ruzies en verlies van aanhang: 1971: 11 zetels,  1972  6 zetels in de Tweede Kamer. In 1977 herstelde de partij zich met 8 zetels. De geschiedenis van de partij kenmerkt zich door sterke schommelingen. Helaas werd D66 te veel een bijwagen van de PVDA en verloor aan geloofwaardigheid wat de kiezers deed besluiten om op een andere partij te stemmen bij de volgende verkiezingen.

Hans van Mierlo (geb.1931) mede grondlegger van Democraten ’66 was van 1967 tot 1973 fractievoorzitter van deze partij in de Tweede Kamer. Van Mierlo heeft een belangrijke inbreng in de ideeën over staatkundige vernieuwing van de partij. Hij was voorstander van samenwerking met de linkse partijen PVDA en PPR. Dit leidde in 1973 tot het kabinet Den Uyl. Na kritiek op zijn functioneren, trad hij af als fractievoorzitter en verdween in 1977 uit de politiek.

Van Mierlo

Onder de bezielende leiding van de jonge Hans van Mierlo kwamen de Democraten in 1967 van niets op zeven kamerzetels terecht, een regelrechte verkiezingsstunt, hij haalde er de wereldpers mee. Hij oefende een geweldige aantrekkingskracht uit op de jonge kiezers die massaal voor hem en zijn partij vielen. Een charmant ogende man met een groot charisma, een goed redenaar, maar een snel geïrriteerd politicus. Bekijk de campagne spot van D66, klik hier.

Jan Terlouw (geb.1931) politicus, publicist en natuurkundige (hij verrichtte natuurkundig onderzoek op het terrein van de plasmafysica 1958-1971). Voor D66 was hij lid van de Tweede Kamer (1971-1981). Van 1973 tot 1981 was hij fractievoorzitter.

Hij wist in 1976 door een persoonlijke actie de partij te reactiveren toen een dieptepunt in populariteit bereikt was.

Terlouw

Door de verkiezingswinst van D66 in 1981 (9 zetels winst) verkreeg de partij voor de tweede maal regeringsverantwoordelijkheid en werd Terlouw minister van Economische Zaken en vice-premier.

Na de grote verkiezingsnederlaag van D66 in 1982 verliet Terlouw de actieve politiek. Jan Terlouw ontving de Gouden Griffel in 1972 en 1973 in het genre jeugdboeken onder andere voor “Oorlogswinter”. Hij werd een  populaire schrijver. Als politicus een beminnelijke en rustige man.

De Boerenpartij. Deze rechts georiënteerde politieke groepering kwam voort uit de Vereniging voor Bedrijfsvrijheid en Landbouw (BVL) die zich o.a. verzette tegen het gedwongen lidmaatschap van het Landbouwschap. Deed in 1959 voor het eerst mee aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer. In 1963 kwam de Boerenpartij met drie zetels in de Kamer. H. Koekoek (beter bekend als Boer Koekoek) werd benoemd tot fractieleider en verwierf door zijn ongekunstelde optreden een grote populariteit. De Boerenpartij ontwikkelde zich tot een protestpartij die ook (rechtse) kiezers buiten de agrarische sector wist aan te spreken. Na groot succes in 1967 (7 zetels in de Tweede Kamer) daalde de aanhang van de partij door interne twisten. Bij de verkiezingen van 1981 verdween de Rechtse Volkspartij  (zoals de partij inmiddels heette) uit het parlement.

Boer Koekoek, (1912-1987) was een rechtse rechtzinnige boer uit Gelderland en had een grote afkeer van overheidsbemoeiing en weinig respect voor de heersende politieke gedragsregels. Hij schaamde zich niet voor zijn accent en evenmin voor zijn boerenafkomst. Toen de Boerenpartij in 1963 met drie zetels in de Tweede Kamer kwam trok hij onbeschroomd van leer tegen alles wat hem niet zinde.

Als een mede-parlementslid een vreemd woord gebruikte, interrumpeerde hij: “wat betekent dat.”

Koekoek

Hij werd door de ‘beschaafde’ heren en dames in de politiek en media belachelijk gemaakt, maar hij haalde er winst uit voor de partij door in 1966 bij de Staten en Gemeenteraadsverkiezingen 6 % van de stemmen binnen te halen. Boer Koekoek kwam, zag en won.

De Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP) werd in 1957 gesticht door antimilitaristisch christenen en radicale socialisten uit de PVDA die zich als pacifist politiek dakloos voelden (pacifisme= vredelievendheid, afwijzing van geweld). Tot het midden van de jaren zestig kenmerkte de PSP zich door een ethisch bevlogen pacifisme (ethisch, behorende tot de ethiek, moraalfilosofie). Daarnaast ontwikkelde de partij zich meer en meer tot de partij van de buitenparlementaire actie.

Midden jaren zestig wierp de PSP zich, mede onder invloed van het huwelijk van prinses Beatrix, ook op als republikeinse partij. Daarnaast speelden thema’s als emancipatie, kernenergie, milieu, woningnood en jongerenbeleid een belangrijke rol (waarbij veel gebruik werd gemaakt van bovengenoemde buitenparlementaire acties). In het midden van de jaren zestig bereikte de partij haar hoogtepunt, bijna 5% bij de Statenverkiezingen van 1966.

In de jaren zestig liep de aanhang sterk terug (van vier kamerzetels in 1967 tot 1 in 1977). Het protest tegen de neutronenbom en de plaatsing van kruisraketten aan het begin van de jaren tachtig leverde enig herstel op. In 1986 werd maar 1 zetel binnen gehaald. De PSP ging met CPN, PPR, en EVP in 1990 op in Groen Links.

Enkele vooraanstaande PSP’ers uit die tijd: Henk Lankhorst, Bram van der Lek, Hein van Wijk en Fred van der Spek. 

Van der Spek

De Politieke Partij Radicalen (PPR) ontstond in 1968 nadat vier kamerleden van de KVP uit de partij waren getreden (Groep- Aarden). De PPR werkte van 1972-1977 samen met de PVDA en D66. In 1972 behaalde de PPR bij de Tweede Kamerverkiezingen onder leiding van de populaire Bas de Gaay Fortman 7 zetels. Het jaar daarop trad de partij met twee ministers toe tot het progressieve kabinet Den Uyl. Daarna ging het steeds slechter met de partij en bleven ze steken in de oppositie (partij die tegen de regerende meerderheid is). De PPR ontwikkelde zich tot milieupartij, tegen kernenergie en grootschaligheid en schoof steeds verder op naar links. De partij onderscheidde zich van de andere kleinere linkse partijen door haar herhaaldelijk uitgesproken bereidheid regeringsverantwoordelijkheid te dragen. In 1990 vormde de PPR met CPN, PSP en EVP Groen Links.

Bas de Gaay Fortman (geb. 1937) was van 1971 tot 1977 lid van de Tweede Kamer voor de PPR. Mede door zijn optreden behaalde de PPR in 1972 een aanzienlijke winst. In 1973 werd hij fractievoorzitter. Naast zijn kamerlidmaatschap was hij buitengewoon hoogleraar in de ontwikkelingseconomie aan het Institute of Social Studies in Den Haag.

De Gaay Fortman

Ria Beckers, (1938 – 2006) studeerde klassieke letteren aan de Rijksuniversiteit Utrecht en doceerde enige jaren aan een middelbare school voordat zij in 1974 voorzitter van de PPR werd. In 1977 kwam zij voor deze partij (fractievoorzitter) in de Tweede Kamer. Ria Beckers vervulde met haar kritische houding en directe vraagstelling een belangrijke rol in de Tweede Kamer.

Beckers

De Communistische Partij Nederland (CPN) was een voortzetting (1935) van de Communistische Partij Holland (CPH) die op haar beurt in 1918 was voortgekomen uit de Sociaal Democratische Partij (SDP). Deze was in 1909 ontstaan door een scheuring in de SDAP waarbinnen een groep revolutionaire marxisten zich afscheidde. Van 1938 tot 1968 was de stalinist Paul de Groot de leider van de partij die lange tijd sterk onder de invloed van Moskou stond.

De CPH/CPN was streng hiërarchisch georganiseerd. Door de koude oorlog raakte de CPN in een isolement en daalde  het kiezersaandeel tot 2,4% in 1959. In de roerige jaren zestig beleefde de partij een opleving, maar veel hadden ze niet in te brengen. Haar macht was nagenoeg nihil. In de tweede helft van de jaren zeventig ging het snel bergafwaarts met de CPN en in 1986 was de partij niet langer in de kamer vertegenwoordigd. In 1991 ging de partij op in Groen Links.

Paul de Groot (1899-1986) kwam na politieke activiteiten in België, Frankrijk en Duitsland in 1926 naar Nederland waar hij lid werd van de Communistische Partij Holland. Algemeen secretaris (1938-1962) en voorzitter (1962-1967) van de CPN. Ttevens werd hij fractieleider in de Tweede Kamer (1945-1966). Tot in 1977 bleef hij binnen de CPN de dienst uitmaken, waarbij hij in de jaren zestig onvoorwaardelijk trouw bleef aan de Sovjet-Unie. In 1965 publiceerde hij zijn memoires.

De Groot

De Christelijk-Historische Unie (CHU) ontstond in 1908 uit een scheuring in de ARP naar aanleiding van de kiesuitbreiding van 1895. Een groep onder leiding van A.F. de Savorin Lohman, ook wel de mensen met de dubbele namen genoemd, scheidde zich af en ging met andere protestants-christelijke groeperingen samen in de CHU. Deze partij was wat aristocratischer dan de ARP en onderscheidde zich door een lossere partijorganisatie.

De CHU legde het accent op het protestantse karakter (samenwerken met de rooms-katholieken was lange tijd een teer punt). De aanhang bestond voornamelijk uit hervormden. De CHU droeg regelmatig regeringsverantwoordelijkheid. Lange tijd bleef de aanhang vrij stabiel. Met het doorzetten van de secularisatie (verwereldlijking) in de jaren zestig liep het aantal stemmen snel terug. In 1980 ging de CHU met de ARP en de KVP op in het CDA. Fractieleider was van 1939-1963 H.W. Tilanus. Zijn zoon A.D.W. Tilanus was eveneens fractieleider 1968-1973 van de CHU.

A.D.W. Tilanus

De Antirevolutionaire Partij (ARP) werd in 1879 opgericht door Abraham Kuyper. De geschiedenis van de ARP gaat terug tot de eerste helft van de 19de eeuw en de ideeën van Groen van Prinsterer: tegen de revolutie het evangelie!  In de jaren dertig had de partij in de persoon van H.Colijn een sterke leider die de Nederlandse politiek domineerde. In die tijd bereikte de invloed van de anti-revolutionairen een hoogtepunt. In de jaren zestig ontwikkelde de ARP zich in een meer vooruitstrevende richting. De partij benadrukte het sociale karakter van de christelijke politiek en noemde zich voortaan de Evangelische Volkspartij.

Belangrijk was ook Barend W. Biesheuvel voor de partij. Hij bekleedde een groot aantal politieke functies: hij was lid van de Tweede kamer (1956-1963) en het Europese parlement (1961-1963), minister van Landbouw en Visserij en vice-premier (1963-1967); lid van de Tweede kamer (fractievoorzitter ARP, 1967-1971); voorzitter van de Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting (de zogenaamde commissie Biesheuvel) die in 1970 een rapport uitbracht. Daarna in 1971-1972 premier van een coalitiekabinet van ARP, CHU, KVP, VVD en DS’70; en zonder DS’70 in 1972-1973.

Biesheuvel

Willem Aantjes was lid van de Tweede Kamer voor de ARP (1959-1977); fractievoorzitter van 1971-1977 en CDA (1977-1978). Hij wenste het CDA als Christelijke beginselpartij en was voorstander van samenwerking met de socialisten.

In 1978 trad hij uit de Tweede Kamer toen openbaar werd dat hij gedurende zijn gehele politieke loopbaan verzwegen had dat hij zich in 1944 vrijwillig had aangemeld bij de Duitse SS (later bleek dit niet geheel volgens waarheid maar toen was zijn politieke carrière al om zeep geholpen).

Aantjes

 In 1980 ging de ARP met de CHU en de KVP op in het CDA.

De Katholieke Volkspartij (KVP) werd in 1945 opgericht en onderscheidde zich van de vooroorlogse Rooms-Katholieke Staatspartij door open te staan voor niet katholieken en omdat zij zichzelf een programpartij noemde. Maar de praktijk wees uit dat de KVP net als voorheen de RKSP vooral een partij was voor alle katholieken.

Romme was de onbetwiste leider van de KVP van 1946-1961. De partij werd de spil van de Nederlandse politiek en had een groot aandeel in alle naoorlogse kabinetten.

Halverwege de jaren zestig zette het verval in, in nog geen tien jaar werd het aantal kamerzetels bijna gehalveerd (van 50 in 1963 tot 27 in 1972). Ook bestond er binnen de partij verdeeldheid die steeds ernstigere vormen aannam.

Romme

In 1968 traden vier progressieve kamerleden uit de partij, zij vormden de kern van de latere PPR.  Het verval van de KVP was een belangrijke stimulans om tot vorming te komen van een grote christen-democratische partij. In 1980 ging de KVP met ARP en de CHU op in het CDA.

Het onstaan van het Christen-Democratisch Appel (CDA) was een gevolg van de ontzuiling en de ontkerkelijking in de jaren zestig. Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1967 werd de eerste stap tot samenwerking gezet. In 1973 gingen KVP, ARP en CHU een losse federatie (bondgenootschap) aan met het doel tot een partij te komen. De drijvende kracht achter deze samenwerking was de KVP’er Piet Steenkamp. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 trad het CDA voor het eerst op met een program en een lijst. De uiteindelijke partij van het CDA kwam in 1980 tot stand.

Steenkamp

Dries van Agt (geb.1931) politicus en jurist. Hij was voorzitter van het wetenschappelijk bureau van de KVP (1968-1971), minister van justitie en tevens vice-premier in de kabinetten van Biesheuvel (1971-1973) en Den Uyl (1973-1977).

Hij was premier van drie achtereenvolgende naar hem genoemde kabinetten (1977-1982). Het kabinet Van Agt-Wiegel dat in december 1977 tot stand komt betekende voor van Agt een verademing om samen te werken met de liberalen na de ‘vechtkabinetten’ met Den Uyl. Het kabinet Van Agt-Den Uyl (1981) valt al na acht maanden.

Van Agt

Zijn poging om een programma van matiging door te voeren o.a. het ombuigen van een beleid in de richting van een sanering van overheidsfinanciën (Bestek 81) mislukte. Van Agt was redelijk populair, behalve ten tijde van de strijd om de abortusklinieken (1976), maar hij overleefde al was het kantje boord. Van Agt was heel precies, zowel in zijn uitspraak, met de zachte G, als in zijn werk. Hij formuleerde zijn zinnen weloverwogen en trok vaak een zuinig mondje. Voor de cabaretier Wim Kan was hij een bron van inspiratie zoals velen van zijn politieke tijdgenoten dat waren.

DS’70 werd in 1970 opgericht door een aantal verontruste leden van de PVDA die zich niet konden verenigen met de radicalisering van de sociaal-democratie als gevolg van het optreden van Nieuw Links. Willem Drees jr. werd partijleider. Hij pleitte voor bezuiniging op de overheidsuitgave en invoering van het profijtbeginsel (grondregel dat de kosten van overheidsdiensten in rekening wordt gebracht aan de gebruikers ervan).

In 1971 behaalde DS’70 maar liefst acht zetels bij de Tweede-Kamerverkiezingen. De partij trad met twee ministers en twee staatssecretarissen toe tot het kabinet Biesheuvel. Amper een jaar later bracht DS’70 dit kabinet ten val wegens een conflict over de sanering van de overheidsfinanciën.

Het onduidelijk profiel oftewel de vaagheid van de partij en interne conflicten hadden tot gevolg dat DS’70 bij de parlementsverkiezingen van 1977 nog maar 1 zetel behaalde. In 1981 verdween de partij uit de kamer waarna in 1983 opheffing van deze partij volgde.

Willem Drees jr. (geb. 1922) was lijsttrekker van DS’70 in 1971, minister van Verkeer en Waterstaat in (1971-1972) en fractievoorzitter van DS’70 in de Tweede Kamer (1972-1977). Drees jr. verliet in 1977 de politiek en werd lid van de Algemene Rekenkamer.   

Drees jr.

Twee markante persoonlijkheden

Joseph Luns (1911-2002 ) politicus, diplomaat en jurist, studeerde rechten in Leiden, Amsterdam, Londen en Berlijn. In 1938 trad hij in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken en na aan verscheidene gezantschappen (als diplomatiek vertegenwoordiger van de regering) verbonden te zijn geweest (Bern, Lissabon en Londen) was hij van 1949 tot 1952 lid van de Nederlandse vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties te New York.

In 1952 nam Luns als minister zonder portefeuille zitting in het tweede kabinet Drees.

Sedert 1956 maakte hij als minister van Buitenlandse Zaken deel uit van de kabinetten Drees (1956-1958), Beel (1958-1959), De Quay (1959-1963), Marijnen (1963-1965), Cals (1965-1966), Zijlstra (1966-1967) en De Jong (1967-1971). Van 1972 tot 1985 was hij secretaris-generaal van de NAVO. Kort na zijn ambtsaanvaarding trad hij uit de KVP.

Tijdens zijn ministerschap viel onder meer de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. Hij kreeg veel kritiek in de Nieuw-Guinea kwestie, waarin hij de Indonesische aanspraken miskende en zinspeelde op Amerikaanse toezeggingen voor militaire hulp in geval van een gewapend conflict. In Europees verband streefde hij naar een uitbreiding van de Europese Gemeenschappen met onder andere Groot-Brittannië, alsmede naar een vergroting van de bevoegdheden van het Europees Parlement.

In Internationaal verband toonde hij zich, naar de mening van sommigen, een te serviel (slaafs) aanhanger van de politiek van de Verenigde Staten. Ten aanzien van het Atlantisch Bondgenootschap volgde hij een beleid dat was gericht op een vergaande samenwerking tussen de betrokken landen. In 1979 ontstond enige beroering toen bekend werd dat hij van 1933 tot 1936 lid was geweest van de NSB.

Luns deed deftig en was deftig. Zijn lengte en enigszins schorre stem gaven hieraan extra cachet en distinctie. Luns had smaak en deed zijn werk met zorg en overleg. Hij was uitermate gezien bij de lidstaten en is mede daarom zo lang in functie geweest. In 1967 ontving hij de Karel de Grote prijs van de stad Aken.

In 2002 overlijdt Joseph Luns op negentigjarige leeftijd. Hij was niet alleen de langst zittende minister van na de Tweede Wereldoorlog maar hij was ook -in zijn hoogtijdagen- verreweg de populairste bewindsman die ons land ooit gekend heeft.

Marga Klom (1912-1986), studeerde scheikunde te Utrecht en promoveerde in 1941 op het proefschrift: “Solconcentratie en uitvlokking bij het Agj-sol”. Van 1932-1949 gaf ze les aan het meisjeslyceum Mater Dei te Nijmegen. Ze was vice-presidente van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (1943-1953). Samen met Wally van Landschot richtte zij het R.K. Vrouwen dispuut in 1946 op, waarvan zij tot 1950 presidente was. Op advies van de Nederlandse vrouwenorganisaties werd zij afgevaardigd naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en was ook in: 1948, 1949, 1950 en 1952 lid van de Nederlandse delegatie.

In 1948 kwam ze voor de KVP in de Tweede Kamer. Vanaf 13 oktober 1956 was zij de eerste vrouwelijke minister in Nederland. Minister van Maatschappelijk Werk in de kabinetten: Drees, De Quay en Beel (1956-1963), minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, kabinetten Zijstra en De Jong. (1966-1971).

Van 1971 tot 1986 Minister van Staat, Na 1971, in welk jaar zij benoemd werd tot minister van Staat, ontplooide zij vooral activiteiten op kerkelijk en religieus terrein in nationaal en internationaal verband, met name in de vredes­beweging. Vanaf 1967 was zij al lid  van de pauselijke commissie Justitia et Pax (tot 1977), voorzitter van de Europese conferentie Justitia et Pax (vanaf 1978), lid en voorzitter van de nationale commissie Justitia et Pax (vanaf 1972) en voorzitter van de sectie internationale zaken van de Raad van Kerken in Nederland. (sedert 1971). Marga Klompé was erg gezien en als minister van Maatschappelijk Werk spande zij zich in om verbeteringen te bewerkstelligen voor onder andere de vrouwen in de samenleving en voor diegenen die aan de rand ervan leefden. Ze was intelligent, vriendelijk, maar kon ook zeer vasthoudend zijn en deze vasthoudendheid leverde in de meeste gevallen winst op voor Marga Klompé en voor de samenleving.

De burgemeesters van Amsterdam in deze roerige tijden

Burgemeester Gijsbert van Hall (1904-1977), politicus en magistraat, en een van de oprichters van het Nationaal Steunfonds, NSF in de Tweede Wereldoorlog. Lid van de PVDA. Van 1957-1967 was van Hall burgemeester van Amsterdam.

Het huwelijk van prinses Beatrix met Claus von Amsberg op 10 maart 1966 leidde tot ernstige incidenten. Anti-Duitse gevoelens staken weer de kop op (het paar had de uitdrukkelijke wens te kennen gegeven dat ze in de hoofdstad wilde trouwen). De sfeer op de huwelijksdag was grimmig, veel relletjes en de relschoppers gooiden rookbommen naar de stoet, het bleef tot laat in de avond onrustig in de hoofdstad.

Toen negen dagen later een fototentoonstelling van het politieoptreden zou worden geopend kwam het opnieuw tot flinke rellen, maar het waren allang niet meer uitsluitend de provo’s die felle kritiek hadden op het politiebeleid van burgemeester van Hall. Er volgde nog meer incidenten en er ontstond een gezagscrisis. Van Hall werd verweten dat hij door bangelijk of niet optreden bij had gedragen aan de ontstane gezagscrisis. In 1967 werd hem een eervol ontslag opgedrongen.

Burgemeester Ivo Samkalden (1912-1995), politicus, was van 1960-1965 lid van de Eerste Kamer, van 1956-1958 minister van Justitie en van april 1965 tot oktober 1966 bekleedde hij opnieuw deze ministerspost. Lid van de PVDA. Volgde burgemeester van Hall op. Van 1967-1977 was Samkalden burgemeester van Amster­dam.

In maart 1967 moest Samkalden hals over kop de Amsterdamse raadszaal verlaten waar een horde demonstranten een chaos veroorzaakten die verder vergaderen onmogelijk maakte. De oorzaak was een voorstel aan de raad om in een stukje antiek Amsterdam (Bickerseiland) een kantoorpand te bouwen. De politie was snel ter plaatse maar kon de demonstranten niet tot rede brengen. Pas toen de rellenpolitie arriveerde en dreigde met geweld de raadszaal te ontruimen, verlieten de eilandbewoners het stadhuis. Er werden geen arrestaties verricht.

Het kabouterraadslid Frans van Bommel werd van iedere deelneming aan de vergadering uitgesloten omdat hij er van verdacht werd stinkbommen te hebben geworpen en hij zou contacten met de demonstranten hebben gehad. Er was sprake van een sleutel waarmee hij de demonstranten binnen zou hebben gelaten.  

Burgemeester Wim Polak (1924-1999) was burgemeester van Amsterdam in een turbulente periode, 1977-1983, die bol stond van krakersrellen. Zijn bestuursstijl viel op omdat hij er alles aan deed om een confrontatie tussen krakers en politie te voorkomen. Zelf ging hij verschillende keren praten met vertegenwoordigers van de kraakbeweging om hen zover te krijgen dat ze hun acties zouden beëindigen. Als overtuigend sociaal-democraat toonde Polak ook begrip voor de krakers. Zelfs tegenstanders van de monarchie, die zich tegen de kroning van koningin Beatrix verzette (1980), vonden bij Polak begrip voor hun standpunt.

In 1962 trad hij voor de PVDA in de Amsterdamse raad, werd wethouder en later staatssecretaris op Binnenlandse Zaken in het kabinet Den Uyl. In 1977 werd hij tot burgemeester van Amsterdam benoemd, “de mooiste baan van Neder­land” volgens zijn eigen zeggen. Hij werd gezien als een beminnelijk man, waar het volgens Roel van Duijn (ex-provo) vrijwel onmogelijk was om ruzie mee te krijgen. “Ik had in die jaren aanvaringen met zo ongeveer alle wethouders in het college, maar nooit met de burgemeester.” Na zijn vertrek in 1983 was Polak actief als bestuurder in diverse organisaties, ook was hij lid van de Raad van State.

Ga naar vervolg van dit hoofdstuk (Provo’s, binnen- en buitenlandse politiek)

Ga terug naar het overzicht Jaren 60 en 70

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten